| |
Fr. de Jong Edz,
Socialisme en historie
Heden
Het is echt geen sensatie mede te delen, dat politieke partijen in onze dagen niet meer ‘in’ zijn. Dat valt merkwaardigerwijs in een tijd, waarin de politieke belangstelling bepaald niet gering is - zeker niet onder vele jeugdigen. Liggen de scheidslijnen misschien anders dan tussen de bestaande partijen? Wordt ‘politiek’ in de partijen anders beleefd dan daar buiten?
Zeker is, dat allerhand scherpe kanten afgesleten raken. En terwijl allerwegen over het gevaar der verzuiling gelamenteerd worlt, kunnen we Castro propaganda horen maken voor het protestants-christelijke tv-scherm. Het mandement is versleten en de Nederlandse Katholieke Vakbeweging zet haar poort open voor allen. En bovenal: onze nationale boeman is in Nederland verdwenen: we glimlachen tegen Soekarno en - hij glimlacht terug.
Toch valt dit gebrek aan vijandigheid en strijdbaarheid in een tijd, waarin, en dat is eerst recht merkwaardig, meer wrevel dan gejuich over de welvaart naar voren komt. De onzekerheid waarvan die wrevel getuigt, maakt ons topic-gevoelig, modebewust en versext door de reclame.
| |
| |
Deze wat grote woorden vragen om een nadere adstructie. Welnu: hoe reageerde de Nederlander op de REM-zaak? Toch zeker meer gevoelig voor passief plezier dan voor actief cultuurbeleid. Hoe reageert hij ter zake van de studieduurverkorting? Nergens hoor je de mening, dat die modekreet wel eens aan de krappe arbeidsmarkt haar ontstaan te danken zou kunnen hebben. En komt u eens mee naar buiten? Juist, erg hard opschieten kunnen we niet: het verkeer zit weer eens vast. 3 m2 per persoon op de autoweg, nog geen halve in de sta-trem. Het schijnt, dat de ongelijkheid niet door de welvaart overspoeld is. Maar, ja: die welvaart hangt toch af van de autofabrieken; en moeten terwille van een efficiente bedrijfsvoering de ambassadeurs der verschillende bedrijven niet allen in een andere richting over de wegen kruisen? Dat op die wegen doden vallen is natuurlijk te betreuren; maar dat ligt aan de overheid, die voor de wegen moet zorgen en aan de verbruiker die ‘heer’ dient te zijn. Dat heeft niets te maken met het maatschappelijk stelsel.
Het zou juist, zo zou je kunnen denken, een typische taak voor socialisten zijn hier te protesteren, strijdvaardig op de maatschappelijke achtergronden te wijzen en hoopvol aan te geven hoe algehele verbetering bereikt kan worden. Maar hun grote partijen doen dat niet en hun kleine zijn niet bij machte meer dan woorden voort te brengen. Zo scharen zij zich in meerderheid achter de efficiency in het klein en de inefficiency in het groot, die ons productieproces kenmerken - en zij laten ons consumeren en produceren tot er overbevrediging en waste-making op volgt.
Want het is hun gaan ontbreken aan iets zeer fundamenteels. Aan het besef, dat verschijnselen van actuele aard niet hangen aan ‘een los geval’ - om in een wat vreemd verband Bilderdijk te citeren. Zeker, we klagen over de vervuiling van ons drinkwater en van onze ademlucht. Maar er is bij mijn weten nog niet geconstateerd, dat er allang een verbod is om matjes buiten de deur te kloppen - en dat dat nu enige aanvulling verdient. Kom: het principe is er, de rest kan volgen. Sterker nog: er zijn in Nederlands geordend tuintje sedert de oorlog een reeks industrialisatie-nota's geweest: industrie hier, industrie daar en landbouw is voorbij. Heeft men er dan nooit aan gedacht, dat er ook -
| |
| |
afval geproduceerd wordt? Of is planning een ander woord voor gereglementeerd touwtrekken?
Reclame, onderwijs, vervuiling en verkeer: vier op de voorgrond komende ‘topics’. Maatschappelijke verschijnselen, door de economische ontwikkeling bepaald. Het heeft wellicht zin niet alleen de maatschappelijke en de economische achtergronden te signaleren, het heeft vooral zin te bemerken hoe zij als schakels liggen in een keten van voorafgaande verschijnselen. Werkelijk begrip voor en werkelijke waarde van critisch handelen ontstaan pas indien we de eigen ‘topics’ projecteren op de lijnen der historische ontwikkeling. Dan pas kan er meer gedaan worden dan tegen de schenen schoppen of protestkreten uiten. Blijven we blind voor de lijnen, die over het heden heen verleden en toekomst verbinden, dan blijven we ronddraaien in een uitzichtloos heden. Verleden blijft dan beperkt tot een modeverschijnsel: het oud-hollands van enige jaren terug (op het ogenblik in de USA door de industrie ‘in’gebracht) wisselt af met een nú levende behoefte aan een negentiende eeuwse potpourri. Zit u al op empirepoten onder de smeedijzeren roosjes van een olielamp?
En de toekomst? Jongensdromen op weg naar mars en een dubbele B.-explosie: van bom en bevolking, waar we niet aandenken zo gauw het gevaar niet dicht bij gekomen is.
| |
Verleden
Met het mislukken der sociale revoluties in het West-Europa van na de eerste wereldoorlog, heeft het socialisme daar zijn kans gemist, om een systeem van vergemeenschappelijking te planten op dat van een gevorderd kapitalisme. Elders werd het de naam, waaronder de landbouwvolken zich op de industrialisatie wierpen. Het had in dat westen zijn aanhang voor 1914 verworven, niet doordat het inzicht in de klassestructuur der maatschappij zo wijd verbreid was, maar omdat ieder, die met open ogen over straat liep die tegenstellingen zien kon. Het pathos der gelijkheid, dat voorrecht der ontrechten, dat zich had verspreid sedert de 18e eeuw, deed de rest. In de gevestigde, lang niet van feodale trekken en gedachten ontdane maatschappij van West-Europa, konden klassenverschillen en wens tot gelijk- | |
| |
heid een socialistische beweging doen ontstaan. Zij kon zich breed maken, die beweging, omdat de onderdrukkingsmiddelen van een Napoleon III en een Bismarck gezapige lapmiddeltjes waren in vergelijking met electrische folteringen, brainwashing en Vernichtungslager. Waar zij zich het allerbreedst zou hebben kunnen maken, zo te zien, in Amerika, is zij niet van de grond kunnen komen: het feodaal patroon ontbrak, de onderdrukkingsmogelijkheden waren kleiner en de gelijkheid van kansen reëler.
Wat betekent deze wel zeer korte geschiedenis van het socialisme? Vooreerst: dat het als beweging in West Europa niet veel meer is kunnen worden dan een critische begeleidster van de zich verder ontplooiende maatschappij en dat het zich in de ‘achtergebleven’ gebieden, zo het er leeft, heeft moeten vereenzelvigen met wat dáár het sterkst leeft, verzet tegen inmenging van vreemden op politiek en economisch terrein. Beiderzijds dus eigenlijk een aanpassing.
Men kan uit het bovenstaande evengoed het failliet van het socialisme als het succes ervan aflezen. ‘Failliet’ roepen allen, die het zien afgedwaald zijn van vroegere grondstellingen - ‘succesrijk’ diegenen, die er op wijzen hoeveel beter de arbeiders gekleed, gehuisvest en gevoed zijn dan voor 50 jaar.
Overigens, tussen deze beiden laait de twist niet hoog op. En de anderen? Het kan ze gewoon niet schelen, wie gelijk heeft. Gelijk hebben die anderen voor zover het om een onvruchtbare probleemstelling gaat - gelijk hebben én de faillietschool én de op succes pochenden althans in dít opzicht, dat ze lijnen uit het verleden trachten door te trekken. Hebben allen gelijk, dan valt allen wat te verwijten. Ieder kieze zijn portie maar uit.
Of neen, het is misschien maar beter dat na te laten en ons gemeenschappelijk te buigen over de betekenis die de historie voor het socialisme heeft. De eerste en de meest voor de hand liggende is die waar het om de eigen historie der beweging gaat. Een heel grof staal daarvan is hier boven te vinden. Dat ik het, ondanks die grofheid toch gegeven heb, vindt zijn oorzaak in de attractiviteit, die het voor mij heeft. Die attractiviteit is: de directe betrokkenheid op de huidige wereld. Willen we het grove verfijnen en ons gaan
| |
| |
buigen over de correspondentie van, zeg, Domela en Marx, dan heeft toch ook die alleen meer dan antiquarische waarde, zo ze ergens ingebed ligt in het groter geheel. En waarom zouden we het niet aandurven dat grote geheel met een forse streek te schilderen?
Maar er zijn meer, en indringender redenen, om socialisme aan historie te binden. Wat is een maatschappelijke stroming met grote pretenties waard, als ze niet het maatschappelijk gebeuren weet te duiden? En omdat het om ontwikkeling en verandering gaat, zal die duiding altijd historisch van aard moeten zijn. Laat ons een actueel en ketters voorbeeld nemen. Het ligt op de grens van de eigen geschiedenis en die van maatschappelijke stromingen en is daarom alleen al geëigend hier zijn plaats in te nemen.
Het is 1954. De Nederlandse bisschoppen vaardigen een mandement uit. Wie onder de gelovigen te veel naar de VARA luistert of zich bij een NVV-bond aansluit, wordt met sancties gedreigd. Dat dit een maatregel is, gebaseerd op de noodzaak zielszorg uit te oefenen, het valt niet te ontkennen - al zijn de maatschappelijke implicaties duidelijk. Wie op die implicaties dieper ingaat, ontdekt met een bezorgde ziel dat korte tijd voor de uitvaardiging van het episcopaal schrijven onenigheid bleek te gaan heersen tussen de Katholieke Arbeidersbeweging en het NVV. Het laatste hield vast aan een centraal geleide loonpolitiek, de tot voor kort met het NVV innig samenwerkende katholieke organisaties leenden meer en meer het oor aan een toen ‘gedifferentieerd’ geheten loonpolitiek: ieder bedrijf behandele naar eigen winst-uitkomsten de loonhoogte van zijn werknemers.
Vier jaar later gaat de P.v.d.A. uit de regering - zal er ooit nog sprake van een geleide loonpolitiek in de oude zin kunnen zijn? Het NVV verliest zijn band met de centrale overheid. Het jaar daarop is het ook niet meer helemaal afkerig van wat vrijere loonvorming. En als dan in 1962 in Wassenaar een accoord in deze zaken gesloten wordt, is in wezen het nieuwe beleid, het door de KAB geïnaugureerde. Al blijft de regering met de pollepel aan de loonpot staan - haar vingers moet ze thuis houden, zolang.... het niet nodig zal blijken.
Kijk, dat is het compromis in optima forma. Nu eens krijg
| |
| |
ik mijn zin, dan jij weer. Halverwege hangend tussen een vrijere en een meer gebonden loonpolitiek, moest het NVV deze uitkomst - ook zo'n hanggeval - wel toejuichen. En zo moest, althans kón, de eenheid in de vakbeweging, wreed verstoord, weer geheeld worden. Gezamenlijk worden door de centralen weer programma's opgesteld en studies verricht. En de opvolgster van de KAB, de NKV, verklaart zich open voor allen - maar dat zeiden wij al. De facto speelt in deze zaken het mandement geen rol meer.
Het bovenstaande is een verklaring, die waarschijnlijk door alle er bij betrokken personen wordt afgewezen. Er worden motieven in verondersteld, die zij nooit bezeten hebben, zeggen ze. Bewijs voor het veronderstelde verband zal nooit op deze grond te leveren zijn. Maar begrip voor in de tijd gegeven samenhangen kan doen besluiten tot motieven, die geen der betrokkenen zich bewust is. Dat er in het behandelde voorbeeld zulke motieven zouden zijn, het is wel haast aan te nemen. Ze te constateren vraagt echter meer dan een wat gemakkelijke hang naar generalisaties. Dat vraagt een wezenlijke historische discipline. Eén die meer uitgewerkt is, één die de historicus zelf meer dan tot nog toe meest het geval is de motieven van zijn werkzaamheid bewust maakt.
Het marxisme heeft in deze richting een fikse duw gegeven - ongetwijfeld valt er met de nadien wetenschappelijk verworven begrippen nog veel te doen. Het lijkt me een noodzaak, én voor de historie-beoefening én voor het socialisme.
| |
Toekomst
Er is nog een punt, dat beide, historie en socialisme, verbindt. Dat is: de toekomst. Begrijpen van het heden heeft pas zin als het tot handelen stemt; ethisch gezegd: als het tot een keuze kan leiden. Zo is de historie, voor het begrijpen noodzakelijk, dat al evenzeer voor de keuze.
De vraag is n.l. in ieder heden weer opnieuw: wat zal er kúnnen gaan gebeuren. Vroeger waren socialisten overtuigd van de heerlijkheden van ‘een tijd die komt’ - soms kunt u het om 8 uur nog per rode psalm door de radio horen. Dat geloof doet wat naief aan, na de jongste ervaringen.
| |
| |
Maar eigenlijk is dat vreselijk gek, want er is geen onderneming meer of ze heeft haar plannen voor de toekomst. Ze gebruikt de ‘historische’ ervaring voor statistische bewerking en durft daaruit vergaande conclusies trekken voor haar investeringsbeleid. De regeringen doen in wezen niet anders. Van het wegennet van morgen heeft u in de Nederlandse kranten onlangs kaarten kunnen zien. Zo goed als we van tevoren weten welke weg een orkaan zal gaan nemen, en we geven haar als bezwerend een vriendelijke meisjesnaam, zo goed kunnen we andere trends berekenen.
Maar de historicus zegt: dat is onwetenschappelijk, en de socialist zegt het ook. Dat wil zeggen: ze zeggen het, zo gauw het om de extrapolatie gaat van andere dingen, dan die waarmee weerkundigen en economen werken. Het is of socialisten en historici hun eigen gezicht niet in de spiegel durven zien. Natuurlijk: zij kúnnen het niet. Zij kunnen niet die samenvattingen maken, die men zou dúrven door trekken.
Allicht, want zekerheid is niet te verschaffen. Maar die onzekerheid-zelf is nu juist weer zó'n modern begrip, dat het ons heden tot uitgangspunt kan dienen. Het moet wel is waar tot modestie leiden, maar niet tot negatie.
Zullen we dat laatste dan maar aan de kortzichtige kleinburger overlaten?
Of zijn we die zelf?
|
|