De Nieuwe Stem. Jaargang 19
(1964)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 680]
| |
het dingevenzo
tussen scharlaken en wiebelende
ogen
tussen het teken omhoogstaand
en de breedte
van franje en nuanceringen
evenzo is de keuze
de kern
in de maag in de keel
exploderend
een korrelige
substantie
evenzo zijn de luchtgaten
vierdimensionaal
de arcering
een sprookje
je hebt het ding in je
stevige vingers
niet loslatend
gedrocht zonder een enkele
generatie
| |
hoela-hoelaja en als de russen komen
als de chinezen komen
als de afrikanen
als de tamtam als de oboleth
en als het smeersel in de pannen
wij reuzen blonde germanen
ja en als de wegen
als de schietende zijkappen
in de vuisten van de citroen
als het eten donker in de magen
| |
[pagina 681]
| |
zee- en zeepsieders die de stormen
neerslaan
zacht poeder witgeel paars
oprecht dankend
voor deze maaltijd
oprecht blijvend een netwerk
een gesel
een niet zo grandioos spektakel
hoela-hoela-end
naar het hiernamaals
| |
de potenzo ook de ogen van de vliegen
die tintelend
een brokje van het een of ander
in zijn omtrekken wie weet
wie weet in zijn diepste dasein
en hun zuignappen
vol herinnering
zo langzaam spartelend
wij noemen het gewiekst en handig
kijkt ieder zijn ogen uit
wetensdrift is een smalle gleuf
in de poten
| |
de bomik probeer precies te zijn:
een straal
is altijd minder dan ik of jij
de lauwe seconde
rekbaar als kauwgummi
ik heet simpel simpel het deeg
waar wij mee twisten
tot de spatten eraf vliegen
elke spat roekeloos
maar niet oneindig
| |
[pagina 682]
| |
de putach schreeuwerds ach schreeuwlelijkerds
wij hebben ons ertussen
wij zitten geknepen in het vlak
wij zeggen geen woord
wij zijn van alle leeftijden
en of de dwarse seizoenen
eenmaal hun wenteling staken
het laat ons koud
geen wonder
uit de put waarin marmer en staal
verbleken
het zuur dat ons verteert
| |
mooi in het kleinegrandioos niet-grandioos armzalig
de machine die de jongen tekent
hij tekent zijn eigen armen en
benen voeten
hij ordent de rompslomp
mooi in het kleine
de enige dimensie
maar toen hij ouder werd
lag alles achter hem
hij stond kaalhoofdig
te turen
mooi in het kleine zijn wij
wij dikkerds wij volgevretenen
wij strijken een lucifer
en het brandt
wij zijn de totaaldenkenden
de totempalen
van het geduld
zonder ons geen vooruitgang
| |
[pagina 683]
| |
de vlekeen lucifer op de vensterbank
een klein goudhaantje tussen de takken
de vlek van de as
kringelend boven
azië
niet de kringen kozen mij
maar het doek
ik ben absorberend
en ik geloof
nog niet verzadigd
| |
het paardik ben nog altijd in drieën
de rus de chinees de amerikaan
steigerend voor de slede
aartsvaderlijk
en daarheen
stijgend uit een afgrond de walm
van dit afgebeten
ondermaanse gekrioel
ik ben het driespan
en daarachter
onder mijn hoeven
vonken en turbulente
gebaren
zwijgend
waarheen
ik ben enig onenig
de zwijgende betoger
en de man op het paard
dat allang geen paard meer is
meer speciaal
tot in alle finesses
onze navo-lermontov
zwalkend romantisch
edel
fataal
|