| |
| |
| |
H. Wouters
Culturele autonomie in Vlaanderen
Het vraagstuk van de culturele autonomie in België is een onderdeel van het geheel der Waals-Vlaamse verhoudingen. En daar deze laatste zich voornamelijk op het politieke vlak manifesteren, is het onafwendbaar dat ook de culturele autonomie zodanig in het politiek debat betrokken wordt, dat men er vaak de betekenis, de draagwijdte en de basis-vereisten tot verwezenlijking van vergeet.
Wij moeten immers wel vaststellen dat in België het begrip culturele autonomie vaak, al of niet opzettelijk, verward wordt met politieke hegemonie, waarbij dan de culturele sectoren, die onder het beheer van partijpolitieke ministers staan, in feite een politiek gereserveerd terrein voor de respectieve partijen van deze ministers zouden zijn. Dat daarbij zuiver partijpolitieke bedoelingen onder het mom van hogere levensbeschouwelijke belangen verborgen gaan, is weliswaar betreurenswaardig maar niettemin onvermijdelijk.
Doch dat alles geldt slechts het klimaat, waarin de culturele autonomie tot stand komt, niet het beginsel zelf! Dit is zodanig waar, dat zowel de Belgische Socialistische Partij, als de Christelijke Volkspartij en zelfs de principieel eerder unitair ingestelde Partij voor Vrijheid en Vooruitgang in hun diverse congresresoluties de culturele autonomie voorstellen als een belangrijke stap in de richting van een ontspanning in de Waals-Vlaamse verhoudingen. Dat de Kommunistische Partij en de Vlaams-nationalistische Volksunie voorstander zijn van de culturele autonomie is het logisch gevolg van hun principieel streven naar de federale herinrichting van de Belgische Staat. Bovendien zijn de belangrijkste op het politiek terrein werkende drukkingsgroepen, de Vlaamse Volksbeweging en de Mouvement Populaire Wallon, eveneens voorvechters van de culturele autonomie uit hoofde zelf van hun federalistische objectieven.
| |
| |
Hieruit kan men besluiten dat alle politieke organisaties van betekenis de culturele autonomie als een onvermijdelijke étappe in de evolutie van het Belgisch staatsbestel beschouwen.
De beweegredenen, die deze organisaties aanzetten om dit principiële standpunt in te nemen, vertrekken allen van de erkenning van twee cultuurgemeenschappen in het land, wat de verwerping insluit van het begrip Belgische cultuur, dat even fictief is als b.v. een niet-bestaande Belgische taal. Deze erkenning van het bestaan van twee cultuurgemeenschappen in België, en de noodzakelijkheid ze van elkaar autonoom te maken, schrijft zich overigens in in een algemene stroming die over de ganse wereld gaat, en die wij de democratie der volken kunnen noemen. Want zo het enerzijds waar is dat de XIXde eeuwse nationale soevereiniteit der staten afbrokkelt ten voordele van supranationale organismen, is het ook waar dat nog nooit zoveel volken als nu in autonoom of federaal verband tot een vorm van politieke zelfstandigheid gekomen zijn. Tevens wordt het cultuurimperialisme, dat aan een bijna rassistische zelfverheerlijking doet en een brutale taaldwang oplegt, nog slechts in enkele dictatoriale of quasi-dictatoriale landen toegepast. Het streven in Vlaanderen naar tenminste culturele autonomie is dus zeker geen verschijnsel van een verouderd taalromantisme maar wel een moderne aspiratie van een 5.500.000 mensen tellende gemeenschap, die nog steeds geen enkele officiële vorm van bestaan heeft. Men mag er overigens van overtuigd zijn, dat, zo het uitsluitend over een verouderd taalromantisme zou gaan, dat slechts van belang is voor oudere generaties van cultuurflaminganten, de politieke unanimiteit rondom het beginsel der culturele autonomie nooit tot stand zou zijn gekomen.
Nu is het echter wel zo dat de redenen, die de politieke organisaties er toe aanzetten om de culturele autonomie in hun programma's op te nemen, zeer verschillend kunnen zijn.
Allen vertrekkend van de onafwendbaarheid welke leidt tot een grote onafhankelijkheid van de Vlaamse en Waalse gemeenschappen, menen de enen dat een bescheiden vorm van culturele autonomie een veiligheidsklep kan zijn op de Vlaams-Waalse spanningen, en aldus een middel om het
| |
| |
Belgisch unitarisme te redden. Anderen, daarentegen, zien in de culturele autonomie een breekijzer om dit unitarisme te vernietigen en een basis tot invoering van het federalisme in België. Dit verklaart waarom sommigen vinden dat de huidige vormen van culturele autonomie veel te ver gaan, terwijl anderen integendeel menen dat wat er tot nog toe verwezenlijkt werd, slechts een karikatuur van culturele autonomie is.
Kijken wij nu even na in hoever er sprake is van culturele autonomie in België. De Franssprekende Minister van Nationale Opvoeding is terzelfdertijd Minister voor Cultuur voor het Franssprekend landsgedeelte en de Franssprekende culturele organisaties van de bij de wet als tweetalig beschouwde landsdelen, inzonderheid dus de Brusselse agglomeratie. Zijn Nederlandstalig adjunct, die hem inzake nationale opvoeding ondergeschikt is, is echter volwaardig Minister voor het Nederlands sprekend landsgedeelte en de Nederlandssprekende organisaties in de officieel tweetalige landsdelen. Nu blijkt het echter dat op de totale begroting van Nationale Opvoeding en Cultuur 99 pct. naar nationale opvoeding en 1 pct. naar de beide cultuursectoren gaat. Dit betekent dus dat beide Cultuurministers voor hun specifiek-autonome activiteiten over 0.5 pct. van de begroting beschikken. In zulke omstandigheden zal wel niemand durven beweren dat de huidige culturele autonomie in staat is diepgaande veranderingen in België te veroorzaken. Volledigheidshalve moeten wij er echter aan toe voegen dat de volledige autonome inrichting in een Vlaamse en Waalse sector van de Belgische Radio en Televisie van veel groter betekenis is en nog groter zal worden voor de verdere specifieke vorming van een Vlaamse en Waalse gemeenschap in België. Ook de gedachte van de cultuurintegratie Vlaanderen Nederland enerzijds, en van de cultuurintegratie Wallonië - Frankrijk anderzijds vindt meer steun bij deze audio-visuele bedrijvigheid dan wel bij de administratieve cultuurautonomie van Nationale Opvoeding en Cultuur.
Nevens de schuchtere stap in de richting van een administratief en budgetair gewaarborgde culturele autonomie, en de eerder diepgaande verspreiding van de autonomiegedachte dank zij radio en televisie, moeten wij nog onderlijnen hoe talloze organismen, zoals b.v. de Vereniging der
| |
| |
Vlaamse studenten en het Verbond van het Vlaams Overheidspersoneel (die beide zowel ongelovigen als gelovigen omvatten), de Bond der kroostrijke gezinnen, de Economische raad voor Vlaanderen, de Cultuurraad voor Vlaanderen, het Verbond der Vlaamse Academici, het Verbond der Vlaamse Reserve-Officieren, de onlangs ontstane Vlaamse tak van de Liga voor de Rechten van de Mens enz. enz., een zeer bewuste, uitsluitend Vlaams georiënteerde politiek volgen.
Uit dit alles mag blijken dat het in feite de officiële instanties zijn, die de minimale strekkingen inzake culturele autonomie vertolken, waar de heersende stroming in België veel verder op dit gebied reikt. Juist hier menen wij volgende beginselen te mogen vooropstellen, zonder dewelke een officiële en reële culturele autonomie onbestaanbaar blijft.
Vooreerst dan dient het begrip cultuur ruim opgevat te worden. Waar de culturele bloei van een volk begrensd blijft tot het subsidiëren van enkele traditionele werken voor volksopleiding, die vaak in feite niet meer beogen dan hun leden angstvallig binnen een XIXde eeuwse levensbeschouwelijke verzuiling te houden, het steunen van zuiver folkloristische verenigingen, van regionale toneelgezelschappen en in 't algemeen van organisaties, die uiteraard zich slechts tot zeer beperkte kringen beperken, kan men in de moderne tijd bezwaarlijk zeggen dat de cultuur van een volk autonoom gemaakt is. De culturele vorming van een volk bestaat ook in de opvoeding en het onderwijs, en er kan dan ook geen spraak zijn van werkelijke culturele autonomie, zo niet de ganse onderwijssector onder het gezag respectievelijk van een Vlaamse en een Waalse Minister geplaatst wordt. Dit is te meer noodzakelijk wanneer wij vaststellen dat de onderwijsproblemen in Vlaanderen, gans anders liggen dan in Wallonië. Vlaanderen heeft een grotere bevolking dan Wallonië, maar levert het kleinste percentage hogeschoolstudenten in de verschillende universitaire disciplines op. Het industrialisatieproces van Vlaanderen eist andere maatregelen inzake technische opleiding dan de reconversie van de kwijnende Waalse industrie. De relatieve bevolkingsaangroei in Vlaanderen
| |
| |
eist eveneens een andere pedagogische voorziening dan deze, die zich voor de zich ontvolkende gebieden van Wallonië stelt. Waar het aantal leerlingen en leraren in Vlaanderen veel hoger is dan het aantal leerlingen in Wallonië is het onlogisch dat men voor beide gebieden éénzelfde aantal inspecteurs voorziet.
Vandaar dat een werkelijke culturele autonomie slechts kan bestaan wanneer de Vlaamse en Waalse cultuursectoren met inbegrip van de onderwijstaken administratief en budgetair onder de bevoegdheid van een eigen minister geplaatst worden. Hier moeten wij echter doen opmerken, dat de gelovigen, die zulks van het rijksonderwijs eisen, minstens een soortgelijke eis aan de kerkelijke autoriteiten van het katoliek vrij onderwijs dienen te stellen. Want het komt ons voor dat culturele autonomie evengoed in hoofde van de katolieke als van de ongelovige Vlamingen moet verwezenlijkt worden. Hetzelfde geldt overigens voor de toepassing van de taalwetgeving inzake onderwijs, waar wij toch moeten vaststellen dat het Rijksonderwijs zich houdt aan de wettelijke ééntaligheid van Vlaanderen, terwijl het vrij onderwijs in Vlaanderen, dat hoofdzakelijk katoliek is, over een grotere mogelijkheid tot negering der taalwetten beschikt.
Daaruit vloeit overigens de bevreemdende toestand voort dat de Rijksonderwijsinstellingen, waarvan vele vertegenwoordigers zich tegen de culturele autonomie uitspreken, deze in feite bevorderen vermits ze de taalwetgeving inzake de eentaligheid van het Vlaamse land toepassen, terwijl vele vertegenwoordigers van het vrij (hoofdzakelijk katoliek) onderwijs zich als voorstanders van de culturele autonomie doen kennen, maar angstvallig zwijgen over de verfransende invloed die blijft uitgaan van vele katolieke onderwijsinstellingen in Vlaanderen.
Het feit twee Ministers van Cultuur te hebben zal echter slechts van gering belang zijn zo zij slechts beschikken over één gezamenlijke administratie om de uitvoering van de culturele autonomie mogelijk te maken. Het volstaat immers niet, zoals nu gebeurd is, de ambtenaren van Nationale Opvoeding gedeeltelijk in Franse en Nederlandse taalkaders onder te brengen, om van autonome administraties te kunnen gewagen. Het feit van de inschrijving in een bepaald
| |
| |
taalkader, heeft weliswaar belang voor het persoonlijk statuut van de betrokken ambtenaren, maar geeft slechts weinig mogelijkheid om hun activiteit te richten op specifiek Waalse of Vlaamse objectieven. Een unitair blijvende topadministratie is vanzelfsprekend geneigd tot het afronden van de tegenstellingen, het zoeken naar kompromissen, het bijleggen van geschillen, die niet zouden ontstaan zo een Vlaamse en Waalse administratie onder de politieke verantwoordelijkheid van twee Ministers een autonome Vlaamse en Waalse werking inzake cultuur, in de brede zin van het woord, zouden kunnen ontwikkelen. Want zo het onvermijdelijk is dat in het Belgische staatsverband uiteraard steeds geschillen en wrijvingspunten zullen blijven bestaan, is het politiek verantwoord dat hun oplossing op het hoogste politieke vlak nagestreefd wordt, zonder dat de Vlaams-Waalse betwistingen inzake de verwezenlijking van de culturele autonomie tot een dagelijks gekibbel onder ambtenaren van allerlei rang moet aanleiding geven. Zo de Ministers en hun administraties volledig vrij van elkaar staan, vallen ook heel wat moeilijkheden inzake begroting weg. Zolang er een spoor van unitarisme inzake culturele autonomie blijft bestaan, zullen allerlei verwijten en verdachtmakingen blijven bestaan over het zich toeëigenen en gebruik maken van de beschikbare staatsgelden. Worden echter de begrotingen opgemaakt door autonome administraties, die zich enkel laten leiden door de werkelijke behoeften van het hun toegewezen gebieden, dan kan men gerust aanvaarden dat de Waalse en Vlaamse begrotingen niet noodzakelijkerwijze evenwichtig moeten zijn, en dat zij onderverdeeld kunnen worden in artikels en posten, verschillend al naargelang de betrokken cultuurgebieden.
***
Het is een algemeen bekend feit dat de verwezenlijking van de cultuurautonomie op het administratief en budgetair vlak, als hierboven geschetst, in de concrete politieke situatie in België op allerlei bezwaren van partijpolitieke en levensbeschouwelijke aard stuit. Concreet gezien menen velen, dat in de huidige omstandigheden de culturele autonomie een machtsmiddel vanwege de katolieke Vlamin- | |
| |
gen zou zijn om de ongelovige Vlamingen te minoriseren. Afgezien van het feit dat vele opwerpingen tegen de culturele autonomie blijken te steunen op argumenten, die in de XIXde eeuw ongetwijfeld hun waarde hadden maar heden veel van hun belang verloren hebben - vrijzinnige ‘papenvreters’ en de katolieke ‘japneuzen’ behoren nu wel stilaan tot ons folkloristisch verleden -, menen wij echter dat levensbeschouwelijke argumenten in feite vaak aangehaald worden om belangen, gevestigd op Belgisch-unitaristische tradities te verdedigen. Het komt ons bovendien voor, dat vele Vlaamse vrijzinnigen, die vaak niet bewust blijken te zijn van hun eigen macht in Vlaanderen en liefst een minderwaardigheidscomplex cultiveren, er beter aan zouden doen de stroming, die over Vlaanderen gaat, te volgen en concreet hun plaats zouden moeten innemen in de volwaardige opbouw van de Vlaamse gemeenschap. Voorzeker kan het een intellectualistisch genot zijn allerlei echte of vermeende argumenten tegen de culturele autonomie aan te voeren, doch dit blijft een steriel tijdverdrijf. Het zekerste middel om geminoriseerd te worden, is aan de andersdenkenden de initiatieven te laten, die zich in het teken van deze tijd stellen.
De culturele autonomie zal dan ook worden wat er van gemaakt wordt door de Vlamingen die er aan meewerken. Maar dan is het ook onvermijdelijk dat het slechts deze werkers zijn, die er hun stempel op zullen drukken.
|
|