De Nieuwe Stem. Jaargang 19
(1964)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
Gerben Colmjon
| |
[pagina 250]
| |
Hij rookt niet, drinkt niet, heeft geen behoefte aan koffie of thee; zijn manier van spreken is sinds zijn jeugd niet veranderd en hij beziet de wereld nog met de gretige blik van een kind. Met een bijzonder gretige blik; waartoe kan hebben bijgedragen dat hij bij een ernstige ziekte eens in levensgevaar heeft verkeerd en na zijn herstel, als herboren, de wereld met nieuwe ogen is gaan zien. Hoe sterk hij reeds als kind alles in zich heeft opgenomen, blijkt telkens weer uit al zijn verhalen, die vol jeugdherinneringen zitten aangaande dingen waar een ander aan voorbijgaat en die een diepe indruk op hem maakten, of die hij naderhand op bijzondere wijze is gaan zien. Worden de jeugd-indrukken bij de meeste mensen door de zorgen van het dagelijks bestaan verdrongen en beginnen ze gewoonlijk op latere leeftijd pas weer boven te komen, in Belcampo's geheugen-magazijn is het altijd roerig gebleven. Hiertoe kan hebben bijgedragen dat hij als H.B.S.-er reeds voor zijn gezondheid naar Davos moest; dat hij voor zijn verschillende studies lang in Amsterdam heeft gewoond; dat het hem niet gelukt is zich definitief in Overijsel te vestigen en hij in Groningen terechtgekomen is. Zo werd zijn jeugdwoonplaats, het Rijssen van vóór de eerste wereld-oorlog, een soort verloren paradijs, dat hem, romanticus, steeds weer voor de geest kwam, al heeft hij het primitieve, aarts-clericale industriestadje van toen ogenschijnlijk meer satiriek dan liefderijk behandeld. In dit enclave van mesthopen, inteelt, drankmisbruik, tuberculose en steriel calvinisme, een bolwerk van de (latere) Staatkundig Gereformeerde Partij, vormden de notabelen het verlichte element; Belcampo's vader, een enigszins bemiddeld notaris met de slechtste praktijk van Nederland gedurende vele jaren, was er voorzitter van de plaatselijke afdeling van de Liberale Unie. Het met humor beschouwen van het godsdienstig fanatisme heeft de zoon wellicht van hem; overigens aardde hij veel meer naar zijn moeder, een zeer intelligente Friese vrouw, zeer geestig, maar daarbij vaak scherp kritisch of satiriek, doordat ze in haar huwelijk was teleurgesteld. Voor de volledigheid van de erfelijkheidsfactoren zij nog vermeld dat de grootvader van vaderskant een dokter op een dorp in Groningen was, die als een zonderling bekend stond. Belcampo's ouders en de mijne hebben ons een grote mate van vrijheid gelaten en ons nooit gedwongen ergens tegen onze zin aan deel te nemen, zodat wij met name 's zondags grote zwerftochten konden maken; wij hebben meer over hei en heuvels gelopen dan in het maatschappelijk gareel. Andere jongens | |
[pagina 251]
| |
benijdden ons die vrijheid; zij werden tot maatschappelijke lieden afgericht en hebben het dan ook veel verder gebracht op die ladder. Had Belcampo dus een scherpe opmerkingsgave, en een romantische aanleg waardoor hij zich tot het bizarre voelde aangetrokken, in een primitief, geïsoleerd levend plaatsje als Rijssen destijds zouden die niet veel voedsel hebben gevonden als de lectuur er niet was geweest, deze hoogst belangrijke factor voor een toekomstig auteur. Het begon waarschijnlijk met de drie delen ‘Zonnestralen’ die tot de verbeelding spraken. Dan volgde Andersen, daarna de Duizend-en-Een Nacht. In zijn werk ziet men duidelijk de invloed van die Oosterse verhalen. Van Jules Verne lazen we nagenoeg alles, tot in de H.B.S.-jaren toe. Maar daarnaast was er de leesportefeuille. Toen Belcampo later eens werd verweten dat hij een fantastisch verhaal uit het Frans had nagevolgd, beriep hij er zich op, zoiets als kind te hebben gelezen in De Prins. Het lijkt niet erg waarschijnlijk dat dit saaie geïllustreerde weekblad - ‘vereerd met inteekening van H.M. de Koningin en H.M. de Koningin-Moeder’ naar het op het titelblad vermeldde - iets min of meer sensationeels zal hebben opgenomen; eerder zal hij het uit de Wereldkroniek hebben gehad, die vóór 1914 o.a. Conan Doyle's ‘The Lost World’ in vertaling onder de titel ‘Het Verloren Werelddeel’ bracht, met suggestieve afbeeldingen. Tot in de eerste wereld-oorlog werden de artikelen in de geïllustreerde weekbladen, ook reportages, veel meer verlucht door schilders dan door fotografen, waarbij de romantische verbeelding vrij spel had en grote indruk op daarvoor vatbare gemoederen maakte. En aangezien Belcampo's vader de gewoonte had, na afloop van het leesjaar hele jaargangen geïllustreerde weekbladen van het leesgezelschap te kopen en op zolder neer te leggen, had de jongen zijn kamertje vol romantisch-fantastische platen hangen, als van twee Zuid-Afrikaners op één paard die aan één Engelse lans werden geregen, tot amokmakers toe, die men wilde overmeesteren en die daarbij de één vertrapten, de ander een duim afbeten, de derde een oog uitdrukten. Zo voedden die afbeeldingen zijn behoefte aan het ongewone en zo voedden ze hem tot schrijver van fantazieën op. Belcampo had bovendien nog de ingeschapen neiging altijd in de oppositie of in de contramine te zijn; hij onderzocht bij elke waarheid of het tegengestelde ook niet waar was, en zo is hij in zijn werk tot verrassende omkeringen van de werkelijkheid gekomen, waarbij hij veel aandurfde en een deel van de lezerschaar choqueerde, een groter deel amuseerde | |
[pagina 252]
| |
als hij op de rand van de blasfemie, van het scabreuze, van het immorele, gruwelijke of onsmakelijke kwam. (De sprookjes van Grimm kunnen hier ook invloed hebben gehad.) Een treffend menskundig inzicht, een leuke wijsgerigheid - niet al zijn filosofie is bijzonder - en een onverwachte geestigheid nemen veel weg van wat bedenkelijk zou kunnen worden. Door al dit onconventionele bezet Belcampo een plaats in onze moderne litteratuur, zonder daar feitelijk bij te behoren. Want hij baande zich al een eigen weg dertig jaar geleden, met de bundel ‘Verhalen’, die hij in eigen beheer uitgaf en waarin hij, toen het voornaamste hieruit in zijn vaders standplaats opschudding verwekte, in de rest van de oplaag, een werkloze alle aanstoot gevende namen van bekende Rijssense burgers liet doorstrepen. (Eén bekend oud manneke, toonbeeld van eerbaarheid en voorzichtigheid, liet hij er optreden als leider van een seksuele orgie.) Dit verhaal mist men in de verzameling, die ook niet chronologisch is, waardoor de geestelijke en artistieke groei van de auteur er niet valt te volgen. Om na te gaan in hoe ver Belcampo een ‘kind van zijn tijd’ is - de era van 1934 is toch wel anders dan die van 1958 - moet men weer de afzonderlijke bundels ter hand nemen. We keren terug tot het woord ‘probleem’ van onze titel. Wanneer men die achtjarige jongen van 1910 gekend heeft en jarenlang met hem heeft omgegaan, en dan zijn rijpste werk ziet, stelt men zich allicht de vraag: hoe is hij een schrijver geworden? Te meer daar hij nooit veel voor briefschrijven voelde en evenmin in een krant debuteerde; alleen een oom van moederszijde schreef uit het toenmalige Indië en Brits-Indië reisbrieven in een Nederlandse courant. Wij hebben in dit opstel onze gegevens inzake Belcampo's eerste vorming en beïnvloeding neergelegd - die zo sterk tot het ontstaan van zijn werk hebben bijgedragen - maar het te voorschijn komen van het talent zelf, dat blijft een raadsel. |
|