| |
| |
| |
Jef Last
Te veel drukte om Oranje?
Tweemaal binnen het kwartaal een nationale rel schijnt een gevaarlijk symptoom voor een volk, dat vroeger alom als ‘nuchter’ bekend stond. Oppervlakkig gezien, leken de oorzaken voor de eerste massaneurose begrijpelijk. Niet echte vroomheid, maar opgekropte, onderbewuste ergernis dat men zich had laten overrompelen om tien gulden te offeren voor ‘het dorp’, terwijl men van plan was slechts tien centen te geven, kon zich eindelijk onder christelijk, dus geoorloofd masker, wreken op de verleidster; en toen men ongestoord paardevijgen bleek te mogen werpen, kwam meteen al het oud zeer der gefrustreerde NSB'ers naar boven, die nu eindelijk ook eens hún vieze woorden op de nationale schutting mochten schrijven. Hun anti-semitisme bleek onverminderd.
Pas na de tweede rel ziet men als gemeenzame achtergrond een agressieve angst voor crisis en inflatie die men zou menen uit te lokken wanneer men het kind bij de naam noemde.
Beschamender haast nog dan de gangmakerij voor de eerste rel door bladen waarvan men dat kon verwachten, was de laffe angst die allerlei overheidspersonen, predikanten en redacteuren er toe bracht onmiddellijk een beetje met de wolven mee te huilen; maar onverwacht verheugend was het keren van de wind daarna, bijna te vergelijken met de Duitse reactie na Straus' aanval op de Spiegel.
Bij de tweede rel heeft men helaas tot nogtoe zelfs déze troost niet. Dat stichters van Irene-scholen, Irene-brigades, Irene-pensions enz. zich genómen voelden en naar de teerkwast grepen valt weer te begrijpen. Tenslotte behoren zij tot dat deel des volks, dat in het sprookje van prinsessen en koninginnen gelooft, en zich met herinneringen aan een op hun scholen geromantiseerde geschiedenis afvraagt, wat vader Willem daar wel van gezegd zou hebben.
Dat vader Willem van Luthers katholiek werd om als page bij Karel V te mogen dienen, en later weer calvinist, omdat hij de Hollandse dominees nodig had voor zijn opstand, kan men bij hen niet bekend veronderstellen, en zelfs
| |
| |
het magere kansje, dat de laatste regels van ons volkslied nu eindelijk weer eens zin zouden kunnen krijgen, vermag hen niet te troosten.
Dat zelfs de Volkskrant van mening bleek, dat een katholieke vorstin op onze troon toch maar ongewenst was, komt waarschijnlijk uit het inzicht voort, dat een katholieke regeringspresident heel wat belangrijker is dan een katholieke vorstin, maar dat dát besef juist bij Links schijnt te ontbreken, zou onbegrijpelijk zijn, wanneer niet de demagogie er dik boven op lag.
De enige geldige reden dat Links het koningschap aanvaardt, is niet, dat men in de laatste decenniën met presidenten soms nare ervaringen gehad heeft, maar wel dat binnen een constitutionele monarchie slechts de regering regeert, terwijl de rol van het vorstenhuis uitsluitend symbolisch en representatief is. Geen beter bewijs voor de waarde van zulk een stelsel dan de geschiedenis van Japan in de laatste 1000 jaren, vóór de Meeji revolutie van 1865. Juist omdat niet de keizer, maar uitsluitend de kanselier (shogoen) regeerde, werd de keizer tot bijna goddelijk symbool van de nationale eenheid. Nauwelijks had men hem wérkelijke macht gegeven, of we kregen de Japans-Koreaanse, Japans-Chinese, Japans-Russische oorlogen, en tenslotte de universele Japanse agressie, die eindigde met de capitulatie. Pas nu de keizer, als constitutioneel monarch, niet meer politiek misbruikt kan worden, herwint hij voor Japan weer stabiliserende betekenis. Het is nu eenmaal voor het gevoel prettiger, door een historisch symbool gedécoreerd te worden dan door een willekeurige mijnheer die misschien voorheen leider van een gehate partij was, en de rol die een vorst, geheel buiten de politiek om, te spelen heeft, is wel zo moeilijk, dat een opleiding van de prille jeugd af niet overbodig geacht mag worden.
De koninklijke ambtenaar, die deze rol behoorlijk vervult, is te vergelijken bij de trambestuurder, die zijn wagen binnen de rails houdt, en wiens mening over Franco mij evenmin interesseert als zijn mening over Feyenoord of Picasso.
Zou het ánders zijn, en zouden het geloof, de politieke meningen, de vrienden of de woonplaats van vorsten en hun familie wél van belang zijn voor de nationale politiek, dan hoorden de partijen van links onmiddellijk het afschaffen der monarchie te eisen. In geen geval mogen zij meedoen aan het opschroeven der betekenis van vorstelijke personen, zoals die pleegt plaats te vinden door de keukenmeidenpers die van Soraya en Margaret afgoden gemaakt
| |
| |
heeft. En het is opschroeven wanneer men het doet voorkomen als of het huwelijk van een prinses belangrijker zou zijn, dan b.v. dat van een dochter van Van Marijnen.
Karel Hugo van Bourbon heeft tot nogtoe in Frankrijk gewoond, zonder dat de Franse republikeinen daar enige last van schijnen te hebben ondervonden. Zijn vader was in het maquis, en een vriend van De Gaulle. Wanneer hij zich met een der dochters van minister Van Marijnen verloofd zou hebben, had hij rustig in Den Haag kunnen gaan wonen, zonder dat daardoor staatsgevaren ontstaan waren.
Hij is pretendent naar de Spaanse troon, maar ook dat pretendentschap wordt in Spanje niet meer ernstig genomen. Het officiële Spaanse blad de ABC schreef dezer dagen: ‘Zelfs wanneer in 1833 het Salische recht nog bestaan had, had de Carlistische kroon in 1936 moeten overgaan op Alfonso Carlos en de nakomelingen van de broer van Ferdinand VII, d.w.z. op Francisco de Paula’.
Daar is monarchistisch niets tegen in te brengen, maar daar de zoon van deze Francisco Paula later met zijn nicht Isabella trouwde, zou Juan Carlos dan toch weer de rechten der beide linies op zich verenigen, en het is dan ook uitsluitend deze Johan Karel van Bourbon, die op last van Franco op staatskosten als troonopvolger opgevoed werd.
In de eerste plaats kan de ultramontane Karel Hugo moeilijk tegelijk aanhanger zijn der heidense, antimonarchale Falange èn pretendent, en in de tweede plaats zijn zijn rechten als pretendent dan toch nog veel zwakker dan die van zijn voorgangers, die in twee bloedige oorlogen en een opstand telkens weer vernietigend verslagen werden.
De Carlisten-beweging in Spanje kan men het beste vergelijken met de Boerenpartij in Beieren, of (met natuurlijk alle verschillen die uit volksaard, volkshistorie en de omvang der resp. gebieden voortkomen) met de staatkundig gereformeerde partij in Zeeland, wanneer die laatste zich in plaats van om dominee Zand, om een imaginaire markies van Veere geschaard zou hebben.
Het aartsreactionaire, ultramontane karakter van deze beweging wordt heerlijk gekarakteriseerd in de figuur van de ‘Markies de Bradomir’, zoals die leeft in het boek van Ramon del Valle Inclan: Sonaten der jaargetijden.
Ramon del Valle Inclan is door de republikeinen altijd beschouwd als een der hunnen, en wanneer zijn Don Quichotte-achtige ridder der droevige figuur, ‘lelijk, katholiek en sentimenteel’, desondanks soms sympathiek aandoet, is het omdat hij tot de volkomen verleden tijd behoort, die
| |
| |
geen enkele kans meer op succes heeft. Leuzen als een ‘herstel der inquisitie’ kunnen misschien op enkele dorpspastoors in de berglanden van Navarre nog enige aantrekkingskracht gehad hebben, maar dat men met dergelijke leuzen de Baskische pastoors, of de Asturische mijnwerkers, of de bevolking van Madrid of Barcelona voor de Carlistische zaak zou kunnen winnen, zal ook een Karel Hugo niet meer geloven. Het gekrakeel tussen Jan Karel en Karel Hugo (of Hugo enkel), zal heus de monarchie niet populairder maken in Spanje, en als de arbeiders daar tot nog toe vuurvast gebleken zijn tegen de heidense, anti-monarchale ideologie der falangue zullen ze ook door het gehate opus Dei niet voor het ultramontanisme der Carlisten gepaaid kunnen worden. Bovendien herinneren die requetès zich zeer goed, dat men hen in de burgeroorlog slechts als muselae schutterij uit de kast gehaald heeft om de kastanjes uit het vuur te halen voor Franco, die later al zijn beloften tot herstel der ‘fueras’ heeft gebroken, Baskenland geen autonomie gaf, en slechts prins Jan Karel steunde.
Dit internationale fascisme, dat nog steeds bestaat, en waarvan Franco nog steeds de overlevende vertegenwoordiger is, is deel van een internationale beweging wier voortbestaan ook in Nederland nog bleek, uit de brieven en poeppaketten aan Mies Bouwman.
Met ultramontanisme lokt men zelfs in Spanje geen boertje meer uit zijn bergen, maar het is erg en ergerlijk en gevaarlijk, dat Opus Dei ook in Nederland invloed wint en dat ook in Nederland de minister van buitenlandse zaken een vriend en bewonderaar is van Franco, en dat hij zich liet decoreren met de orde, welke anders slechts aan bestrijders der wettige regering van Spanje verleend werd.
Men vraagt zich af, of het kabaal dat thans tegen een onbelangrijke prinses gemaakt wordt, misschien moet dienen, om de aandacht van de werkelijke Franquisten in ons land af te leiden.
Evenals tijdens de rel tegen Zo is het...., toonde de regering ook bij deze tweede rel weer een lafheid, vaagheid, besluiteloosheid en leugenachtigheid, die voor het geval van een werkelijke nationale crisis het ergste doen vrezen. Haar daarvoor aan te vallen was het goede recht der oppositie. Maar wat links vóór al het andere te verdedigen zal hebben, tegen hen die thans reeds om censuur en harde ‘maatregelen’ roepen, zijn die persoonlijke vrijheden die wij eisen voor iedere staatsburger, onverschillig of hij trambestuurder of prinses is.
| |
| |
Zolang de tramconducteur binnen de rails blijft mogen hij en zijn kinderen stemmen zoals hun goed dunkt, en al dan niet voor hun examens slagen, en naar de kerk gaan van hun keuze, en domheden zeggen, als zij maar niet uit naam der directie spreken, en met zulke domme en incompetente mensen omgaan als onze vertegenwoordiger in Madrid, en wonen waar zij wensen, en wij zullen voor deze rechten moeten opkomen alsof het de rechten waren van onze eigen kinderen.
Maar vooral hun recht op liefde, op de keuze van hun eigen levenspartner zonder dat iemand zich daar mee bemoeit, zal boven iedere staatsraison verheven moeten blijven, en wie daaraan roert, uit redenen, die niet met het staatsraison, maar slechts met de politieke constellatie te maken hebben, zal daarmee geen verkiezingssuccessen oogsten, omdat de gezonde sentimentaliteit der burgers zich goddank zal verweren, zoals het gezond verstand zich tenslotte tegen de Bouwmanrel verweerd heeft.
De rel die wij beleefden keerde zich niet tegen de prinses en niet tegen het katholieke volksdeel, en niet tegen prins Hugo Karel of Karel Hugo, maar is symbool voor een verstoord economisch en sociaal evenwicht, dat agressiviteit veroorzaakt en dat ook het anti-semitisme weer zijn kans gaf. Dát is het gevaar waartegen links zijn eigen front dient te formeren, en dat kan niet gebeuren door, in bondgenootschap met zeer twijfelachtige Néderlandse requetès, ter afleiding onze pijlen op een politiek volmaakt onbelangrijk meisje te richten, dat heus geen kans had koningin te worden voordat Franco van het wereldtoneel zal zijn verdwenen.
Men had rustig kunnen afwachten of zij ooit nog aan de beurt kwam, en dan nagaan, of haar sollicitatie klopte met de door de grondwet geëiste voorwaarden. Wanneer dat niet meer het geval was, kwam automatisch haar zusje aan de beurt, en wanneer dat wel het geval was, heeft de regering dan te zorgen dat ze niet buiten haar boekje gaat. Enkel de vraag reeds, of een katholieke vorstin toelaatbaar is, wanneer men tegen een katholiek premier geen bezwaar heeft klinkt uit socialistische mond onoprecht. Te eisen dat de prinses zelf afstand doet van haar rechten op de troon is een chantage wanneer die rechten werkelijk zouden bestaan. Bovendien wekt men daardoor de indruk alsof zij een groot offer brengt terwille van haar liefde, en een betere methode om het hele parlementaire stelsel bij miljoenen vrouwen onpopulair te maken en de betekenis van vorstelijke personen op te schroeven, kan ik mij niet denken.
| |
| |
De eerste taak, zowel van de regering, als van het parlement en de oppositie dient te zijn de verdediging der persoonlijke vrijheid van àlle burgers, dus ook die van prinsessen. Daartoe behoren ook het veranderen van naam (heet Marijke tegenwoordig niet Christine?), het kiezen van een echtgenoot, zelfs al zouden wij hem een nare vent vinden, het uitspreken van ons onaangename meningen, en ook het recht op domheid. Van links zou men dan kunnen verwachten, dat ze zelfs het recht van vreemdelingen om in Nederland te wonen zouden verdedigen, zolang die vreemdelingen niet tegen de Nederlandse wet zondigen, en het recht van vreemdelingen om in Nederland hun politieke mening te verdedigen. Wij hebben tenminste van verboden in zulke aangelegenheden vaak genoeg last gehad. De zaak Bouwman heeft bewezen dat er een sterke stroming in Nederland is, die deze vrijheden door censuur en regeringsingrijpen wenst te beperken. Het schijnt mij toe, dat zij door het kabaal om Irene haar eerste succes behaald heeft. Ik vind dat noodlottig.
| |
Polemisch naschrift
Zó anders is het oordeel van Jef Last over de weinig irenische Irene-stemming der Nederlanders, zó anders dan de mening der redactie, dat deze het niet kan nalaten een stukje polemiek ten beste gegeven.
Het gaat daarbij om twee punten. Ten eerste wordt door Last het fascistoide karakter der Mies Bouwman-rel o.i. volkomen ten onrechte doorgetrokken naar de regeringsbemoeienissen en de algemene anti-carlistische tendens, die bij de verloving van de prinses naar voren kwamen. Ten tweede wordt het symbool-karakter van wie wij omzichtig omschrijven als ‘draagster van de kroon’ in het geding gebracht.
Het tweede punt beheerst het eerste. Wie, als Last, ervan uitgaat, dat aan de kroon alleen symbolische betekenis toekomt, of hoogstens alleen de bij-sturende taak van de wagenbestuurder, die de tram in de rails houdt, voor hem zal inderdaad iedere beperking, in de menselijke sfeer aan de dragers der kroon aangedaan, als ondemocratisch kunnen gelden. Besnoeiing van T.V.-programma's en inperking van het recht van koninklijke politieke keuze komen dan op één lijn te staan.
| |
| |
Is dat zo? Last zegt ja. Laat ons dus zoeken naar het punt van overeenkomst. Zó het er is, lijkt het daar te liggen, waar men allerhand publieke vertoningen van massaal-politieke aard psychologisch kan duiden. Dan steekt er namelijk een element van vernietigingsdrift in - dat wil zeggen: van datgene wat in het fascisme zo in het bijzonder naar voren komt. Iets van deze gedachtengang schuilt misschien wel in Lasts woorden, maar expliciet is de vergelijking wagenbestuurder-koning. Beiden zijn hem niet meer dan in-de-rails-houders - wat zij politiek denken laat hem koud.
Door kortweg te verklaren, dat het bestieren van een staat wél, dat van een tram-wagen géén politieke zaak is, zou de zaak afgedaan kunnen worden. Maar het is beter van de vergelijking af te stappen en nóg maar weer eens de positie van de constitutionele vorst te bezien. Ten eerste natuurlijk staatsrechtelijk. Het moge volstaan te vermelden, dat men allang niet meer, als op het eind der vorige eeuw wel, spreekt van de kroon als louter ornament. Ten tweede heeft de publieke opinie zich via massa-media op alle restanten van hoog-blauw geworpen. Ten derde, en door combinatie van de beide vorige: alle faits et gestes der gehele koninklijke familie worden thans zozeer in de openbaarheid gebracht, dat ze, wanneer ze het politieke terrein raken, automatisch een propagandistisch effect krijgen.
Men kan deze drie punten afkeuren - ontkennen kan men ze niet. Vooralsnog betekent dit, dat een huwelijk in de politieke sfeer, zogoed als een conferentie met regeringsleiders en industriëlen, wanneer er een lid van het koninklijk huis bij betrokken is, extra nieuwswaarde heeft en dus propagandistisch als heil- of deugdzaam naar voren komt. ‘The king can do no wrong’ wordt dan positief geladen: wat vader doet is wel gedaan.
Verzet tegen dit massa-psychologisch symbolisme lijkt ons geboden, en wij zijn er van overtuigd Last daarbij aan onze zij te hebben. Maar dat verzet kan niet bestaan uit een ontkennen van de positie van de kroon. En dat verzet zal zich zeker gesteund weten wanneer velen in den lande, n'en déplaise dit propagandistisch symbolisme, zich er van blijken los te kunnen maken - zodat zij in democratische verontwaardiging zich afwenden van fascistische huwelijkspolitiek.
Red.
|
|