natuur èn de Boisdeffre in het gelijk. Op pag. 20, bij de eerste reis naar Noord-Afrika, zijn we al toe aan ‘de geestelijk uitgemergelde jongeman’; de werken uit deze periode zijn dan natuurlijk navenant. Een paar citaten zijn voldoende om het verdere verloop van Gides leven en werk, in de gedachtengang van de Boisdeffre, te schetsen. Op pag. 23, na het huwelijk met Madeleine Rondeaux: ‘Het gevecht tussen de hemel, waarvan de liefde voor zijn vrouw het symbool was, en de genadeloze hel van de hoogmoed der zinnen, zou zijn gehele leven vullen’. Na Gides bekerings-neigingen van omstreeks 1914 (Numquid et tu....?): ‘Maar deze aanvankelijk weldadige invloed zal steeds gevaarlijker worden naarmate Gide vanaf de jaren 1916-1917 vordert op de nieuwe weg’ (pag 51). En dan het laatste stadium: ‘En zou men niet, evenzeer en misschien zelfs meer dan zijn zedelijke gedragen, de ontzaglijke hoogmoed aan de kaak moeten stellen, die zich geleidelijk van hem heeft meester gemaakt en hem tenslotte heeft uitgedroogd?’ (pag. 45).
Ik denk dat de benadering onthullender is voor de Boisdeffre dan voor Gide; de Boisdeffre hoort bij de kliek (Rambaud, Derais, Massis) die hij zo ijverig aanhaalt bij zijn bestrijding van de grote ‘verontruster’ die Gide toch kennelijk ook voor deze mensen was. Als het ware wijwatertandend heeft deze groep zich gestort op dat bijzondere geval van een schrijver, die het ongeluk nad ook nog iets van zijn persoonlijke leven bloot te leggen. Gide zelf vond voor hun mentaliteit de paar woorden die boven dit stuk geciteerd staan, inderdaad afdoende.
Een schrijver die moeizaam tastend tot zijn recht komt en eerst al schrijvend intelligent wordt; die zijn bevindingen aan de lezer geeft maar soms ook weer terug neemt; een intelligentie die elk van zijn vondsten weer in de waagschaal durft te stellen, omdat intelligentie steeds getoetst moet worden om intelligentie te blijven: dat komplexe geheel is het beeld van Gide, die het de lezer niet makkelijk maakt tot een goede waardering te komen. Wie zonodig ook tegen zichzelf durft te denken, als Gide, loopt daarmee gevaar vooral om zijn verkeerde boeken te worden toegejuicht - maar voor het totaalbeeld zijn die verkeerde boeken weer niet minder belangrijk dan de goede. Alleen met veel sympatie en aandacht kan een interpretatie van het gehele werk met alle verschuivingen en perspektiefwijzigingen mogelijk worden. Een waardering van de grote boeken, enkele beginwerken en Les caves du Vatican, Les Faux-Monnayeurs, als de literatuur waarvoor Gide ze heeft willen geven, zonder