De Nieuwe Stem. Jaargang 18
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 730]
| ||||||||||||
A.H. Wertheim-Gijse Weenink en W F. Wertheim
| ||||||||||||
[pagina 731]
| ||||||||||||
aan die herdenking meededen. Ik zou hun verbieden mee te jubelen bij de festiviteiten, ik zou zelfs het feestterrein wensen af te zetten, opdat geen inlander wat zou kunnen zien van onze uitgelaten vreugde bij deze herdenking van onze vrijheidsdag.’ Kort daarna werd hij gearresteerd. Maar wat gaf toen de doorsnee-Nederlander om dat ‘handjevol Inlandse onruststokers’?
Wat is de reden dat nu bij ons de rechte feeststemming niet komen wil? De meest voor de hand liggende reden is, dat een andere bevrijding nog te vers in het geheugen ligt. De vlammen van de brandende douanehuisjes zijn verbleekt in de gloed van het brandend Rotterdam. Maar misschien hebben ook de gebeurtenissen na 1940 onze kijk op 1813 wat verschoven, zijn wij de historische feiten, die we op school als vanzelfsprekend van één kant belicht kregen, anders gaan zien. Kaat Mossel en de Oranjemeid waren onze heldinnen en de patriot Daendels, die met de Fransen ons land binnenkwam, was toch eigenlijk een halve verrader, zo leerden we. Overigens werden de patriotten ons meer ridicuul dan gevaarlijk voorgesteld. Le ridicule tue; dat wisten ze vroeger ook best. Die patriotten waren zo tegen onze prins en prinses gekant, dat je slaboontjes in plaats van princesseboontjes moest zeggen, en geen goudsbloem in je knoopsgat mocht steken! Maar op het gymnasium begon er toch enige twijfel in ons op te komen. Dat er bij die gekke patriotten zoveel belangrijke mensen waren, daar konden onze leermeesters toch niet onderuit. Betje Wolff en Aagje Deken bijvoorbeeld, onze grote schrijfsters, en Rutger Jan Schimmelpenninck, onze voortreffelijke raadpensionaris. Daar klopte iets niet. De tijden zijn veranderd. Historici als Geyl en Romein hebben de prinsgezinden en de patriotten onder een andere en meer genuanceerde belichting geplaatst. Geyl schildert de patriotten als een typisch | ||||||||||||
[pagina 732]
| ||||||||||||
Nederlandse beweging en allerminst een vanuit Frankrijk geïmporteerde ‘vijfde colonne’. En de mensen van 1963, die de wereldoorlogen hebben meegemaakt, vragen zich af: Welke bevrijding moeten we nu eigenlijk vieren, 150 jaar na 1813? Hoelang waren we toen eigenlijk bezet geweest door ‘die kale Fransen’? Sinds 1810, de inlijving bij Frankrijk? Of sinds 1806, het kroningsjaar van Lodewijk Napoleon? De oude mythe, de Oranje-mythe, wil het nog weer anders: sinds 1795, toen de Prins van Oranje naar Engeland vluchtte en Pichegru en Daendels met de Fransen over de bevroren rivieren ons land binnenvielen. Japikse noemt het uitwijken van onze Koningin naar Engeland, in mei 1940, ‘De Tweede Ballingschap’ van het Huis van Oranje - al toont hij zich niet blind voor de fundamentele verschillen met de gebeurtenissen van januari 1795. Elke vergelijking gaat mank. Maar we kunnen misschien met meer recht de historische parallel op een andere manier trekken. En wel door nog wat verder in de geschiedenis terug te gaan, tot 1787. Toen kwamen er ook vreemde troepen in ons land: de Pruisen. Die Pruisische bezetting had tot gevolg, dat duizenden patriotten, vooraanstaande burgers, waaronder tal van geestelijke leiders, ons land ontvluchtten. En als we 1787 als het jaar van de bezetting zien, zou 1795 juist als het jaar van de bevrijding mogen gelden. Werd toen niet overal in het land om de vrijheidsbomen gedanst? Beschouwen we de periode 1787-1795 van Oranje-standpunt, dan is er in die tijd niets onrechtmatigs gebeurd. De Pruisische troepen kwamen op verzoek van de eigen Stadhouder, of liever van zijn vrouw, de zuster van de Pruisische Koning. De officiële reden was: Friedrich Wilhelm II eist satisfactie wegens een belediging, zijn zuster prinses Wilhelmina aangedaan. Willemijntje was immers bij Goejanverwellesluis door Hollandse vrijcorporisten opgehouden. Maar voor anderen kwam de Pruisische invasie neer op een vreemde overheersing. Voor tallozen, die niet vluchtten, werd het een tijd van terreur, plundering, broodroof en vergelding. De Oranjegezinden spraken | ||||||||||||
[pagina 733]
| ||||||||||||
liefst over ‘herstel der constitutie’, maar om de negentiende-eeuwse prof. G.W. Vreede aan te halen: ‘Wat baatte een andere naam? Kon hij het geweld der Pruisische wapenen, de plunderingen, de criminele sententiën, de remotiën van ambtenaren, de uitwijking van duizenden van allen rang en stand uitdelgen?’ Ook al trokken de Pruisische troepen ten dele al in 1787, ten dele in het daarop volgend jaar weer over de grens terug - aan het wezen van een vreemde overheersing deed dit niets af. Niet alleen werden de Pruisen door andere Duitse troepen vervangen, waaronder 3000 man sterk van de Hertog van Brunswijk gehuurd, maar ook werd in twee geheime verdragen met Engeland en Pruisen de Britse politieke macht over de Republiek bevestigd. Zoals Colenbrander schrijft: ‘Den grootsten invloed heeft, na 1787, natuurlijk Engeland hier behouden. In haast elke belangrijke beslissing is de hand van Harris op te merken.’ Er is nog een andere parallel te trekken, en wel met wat er tegelijkertijd in Frankrijk gebeurde. Wat onze Willemijntje, de ‘sterke’ vrouw van de zwakke Willem V, heeft uitgehaald - het binnenroepen van troepen van haar broer, de Koning van Pruisen, heeft in Frankrijk Marie Antoinette, de vrouw van de slappe Lodewijk XVI, ook geprobeerd. Ook zij deed een beroep op haar broer, de Keizer van Oostenrijk; eveneens tegen binnenlandse progressieve strijders. De vergelijking gaat nog verder. Dezelfde Hertog van Brunswijk, die bij ons in 1787 de grens overschreed met zijn Pruisen, trachtte na de Franse oorlogsverklaring in 1792 over de Franse grenzen te komen met Oostenrijkers en Pruisen, en eiste in zijn bekende manifest herstel van het koningschap. Hier houdt de parallel op. In Frankrijk binnen te vallen lukte hem niet. Zijn troepen werden teruggeslagen bij Valmy, wat Goethe, die zich als gast bij de troepen bevond, deed uitroepen: ‘Von hier und heute geht eine neue Epoche der Weltgeschichte aus’. Het ‘hoogverraad’, heulen met de vijand, kostte aan Lodewijk en Marie Antoinette het | ||||||||||||
[pagina 734]
| ||||||||||||
hoofd. Bij ons was het aan Brunswijk wel gelukt; de Pruisen bezetten ons land. En als een coup lukt, wordt er natuurlijk van geen verraad meer gerept. Reden om met het woord verraad wat voorzichtig te zijn. Evenals met de woorden bezetting en bevrijding. De aanwezigheid van Canadezen, Britten, Fransen en Polen gedurende de hongerwinter 1944-1945 in Noord-Brabant voelden wij niet als een bezetting, maar als een bevrijding. Zo ook voelden de patriotten en allen die met hen sympathiseerden de Franse troepen van Pichegru en Daendels, die in de winter 1794-1795 in de Generaliteitslanden lagen te wachten om de rivieren over te steken, als bevrijders. De oproep van Daendels tot de Hollanders is van dezelfde kracht als de oproepen van Radio Oranje in onze tijd. De rol van Daendels werd in 1944 door Prins Bernhard vervuld. | ||||||||||||
II. De demokratisch-patriotse ideeënKunnen wij het beeld van de Pruisische invasie als het begin van een vreemde overheersing volhouden? Het antwoord op die vraag kan niet gevonden worden in de sfeer van buitenlandse intriges en machinaties, in een verwijzing naar Franse sympathieën bij de patriotten en Engelse bij de prinsgezinden. Het antwoord hangt af ervan, hoe wij de binnenlandse verhoudingen moeten zien, waaruit het stadhouderlijk verzoek om buitenlandse interventie voortvloeide. Was ‘het Nederlandse volk’ in brede lagen nu prinsgezind of patriots? De patriot Alexander Gogel heeft de aanhang van de verschillende facties in de Republiek op grove en schematische wijze als volgt verdeeld: De rijksten, uit angst hun fortuin te verliezen, gehecht aan het bestaande regeringsstelsel, en sedert een eeuw gewoon de ambten en posten onderling te verdelen. De middenstand, handwerkers, winkeliers, heel wat kooplieden, die ‘de ruggegraat van heel den staat’ vormen, levert de meeste patriotgezinden op. ‘Het is vooral deze klasse die in en sinds de laatste revolutie het meest mis- | ||||||||||||
[pagina 735]
| ||||||||||||
handeld is’. (Gogel bedoelt hier de contra-revolutie van 1787). ‘Het grootste deel der natie, het gemeen, is over 't geheel van de Oranje-partij’. Bij het nageslacht leeft dan ook de voorstelling, dat de massa van het volk toch niet achter de patriotten stond. Dit totaalbeeld is typisch-Hollands - gebaseerd op de maatschappelijke en staatkundige verhoudingen in de westelijke provincies, die ook Gogel uit eigen ervaring het beste kende. Het wordt hoog tijd, om dit beeld te retoucheren door er ook de oostelijke provincies in te betrekken. Een schets van de gebeurtenissen in het Oosten van 't land, in de jaren voorafgaand aan en volgend op de Pruisische invasie, geeft ons een heel andere kijk op de toenmalige politieke verhoudingen. De toestand in Holland in de 18de eeuw verschilde namelijk fundamenteel van die in de oostelijke provincies. Allereerst had de burgerij daar tijdens de Republiek nooit een macht uitgeoefend, vergelijkbaar met die van het Hollands patriciaat. In de Staten van Holland stonden 18 steden-stemmen tegenover één stem uit de Ridderschap. In de oostelijke provincies daarentegen had de Ridderschap vrijwel evenveel macht in de Staten als al de steden bij elkaar. Maar bovendien hadden de zgn. Regeringsreglementen, in 1674 en 1675 door Stadhouder Willem III opgelegd als straf voor de slappe houding van de regenten bij de Franse inval, de toestand in de oostelijke provincies grondig veranderd: in feite kon toen de Stadhouder in Utrecht, Gelderland en Overijsel als een absoluut vorst regeren. Na de dood van Willem III in 1702 was dan ook in die provincies - met Gelderland als kern - een volksbeweging ontstaan, de z.g.n. Nieuwe Plooi, die democratische rechten opeiste. Deze ‘Plooierijen’Ga naar voetnoot*) liepen er ten slotte op uit, dat de volksbeweging door het Hof van Gelderland met behulp van ruitercompagnieën werd onderdrukt. De Ridderschap bleef, tezamen met de stedelijke regentenfamilies, in de oostelijke provincies aan de macht. Nog eerder dan in de zee-provincies werd het herstel | ||||||||||||
[pagina 736]
| ||||||||||||
van 't stadhouderschap er begroet als een mogelijkheid om de regentenoligarchie te breken. Men liet zich zelfs verleiden, in 1750, om de beruchte Regeringsreglementen van 1675 weer opnieuw van kracht te verklaren en gelijksoortige reglementen voor de noordelijke provincies vast te stellen. Maar al spoedig kwam de desillusie. Stadhouder Willem V, gesteund door zijn adviseur, Hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolffenbuttel, bleek niet bereid het absoluut gezag, waartoe de Regeringsreglementen hem de mogelijkheid gaven, tegen de talloze misstanden te hanteren. Door het haast onbeperkte benoemingsrecht waren de stedelijke regenten zijn ‘afhangelingen’. En in zijn functie van Kapitein Generaal van de Unie kon hij in veel steden over garnizoenen bevelen. Maar het aristokratisch bestel liet hij zoals het was. Uit deze situatie valt te verklaren, waarom de patriottische beweging in de oostelijke provincies een ander karakter kreeg dan in de zeeprovincies. Terwijl de patriotten in Holland nauw verbonden waren met bepaalde commerciële belangen, en in de strijd tegen het stadhouderlijk gezag vaak een opportunische taktiek volgden, was de beweging in de oostelijke provincies veel meer principieel democratisch. Zij greep in haar idealen en doelstellingen ten dele terug naar de Nieuwe Plooi uit het begin van de 18de eeuw. De geestelijke leider van de democratisch gezinde patriotten, Joan Derk Baron van der Capellen tot den Pol, was via zijn grootvader de Arnhemse burgemeester van Bassenn, die in de Plooierijen een actieve rol had gespeeld en in wiens huis hij als kind was opgevoed, ongetwijfeld ook in sterke mate door de denkbeelden van de Nieuwe Plooi geïnspireerd. Willen wij de ideeën van deze democratische patriotten leren kennen dan mogen wij Van der Capellen's Aan het Volk van Nederland als uitgangspunt nemen. Het is haast niet te geloven, dat dit stuk - door Jan Romein genoemd ‘een der merkwaardigste politieke geschriften ooit in Nederland verschenen’ en door Van der Capellen's biograaf M. de Jong Hzn. ‘een meesterstuk van betoog en zeggingskracht’ - sinds 1795 nooit | ||||||||||||
[pagina 737]
| ||||||||||||
opnieuw is uitgegeven; zelfs niet nadat Romein, mede op grond van dit politiek testament, Capellen tot een der erflaters van de Nederlandse beschaving had uitgeroepen. Een tekort in ons nationaal besef van wat werkelijk waardevol is in onze vaderlandse geschiedenis, dat des te verwonderlijker is, daar Mirabeau duidelijk door Capellen's manifest geïnspireerd is tot zijn beroemde brief Aux Bataves sur le Stathoudérat. Aan het Volk van Nederland heeft enerzijds een sterk anti-Engels aspect. Aan Stadhouder Willem V wordt, evenals aan alle Oranjes, te beginnen met Frederik Hendrik, in uiterst scherpe bewoordingen hun pro-Engelse gezindheid door de telkens hernieuwde huwelijksbanden met het Engelse koningshuis, verweten. Maar in dit verband willen wij op het internationaal aspect niet de nadruk leggen. De tegenpool van de pro-Britse partij vormden voor Capellen de Amerikaanse vrijheidsstrijders. Het hoofdaccent valt in Capellen's strijdschrift op de strijd voor democratische rechten, voor principiële gelijkheid van allen tegenover de Staat, en op de strijd tegen het absolutisme van het stadhouderlijk gezag, gesteund door uit huurlingen bestaande garnizoenen, zoals Van der Capellen deze als dagelijkse realiteit in zijn oostelijke provincies ervoer. ‘Let intusschen wederom hoe gevaarlyk het is de Militairen by zig in Garnizoen te hebben. Gaf God dat het krygsvolk, daar de Provintie van Holland tans mede opgepropt is, duizend uren hier van daan was; het is daar vast met geen goed oogmerk gelegd. Onze Willem de Vde wil'er de misnoegde Landzaaten, Burgers en Boeren mede dwingen, en vlamt maar om toch eens ook Garnizoen in Amsterdam te krygen. Alsdan hadden Hy en de Zynen het gewonnen, en zouden geenen tegenstand van die Patriotsche Stad meer te vreezen hebben. Laat die van Rotterdam ook maar op hunne hoede zyn en alle Garnizoen buiten hunne muuren houden. | ||||||||||||
[pagina 738]
| ||||||||||||
delen, moet altyd zorge dragen om zelf de sterksten in het Land te blyven. Hedendaags moet men Soldaten in dienst hebben, omdat alle andere Mogendheden die hebben, en de Burgers en Boeren geen tijd hebben om ver en lang van huis gezonden te worden; maar om hunne eigene Steeden en naburige streeken te verdedigen, en voornamelyk om door het Opperhoofd van hunne eigene Troupes, om door hun eigen Kaptein Generaal niet onderdrukt te worden, moeten onze Burgers en Boeren elk een goeden Snaphaan met een bajonet en een zydgeweer hebben, en daarmede leeren omgaan. Zy moeten zig in Regimenten en Compagnien verdeelen en Officiers kiezen, en kunnen dan, vooral des Zondags na kerktyd, nu en dan eens exerceeren. Zo doen de Zwitsers en zo doen de Amerikanen. | ||||||||||||
[pagina 739]
| ||||||||||||
stoel, zyn Ulieder vyanden, en door den Prins en zynen Grooten omgekogt, of zy verstaan het stuk niet. Gelooft ze dus niet, maar overdenkt het geene ik ulieden hier zo eenvoudig en klaar geleerd hebbe, en gylieden zult by Uzelven voelen, ja gylieden zult voelen dat het zo is en niet anders kan zyn, hoezeer zy ulieden mogten kunnen voorbypraten, of deze eeuwige waarheden als gevaarlyke ketteryen uitkryten. Nog eens; gelooft ze niet; zy bedriegen ulieden. | ||||||||||||
[pagina 740]
| ||||||||||||
Hebt gy, o Willem! niet door ons geheele Land uwe spions, aanbrengers en verklikkers, die zig in alle gezelschappen weten intedringen, en ons van de aangenaamheden eener gulle openhartige samenleving beroven? Zyt gy 't niet, die onze geheele Natie daar door, vreesagtig, agterhoudend en geveinsd gemaakt, en haar rond, eenvoudig, oud hollands karakter en bestaan bedorven hebt? Door wiens toedoen, o Vorst! zyn zelfs de briefwisselingen niet meer heilig? | ||||||||||||
III. De harde feitenTot zover de ideeën. Hoe was nu de politieke werkelijkheid in deze tachtiger jaren vóór de catastrofe van 1787? Het is bekend, dat het anonieme pamflet de hele Republiek in gloed zette, ‘zoals een vlam over spiritus glijdt’. Maar hoe diep waren de democratische ideeën geworteld en hoe wijd verbreid? Een ding is zeker: de patriotse beweging leefde in breder kring dan de beweging van de Nieuwe Plooi in het begin van de eeuw. Ook toen werd gestreden voor de rechten van de burgerij om haar magistraat te kiezen en voor burgerbewapening. Maar het begrip ‘burger’ werd veel beperkter opgevat. Alleen die stedelingen kwamen in beweging, die burgerschapsrechten adden. En deze waren o.m. beperkt tot degenen die de Gereformeerde godsdienst beleden. De patriottenbeweging richtte zich ook tot de Katholieken, de Doopsgezinden en Luthersen, in één woord tot de dissenters, en verder tot de boeren - de schamele landman - en het arme volk; het democratisch beginsel werd principiëler gesteld: de gelijkheid voor allen was het leidend beginsel. Niet alleen een plooi, het hele kleed wilde men vernieuwen, zegt N.G. van Kampen kernachtig en beeldend.Ga naar voetnoot*) | ||||||||||||
[pagina 741]
| ||||||||||||
In hoever kan men zeggen, dat de patriotse beweging werkelijk tot de bredere massa's is doorgedrongen? Positieve bewijzen zijn moeilijk te leveren, maar verschillende voorvallen kunnen toch aanwijzingen geven. Met scherp politiek inzicht heeft Van der Capellen begrepen, dat strijd tot afschaffing van de op zichzelf niet zo zwaar drukkende maar wel vernederende drostendiensten, de boeren van Overijsel zou activeren. Het succes was enorm. Toen na jaren van strijd in het voorjaar van 1783 de drostendiensten op de Landdag werden afgeschaft, werd Capellen als een Robin Hood, kampioen van de verdrukte boeren, gevierd. Een oorkonde getekend door alle boerrigters, setters en kerspelmannen uit de Gerigten van Twente werd hem aangeboden. Een gouden penning hing eraan met het opschrift:
De nijvere landman juicht, zijn vrijheid is hersteld!
Capellen zegepraalt op baatzucht en geweld!
Maar het gebeurde in Gelderland na de dood van Joan Derk spreekt nog sterker. Ook zijn neef en geestverwant, de Zutphense Robert Jasper van der Capellen tot de Marsch had in Gelderland de strijd tegen de drostendiensten aangebonden. Maar hier lukte de afschaffing niet. In Gelderland waren geen oude reglementen gevonden waarbij de diensten al waren afgekocht. Robert Jasper had de boeren toen geraden de diensten dan maar ‘uit consideratie’ te doen, maar alle betalingen ervoor - afkoop dus - te weigeren. In het Scholtambt van Zutphen nu hadden in 1784 enige boeren inderdaad de geëiste betaling geweigerd; ze werden door het scholtengericht veroordeeld, maar bleven hardnekkig. Er werd tot gerechtelijke verkoop besloten. Op den eersten Maart 1787 reden ‘de stadholder en de fiscaal’ naar een van de weigerachtige boeren op het erf Klein Hulzen. Robert Jasper schrijft over dit boerenverzet aan Smissaert, lid van de magistraat in Utrecht. Toen de afgezanten van het Gericht bij de woning van de boer kwamen om zijn bullen te verkopen, zagen ze onverwachts 400 gewapende plattelanders tegenover zich. Ze wilden ervan | ||||||||||||
[pagina 742]
| ||||||||||||
door, maar dat lukte niet. Nog 300 andere boeren, ook gewapend, kwamen uit hinderlagen te voorschijn. En ten slotte hadden nog meer dan 900 dorpelingen zich verbonden om elkaar zo nodig bij te staan. De lucht weerklonk van de kreten: Leve de patriotten! En in het Placaat van Amnestie van 1790Ga naar voetnoot*) staat over deze opstand, ‘dat er op 1 Maart 1787 door een ‘grote menigte opgezetenen van het platteland, op seditieuze wijze tezamengerot’, ‘gewapenderhand’ een actie is ondernomen tegen de ‘Sententie by den Schoutengerigte’. De dorpelingen kregen amnestie, omdat ze ‘vervoerd zijn geworden’ en ‘het verfoeyelyk oogmerk’ niet begrepen. Maar de belhamels hadden hun straf al te pakken: geseling en verbanning. Robert Jasper van der Capellen werd bij verstek ter dood veroordeeld, mede omdat men in hem de aanstichter zag - wat hij zelf ontkende.
Ook deden de Capellen's veel moeite om het hoofdzakelijk tot de adel beperkte jachtrecht ook voor boeren en gewone burgers opengesteld te krijgen. Het jachtrecht is voor de boeren - de grote meerderheid van de bevolking in die oostelijke provincies - van vitaal belang. ‘Vooral op de Veluwe waren nog vossen, wolven en wilde katten, die samen met konijnen en herten de landlieden een onnoemelijke schade berokkenden’, terwijl ze die beesten niet mochten doodschieten. Al hun requesten aan Willem V waren vergeefs. Tot de onbelangrijke zaken - term gebruikt in de Algemene Geschiedenis der Nederlanden - kan men de jacht op het Gelders platteland beslist niet rekenen! In de Graafschap was het platteland nog om een andere reden patriots gezind: er waren zeer veel patriotse predikanten, en hun invloed was volgens Weststrate groot. Bekend is ds. Langerak uit Laren, die zich eens beklaagde dat ‘zoo'n verdomde “Hoere-Waardin” als Kaat Mossel wel met oranjestrikken op de schoenen bij mijnheer den Prins audientie heeft | ||||||||||||
[pagina 743]
| ||||||||||||
kunnen krijgen, terwijl andere fatsoenlijke lieden daarvoor moeten achterstaan!’ De bekende folklorist Meester Heuvel noemde onze dominee dan ook een heethoofd.
Ook het volk in de steden juichte toen de Overijselse Capellen als overwinnaar uit de strijd kwam en in november 1782 ‘readmissie’ verkreeg, als lid van de Ridderschap, in de Provinciale Staten. De grote markt in Zwolle en alle straten er om heen stonden vol mensen die getuige wilden zijn van de zegepraal van hun leider. Vivat Capellen! klonk op uit de menigte. Overal was feest, tot in Kampen toe. Wat de stemming in de Gelderse steden betreft, daarvan zijn overtuigende voorbeelden te vinden bij Weststrate - te overtuigender omdat hij zelf weinig sympathie voor de patriottenbeweging toont. In alle steden werden vrijcorpsen opgericht - met of zonder toestemming van de magistraat ging men zich in de wapenhandel oefenen. Het regende rekesten om een meer democratische bestuursvorm, om eerbiediging van oude privileges, om afschaffing van het Regeringsreglement. Maar de indirecte bewijzen spreken nog veel sterker dan de directe. De Oranjepartij - in Gelderland aangevoerd door de felle Van Heeckeren van Suyderas - kende maar één middel om de democratische beweging er onder te krijgen: het inzetten van de garnizoenen. Het begon in Hattem en Elburg. Daar lagen namelijk geen garnizoenen, daar ging de bevolking steeds meer de demokratische richting uit. Alleen met geweld wist de Prins deze stadjes ‘om’ te krijgen, na een formele opdracht van de Staten van Gelderland die geheel van hem afhankelijk waren. Generaal-Majoor Spengler rukt op en laat de soldaten plunderen en schofferen. Dit was in 1786. In Juni 1787 volgen Zutphen en Arnhem, waar al garnizoenen lagen. Op 1 juni was gezant Harris verheugd uit Engeland teruggekomen met een grote bom duiten en beloften van hulp. Nu kon de ommekeer beginnen. De situatie in de Republiek was toen zo dat | ||||||||||||
[pagina 744]
| ||||||||||||
de Staten van drie provincies patriottisch waren (Holland, Overijsel en Groningen), van drie prinsgezind (Zeeland, Gelderland en Friesland); Utrecht was verdeeld: de stad Utrecht was patriots en had zich afgescheiden, maar de Staten vergaderden in Amersfoort en waren prinsgezind. De heugelijke berichten van Harris werden door Gelderse prinsgezinde edelen naar de Prins en Prinses in Nijmegen overgebracht. Vijf ton kon maandelijks gebruikt worden voor extra betaling aan het morrende krijgsvolk. De geheime diensten hoefden niet eens verantwoord te worden. In Zutphen waren er in het voorjaar van 1787 veel botsingen tussen de patriotten en het garnizoen geweest. Maar de 23ste juni begon het pas goed. Bij een ernstige vechtpartij waren in de herberg ‘De laatste Stuiver’ de patriottische waard door een soldaat zware wonden toegebracht. Gewelddaden tegen de patriotten namen toe, krijgsvolk sloeg ruiten in, patrouilles hielpen niet, de soldaten weigerden te gehoorzamen. Aanzienlijke burgers kwamen de magistraat verzoeken de tumulten te beletten. De tierende soldaten gaven er niets om. Honderden huizen werden beschadigd. Een schoenmaker schoot op een soldaat, die zijn ruiten insloeg. De man werd dodelijk geraakt. Nu was er geen houden meer aan. De schoenmaker vluchtte en verstopte zich onder het hooi in een schuur. Drijfjacht op de ‘moordenaar’. Een verkeerde man werd gepakt en bijna gelyncht. Ontzettende tonelen speelden zich af. De felle Suyderas stak nu ostentatief een oranjecocarde op zijn hoed en stapte naar het stadhuis. Iedereen die voor zijn huis of zijn leven vreesde volgde zijn voorbeeld. In de nacht van 25-26 Juni werden overal bij de burgers de wapens opgehaald. De meesten dorsten niet te weigeren. De opwinding bedaarde. De rust keerde weer. Zutphen was ‘om’. Uit de brief van Van Heeckeren van Suyderas aan Willem V van 26 Juni 1787: ‘Een alersterkste en onverwagste revolutie heeft hier een totale omwenteling van saeken teweeggebragt, en wel sodanig, dat er byna geen huys meer gevonden word, of 't | ||||||||||||
[pagina 745]
| ||||||||||||
is met oranjepapier beplakt.... van dese morgen sag men geen man, vrouw of kinderen op straed als met oranje cocardes versierd....’ Maar Prins Willem V begreep heel goed, dat deze oranje-omwenteling niet bepaald spontaan was geweest. Hij schreef aan Suyderas terug: ‘Ik hebbe gisteren bij mijn retour van Zeyst UHWG missive wel ontvangen, en danke UHWG voor de communicatie van het voorgevallene te Zutphen. Ik wensche, dat zulks van goede gevolgen moge zijn en dat hetgeene nu op de hoeden staat, eens in de harten moge worden geprent; nu is men van buiten Oranje te Zutphen, ik hoope dat men het eens zal zijn van binnen. Dat voorgevallene komt mij nog onbegrijpelijk voor en speciaal, dat de ontwapening zonder slag of stoot is geschiet. Het spijt mij, dat een man het leeven daarbij verlooren heeft. Ik hoope dat goede maatregelen zullen worden genomen, om de eendracht en goede verstandhouding tusschen de burgerije en het guarnizoen en de animositeit te doen cesseeren.’ (27 juni 1787). Op dezelfde manier - iets minder hardhandig - gingen Doesburg, Doetichem en Lochem om. Arnhem heeft van de geforceerde omwenteling het meeste te lijden gehad. Daar waren de garnizoenen ook al jaren lang bezig de ruiten bij patriotten in te gooien. Maar het gemeen, dat in Arnhem uitgesproken patriottisch was, liet zich ook niet onbetuigd; ‘smeet den ondermajoor met steenen en modder en juichte: Patriotten boven’ meestal gevolgd door ‘Oranje in de götte!’ De Oranje partij, niet kieskeurig in haar middelen, liet hier Mooie Mie - waardige pendant van Kaat Mossel, Zwarte Keet en de Oranjemeid - met geld onder de soldaten en het grauw rondgaan, en liet haar de huizen die voor plundering in aanmerking kwamen, aanwijzen. Voordat het Engelse geld van Harris loskwam, deed zelfs het Hof mee aan de financiering; overigens niet royaal. Brief van Bentinck aan Willem V van 1 December 1785: | ||||||||||||
[pagina 746]
| ||||||||||||
‘Ik heb Jaarsveld gesprooken en die zaak is zoo geschikt, dat 't nooit zal blijken U.D. Hoogh. daar iets toe gecontribueert heeft, en de som behoevt niet groter te syn als 250 gld.’ Nederlandsche Courant van 6 Januari 1786: ‘De befaamde Storm [een felle Oranjeman] zoude, zo zegt men, gepasseerde Vrijdag twee zakken met Geld, in één Pak gesloten, van het Loo ontfangen hebben, en dit Geld gestadig onder de Militairen rondgedeeld worden, door de gemelde Mooye Mie, die door de Oranjeklanten daartoe gebruikt wordt om de Militairen te recommandeeren, wat zy doen en waar zy weezen moeten.’ Eerder in dit verslag wordt uitgeweid over de buitensporigheden van de dragonders van Douglas. Wie de muitelingen ontmoette moest met bebloede kop naar huis. Met ontblote sabels hieuwen ze erop los, onder het roepen van ‘Vivat Oranje, den Patriotten nae den donder.’ De zoon van burgemeester Umbgrove deerlijk mishandeld; een stoelmaker gehakt en gekorven. Geen de minste straf.... Geen onderzoek.... Magistraat doof. De feiten die Weststrate vermeldt zijn alle van hetzelfde kaliber: Op 11 Februari 1786 werd een timmermansknecht zodanig mishandeld, dat hij overleed.... 26 Maart een jongen van 19 jaar ernstig gewond. ‘Het Officie-fiscaal (de beide voorzittende burgemeesters Bentinck en de “regerende jongeling” Schrassert) bleef werkeloos.’ Uit een brief uit Amsterdam aan Mr. Berck te Arnhem: ‘Op Bededag hebben onze predikstoelen gedavert over uwen bedrukten toestand.... Domine Serrurier heeft met goede en klaare woorden gezegt, dat het onschuldig vergoten bloed.... wraak tegen den Prins roept’. In Juni 1787 begon de terreur pas goed. Torck van Roosendaal zou nu in Arnhem de omwenteling vol- | ||||||||||||
[pagina 747]
| ||||||||||||
voeren. Drie dagen lang (19-21 Juni) was de stad het toneel van verschrikkingen. Een ‘bakkersknecht werd het bekkeneel opgekloofd, zoodat hij na een paar dagen nog met de dood lag te worstelen’. De predikanten, waaronder in Gelderland heel veel patriotten, kwamen bijeen en zonden verzoekschriften. Voor korte tijd was het toen rustig. Maar de 29ste juni begon het weer. Volgens afspraak staken de soldaten de oranjecocarde op en zo liep ‘het volk van Sommerlatte’ door de straten van Arnhem ‘met ontblote zijdgeweren’. Een schimpscheut, een schot in de lucht, waren genoeg om de hel te doen losbarsten. Het einde was een totaal uitgeplunderde stad. ‘J'ai passé à Arnhem’ schreef Van Spaen aan Willem V, ‘et je vous avoue, Monseigneur, que mon coeur a saigné de la désolation de cette malheureuse ville’. De Prins wou 't regiment van Sommerlatte overplaatsen, maar het bleef bij het plan. De ‘Oranje-omwenteling’ in Gelderland viel ongeveer samen met de mislukte tocht van Prinses Wilhelmina naar Den Haag. Gelderland, het ‘bolwerk der Prinsgezinden’ - zo heet het in geschiedboekjes, met als enige basis de gezindheid van de Provinciale Staten en het feit dat Willem V, toen hem het bevel over het Haags garnizoen was ontnomen door de Staten van Holland, zijn toevlucht had gezocht in Nijmegen en Het Loo. Hoe het met dit bolwerk stond, hebben wij nu gezien: alleen met militaire middelen en terreur kon dit bolwerk worden veroverd. Maar in de stad Utrecht hadden de demokratisch-patriottische krachten zelfs een volledige overwinning kunnen behalen. Wij hoeven op de daar gevoerde strijd hier niet in te gaan, daar dit alles nog kort geleden door Vijlbrief helder is beschreven. Voorzover het om de stemming onder de burgerij gaat, komt het beeld met dat in de steden van Overijsel en Gelderland in grote trekken overeen. De demokratische beweging was er sterker dan in Holland. ‘Een Oranjegezind “gemeen”, een proletariaat van enige omvang als derde groep, kende men daar niet’. Daarom kon de demokratische beweging, die zich zowel tegen de regenten als | ||||||||||||
[pagina 748]
| ||||||||||||
tegen de Stadhouder richtte, hier zoveel meer kracht ontwikkelen. De in Gelderland behaalde successen prikkelden de prinsgezinden op de weg van geweld voort te gaan. Nog waren de provincie Overijsel en de stad Utrecht patriottisch. Hier nu bracht het incident in Goejanverwellesluis uitkomst. De 20.000 man sterke Pruisische troepen, die naar de provincie Holland optrokken, moesten door Utrecht en konden en passant Quint Ondaatje en de zijnen verjagen. Maar Overijsel - wat hadden de Pruisische troepen daar te maken, als het ging om ‘satisfactie’ wegens de belediging de Prinses aangedaan door de Staten van Holland? Zij dienden alleen om een contra-revolutie te steunen, die zonder die troepen niet zou hebben kunnen slagen. Daarom trok een divisie bij Ootmarsum het gewest binnen.
Heeft het zin over de excessen, door de Pruisische troepen, of meer nog door prinsgezinden die zich nu door hen gesteund wisten, over het afvoeren van de krijgsgevangen vrijcorporisten naar de beruchte kazematten van Wezel, nog verder uit te weiden? Daarover is men het nu wel eens: de meest waardevolle elementen moesten het land verlaten - en wachten tot de bevrijding. Waarin zit dan het ‘ridicule’ van de patriotten? Beslist niet in hun ideeën. Deze kwamen overeen met de meest progressieve denkbeelden uit die jaren, in Frankrijk en Amerika. In het feit soms, dat de patriotten zich zo makkelijk aan het bruut geweld onderwierpen? Soms krijgt men de indruk dat dit de weegschaal is waarop de patriotten gewogen en te licht bevonden worden. Sinds mei 1940 moeten wij met deze manier van toetsen van de waarde van politieke ideeën wel extra voorzichtig zijn! In 1787 streden onze voorouders, zònder bondgenoten, tegen een vijand overmachtig in bewapening en krijgservaring, terwijl prinsgezinden in onze gelederen hem overal de weg wezen. De ontruiming van Utrecht door de Rijngraaf van Salm kan zelfs niet anders dan als verraad worden betiteld. De Pruisen bezaten het sterkste en | ||||||||||||
[pagina 749]
| ||||||||||||
best gedisciplineerde staande leger in het Europa van die jaren. En wij hadden, om met Daendels te spreken, ‘het kunstje van de oorlog’ nog niet geleerd. Maar voor Amsterdam is er, onder Daendels, niettemin dapper gevochten. Tenslotte blijkt uit geschriften van vooraanstaande patriotten, als Robert Jasper van der Capellen, dat zij, ook al waren zij vóór burgerbewapening, toch opzagen tegen een echte, bloedige, burgeroorlog. En het opzien tegen bloedvergieten bleek ook weer in 1795 - de guillotine liet men rustig in Parijs. Valckenaer heeft er later, toen Suyderas in 1799 weer met troepen in de Achterhoek opdook, nog spijt van gehad! In vergelijking met het bevrijdingsjaar 1795 was 1787 bloedig en wreed: een rampjaar. Had Mirabeau ongelijk, toen hij zijn Aux Bataves sur le Stathoudérat begon met de aanhef: ‘C'est un jour de deuil pour l'Europe que celui où l'invasion Prussienne a déconcerté vos nobles projects, infortunés Bataves!’ | ||||||||||||
Litteratuur:
|
|