De Nieuwe Stem. Jaargang 18
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 720]
| |
A.J. VermeerschGa naar eindnoot+
| |
[pagina 721]
| |
allen die op privilegies konden rekenen. Dit in weerwil van de bescheiden aanwezigheid van een groep progressisten, weinige zakenlieden en intellectuelen, die door de algemene behoudsgezinde beweging verzwolgen werden. Hoe was een dergelijke reactionair-onzinnige beweging, tegen de verlichte tijdsstroming in, mogelijk? De verklaring ligt vooral in de toenmalige demografische toestand van de Belgische bevolking. In 1789 was België in zeer grote mate nog een agrarisch land. Men begrijpt onmiddellijk welke gevolgen dit - van oudsher trouwens - meebracht voor de sociaal-economische en politieke machtsverhoudingen: overwegend boerenbevolking die samen met het hele land gedomineerd werd door de grootgrondbezittende en geprivilegieerde adel en geestelijkheid. Hij, in casu Jozef II, die aan deze sedert eeuwen vastgevroren toestand durfde raken, was: DE vijand. De maatregelen van de ‘verlichte despoot’ werden heftig bekampt. Het absurde bestond erin dat tegen deze objectief volkomen gezonde saneringsmaatregelen, de toenmalige emancipatiemotor bij uitstek, n.l. de ‘Vrijheid’, kon ingesteld worden. In 1792 komen de Franse revolutionairen. Na vele peripetieën maakt Oostenrijk, krachtens het verdrag van Campo-Formio, zijn Nederlandse bezittingen over aan Frankrijk. Indien Jozef II de Belgen tegen zich zelf wilde beschermen, doodgewoon en principieel, dan was deze drang bij de zovele Franse verlichte despoten uitgegroeid tot iets onweerstaanbaars. Dezelfde adellijke en geestelijke heren, rijk aan grond, privilegies en aanzien, die weinige jaren vroeger, de reactionaire Brabantse Omwenteling gespijsd hadden, weken angstvallig voor de ongenadige verbetenheid der Franse revolutionairen. Toch zijn hun milieu en hun belangen in 1798 de voedingsbodem geworden van een uitzichtloze wanhoopspoging om het oude te herstellen: in een ‘Boerenkrijg’, waarvan het zwaartepunt zich in de door en door landelijke en door grote heren gedomineerde Kempen bevond, werden onwetende en naieve stakkerds, voor ‘outer en heerd’, ten gerieve van hun uit- | |
[pagina 722]
| |
buitende heren, de Franse bajonetten tegemoet gejaagd. 1789, 1798. Twee data, twee nationale gebeurtenissen waarbij de moderne, historisch bewuste Belg even onwennig stil blijft. Het is misschien beter niet te herdenken. Sedert 1797 maakt België deel uit van Frankrijk. In de daarop volgende jaren zet zich een verschijnsel door dat voorheen zich reeds krachtig aankondigde: de wording van de nieuwe sociale groep der ondernemers. Deze ondernemersklasse, de ‘captains of industry’, neemt in deze ‘Franse tijd’ een belangrijke uitbreiding. Kwantitatief en kwalitatief. Deze demografische en sociaal-politieke ontwikkeling is natuurlijk het rechtstreeks gevolg van de industrialisatie doorgevoerd onder impuls van de Franse autoriteit. Dit proces culmineert ten tijde van het napoleontische rijk. Sociaal-economisch wordt nu de burgerij gevormd en het Franse regime zal de nieuwe dynamische groep politiek aan bod brengen. Op alle gebied staat deze bourgeoisie in heftige oppositie tegenover de aloude grondadel en de geestelijkheid. De belangen van beide machtsgroepen zijn grondig verschillend en zelfs vaak onderling vijandig. De Franse instellingen en staatsleiding hebben deze industriële burgerij ongemeen sterk gemaakt. De Franse tijd heeft deze nieuwe groep niet alleen opgewerkt maar ook aan de bewindstop geplaatst van een maatschappij waar niet langer grondbezit en privilegiën de enige criteria van politieke macht en aanzien waren, maar veeleer rijkdom. De vorming van deze nieuwe groep van burgers geschiedt in de Zuidelijke Nederlanden meer opvallend en ingrijpender dan in de Noordelijke Nederlanden. Deze wetenschap is van wezenlijk belang bij het begrip én van alle verdere Belgische toestanden en evoluties én van de intrede van België in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Deze Belgische bourgeoisie is als het ware een ‘modelbourgeoisie’ van de 19e eeuw: dynamisch, ondernemend, vergroeid met de praktijk van het econo- | |
[pagina 723]
| |
misch liberalisme, op wereldbeschouwelijk vlak voltairiaans denkend, op politiek vlak strijdend anti-clericaal. Haar grote voorbeeld: Frankrijk en de Franse bourgeoisie waarmee ze tussen 1792 en 1814 in de volle zin des woords ‘groot’ is gegroeid. Wanneer in 1813 de Fransen het Noorden ontruimen tekent zich in de opinie aldaar het bewustzijn van een nationaal gevoel af. Dit ontbreekt in het Zuiden. Men is er, in de volkslagen, ‘Brabander’, ‘Henegouwer’, ‘Vlaming’, ‘Luikenaar’. Alleen de bourgeoisie herkent haar vaderland. Zij betreurt de ondergang van Frankrijk waar ze naar de materiële belangen en qua zeden thuishoort. Hoe ook, weinigen in de Zuidelijke Nederlanden hoopten op een vereniging met het Noorden. Enig verwantschapsgevoel was nauwelijks aanwezig. Vooral niet in het milieu van de economische en politieke machthebbers. De adel was sedert het einde van de 16e eeuw van de protestantse en moderne Republiek weggekneed door verspaansing, Contrareformatie en privilegieregiem. De vervreemding was volkomen. Wat de burgerij betreft - we schreven het al - ze was door vorming en opkomst grondig en gretig op Frankrijk ingesteld. * * *
In 1813 was voor België en zijn bevolking nog alles mogelijk. Het waren de verbonden mogendheden, op het Wener Congres vergaderd, die beslisten. Nederland en België werden verenigd. Koning Willem I werd met de wel zeer moeilijke taak belast de beruchte ‘amalgame’ te verwezenlijken: een ‘union intime et complète’ tussen beide delen der Nederlanden die zozeer uit mekaar geëvolueerd waren. Illustratief voor deze andersgerichtheid is de afkerige houding van het katholieke Zuiden ten overstaan van het principe van godsdienstvrijheid. Hier ontmoet men andermaal deze, reeds in 1789 zo heftig ‘reagerende’, katholieke adelen-kerkpartij. In 1814 en 1815, na de val van de Franse lekenstaat, rekent het katholieke machtsmilieu op een herstel van het Ancien Régime. In deze verwachtingen | |
[pagina 724]
| |
komen ze wel erg bedrogen uit: het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden wordt een lekenstaat. Aan de napoleontische staatsopvatting wordt fundamenteel niet getornd. Nu is het de beurt aan de katholieken om naar het Franse, deze keer wel heel anders geaarde, model op te kijken: het Frankrijk van de Restauratie. Wanneer in 1815 het overwegend katholieke Zuiden zich verzet tegen het principe van de vrijheid en gelijkstelling van eredienst, vast te leggen in de aan de goedkeuring der ‘notabelen’ onderworpen grondwet, dan betekent dit dat een derde keer de conservatieve adel - en - kerkpartij zich verzet tegen de inrichting van een lekenstaat en zich opmaakt om de sterke man van een geliberaliseerd staatsbestel die een hinderpaal vormt voor het herstel van haar aloude geprivilegieerde machtsposities, te bekampen. Jozef II, de Franse Republiek-Napoleon, Willem I. Aldus is voor België 1813 nauwelijks een feit, maar wel een toestand en een ontwikkeling. Het is belangrijk de krachten te kennen die deze tijd van 1813 hebben ‘gemaakt’. Kent en begrijpt Willem I deze krachten wanneer hij in 1813 in hart en geest de gehele Nederlanden onder zijn hoede verenigd ziet? De tijdgenoten én de latere geslachten hebben het alles beleefd en herbeleefd aan de hand van ideeën, gevoelens, idealen, nationale en religieuze motieven, sentimenten en ressentimenten. Wij weten wel dat in 1813, en bij de uitvoering in 1814, Willem I zelf wel bewust was van bepaalde krachten die bijna onweerstaanbaar werkten en drukten in de Zuidelijke Nederlanden. ‘Ce bon Roi libéral et ami des Lumières’, zoals hij nog tot ver in de 19e eeuw genoemd werd in de salons van de Belgische bourgeoisie, observeert vanaf 1813 de kracht en de druk die uitgaan van eeuwen lang opgestapeld bezit en prestige van kerk en adel. Overtuigd van wat goed is negeert de koning in grote mate deze kracht. Hadden Jozef II, de Franse revolutionairen en Napoleon niet hetzelfde gedaan? In 1817 schrijft de katholieke en reactionaire ‘Spectateur Belge’: ‘On se retranche derrière ce qu'on appelle les “lumières du siècle”, la “civilisation actuel- | |
[pagina 725]
| |
le”, etc. Mais que peuvent ces vains noms contre l'expérience, ces fantômes contre la réalité, la certitude du passé contre le vague de l'avenir?’ In 1814, naamloos verloren in de massa der geallieerde troepen die Brussel binnentrekken, importeert een jonge Pruisische officier, baron von Eckstein, weldra als briljant causeur de graaggehoorde gast van de Brusselse adellijke salons, een nieuw politiek-ideologisch programma: het Duitse historisme. In een in 1815 opgesteld ‘Mémoire adressé à S.M. le roi des Pays-Bas, prince d'Orange-Nassau, duc de Luxembourg, etc., etc.’ verdedigt hij het traditionalisme en het politiek romantisme: ‘Un pays n'est fort que par lui-même; tout ce dont on pourrait l'agrandir par ce qui lui est étranger, détruit tôt ou tard sa force morale.... La gloire nationale ne revivra que par des institutions puisées dans le sein de la nation.’ Het volle behoud van hun belangen laten de katholieke macht- en grondhebbers nog niet verdedigen met de eis van en de roep naar ‘Vrijheid’. We zijn nog niet in 1825 en ook niet in 1828. Zij ‘reageren’ alleen klagend opdat de traditie, het bestaande, het historisch gegroeide zouden geëerbiedigd worden door een vorst die van plan blijkt te zijn onder zijn sterke, autoritaire hand een moderne, geliberaliseerde lekenstaat in te richten. Is de vorst dus eenzaam in zijn zuidelijke gewesten? Hij erft als het ware zijn vrienden, van de Fransen die, mede door toedoen van zijn zoon, de prins van Oranje, te Waterloo in het zand bijten: de liberaal ingestelde ‘captains of industry’, kopers van nationale goederen, bonapartisten en de weinig in aantal zijnde vooruitstrevende intellectuelen, begroeten hem als een ‘Verlicht Vorst’, de onverzettelijke Protector van de burgerlijke ordening zoals ze geboren is uit de Franse revolutie, de sterke man die de dynamiek van de opkomende, ondernemende burgerij beschermt tegen duistere krachten: de duisternis van kerk en clerus en de duisternis van de onmondige, animale, onberekenbare massa. ‘Vader Willem’. De wederzijdse aantrekking is trouwens geen vrucht van zakelijke berekening alleen, maar ook van de natuur: koning Willem vindt koopmanschap, | |
[pagina 726]
| |
zakelijkheid en onderneming het allerboeiendste bedrijf. Zij zijn generatiegenoten van Lieven Bauwens, selfmade textielfabrikant, hun prototype, en zij groeiden groot in de laatste jaren van het Ancien Régime, omringd door een in de meerderheid zijnde vijandige omgeving. Onmiddellijk na 1813 blijkt het duidelijk dat de nieuwe vorst, exponent van het traditioneel burgerlijke en burgerland, hen onder de arm neemt en ze verzekert tegen een terugkeer van de gevreesde hegemonie van adel en geestelijkheid. Er is meer: weldra gaat de koning ertoe over hun ondernemingen te stimuleren en te bevorderen, hun fondsen en faciliteiten te verlenen. Hun zonen hebben nog niet de leeftijd bereikt om, onwetend van de nu vervlogen dreiging van het Ancien Régime, en dus, in politicis, zoveel zelfverzekerder dan hun vaders, van de autoritaire koning medeverantwoordelijkheid en medezeggenschap te eisen bij 's lands bestuur op het hoogste vlak. We zijn nog niet in 1828. De tijden van 1813. We schreven het al: ondankbaar en bedenkelijk materiaal. Dit materiaal bestaat vooreerst in de continuïteit van de aloude, in wezen onveranderlijke katholieke, conservatieve belangen. Deze belangen dateren uit het Ancien Régime en duren fundamenteel verder tot....? In ieder geval tot ver in de 19e eeuw. Wanneer jaren later, van 1825 af, de katholieken met geestdrift en luidruchtig de ‘Vrijheid’ ontdekken en zich daartoe met de jonge liberalen in het Unionisme, het fameuze ‘monsterverbond’, verenigen, dan is daarvan, op onze dagen door de katholieke historicus, prof. dr. H. Haag gezegd: ‘L'unionisme n'est pas une théorie nouvelle, destinée à supplanter le traditionalisme et l'ultramontanisme, mais une simple tactique politique’. Ondankbaar en bedenkelijk materiaal ook wegens de herhaalde clericale pogingen om de modernisering van de staat en de mens te verhinderen: de Brabantse Omwenteling, de Boerenkrijg, allerlei gekuip en verzet tegen de politiek van Napoleon, en nu de actie tegen de grondwet die liberaal van inspiratie is en nalaat het katholicisme tot religie par excellence, te verheffen. Dat | |
[pagina 727]
| |
deze grondwet van 1814 de gewetensvrijheid verzekerde was voor de meerderheid van de Belgische bevolking een grote bron van ergernis. Ook dat is 1813 voor de Zuidelijke Nederlanden. Dat was het vooral. Van deze religieus gevoede verbazing, ergernis en verontwaardiging was ‘mon Seigneur’ Maurice de Broglie, bisschop van Gent, de belichaming en het idool. In 1811 verbannen ten gevolge van zijn verzet tegen de anti-clericale saneringsmaatregelen van Napoleons lekenstaat, kon hij in 1814 terugkeren, precies op tijd om een ‘Jugement doctrinal’ uit te vaardigen dat de katholieke gelovigen verbod oplegde de eed op de grondwet af te leggen. De katholieke kerk zou in de Zuidelijke Nederlanden: heersen. Noch min, noch meer. ‘Qu'importe le monarque, s'il conserve aux Belges leurs institutions’, droomt baron von Eckstein. Vooral in Vlaanderen is er de allergrootste massa te been om de Broglie toe te juichen en om zijn verdere actie tegen de lekenstaat te steunen. Dit is België's 1813. Ondankbaar en bedenkelijk materiaal.
* * *
1813. De grote duperie kan voorgoed beginnen. De clerus heeft de volksmassa volkomen in handen. 1789, 1798 waren generale repetities. Ook de - nog niet volledig geproletariseerde en nog enigszins in ambachtelijk-corporatieve sfeer levende - arbeiders in de steden worden in hun ‘reacties’ gecommandeerd door de clerus. In het Vlaamse land neemt dit - vanuit 1963 bekeken - de vormen aan van een historische absurditeit en ironie wanneer van 1828 af de Vlaamse pastoors van te lande anti-gouvernementele petities doen ondertekenen door hun lieden, waarbij o.a. aan de koning de terugtrekking van de maatregelen van vernederlandsing en in de plaats de vrijheid van taal gevraagd wordt.... Wist de koning dat hij het de katholieke machtshebbers in zijn zuidelijke provincies gemakkelijk maakte toen hij zijn alliantie met zijn liberaal-burgerlijke vrienden steeds meer ondermijnde door zijn bestendige weigering om het regiem in parlementaire zin te democra- | |
[pagina 728]
| |
tiseren? Want in de twintiger jaren ontsnapte het niet aan de radeloze blik van de in het geheel der Nederlanden geïsoleerde Belgische katholieken dat niet weinige jonge liberalen van de alleenheersende koning vruchteloos meer medezeggenschap en politieke bewegingsvrijheid afsmeekten. Bewegingsvrijheid. Dat de sociologisch en politiek gezien kwalitatief uiterst belangrijke vrijzinnige liberalen en radikalen, kwantitatief daarentegen, in de jaren na 1813 onbeduidend waren, dit in het kader van de totale bevolking, scheen dezen toe in het spel der politieke machtsverhoudingen geen dreiging in te houden. Het beperkte censitaire kiesstelsel zou nog zeer lange tijd de dreiging verdoezelen. En in 1828 zal Louis de Potter, radikaal, revolutionair en anti-clericaal, vertederd vaststellen: ‘Jusqu'ici l'on a traqué les jésuites’. Hij zal meteen uitnodigen dit bedrijf te staken. Liever samen met de katholieken strijden om gezamenlijk ook meer bewegingsvrijheid te verkrijgen. Was het mogelijk dat Willem I de grote duperie voorzag? Waarom negeerde hij de steeds luider en heftiger klinkende stem der jonge liberalen en radikalen? Lucien Jottrand die zijn pen eertijds geoefend had als bewonderend biograaf van de koning, is in 1828 te Brussel een vooruitstrevend advokaat en journalist. De kreten die hij aan het adres van de koning schrijft zijn als deze van een gekwetste geliefde: ‘Vous avez permis qu'on élevât la jeunesse de ce pays dans des sentiments libéraux, (....) vous avez laissé s'ériger une tribune nationale. Vous avez permis de lire à tout le monde. Vous avez fait plus; vous avez soldé des écrivains pour parler de liberté.... Vous ne parviendrez plus à gouverner avec les maximes du bon plaisir, la génération que vous avez élevée!’ Dit is de stem van een nieuwe generatie die onweerstaanbaar is. Zij zou in dezelfde tijd opgevangen worden door net zo jonge katholieken die een vrijheidsnest willen bouwen - de fel besproken ‘faiseurs’ de la liberté - om in de toekomst ongeremd, ‘eindelijk vrij’, de vleugels van hun macht en dommekracht in uit te slaan. Dit dus is in niet mindere mate ‘1813’, dat | |
[pagina 729]
| |
slechts betekenis heeft in zijn constanten, de lang durende krachten die het maakten De tijden van 1813 die exalterend waren. Want niet alleen zijn de problematiek en de feitelijkheid er zo mannelijk en zo vervoerend, maar ook het denken over dit alles is nog zo boeiend rijk aan onopgehelderd mysterie en avontuur. Er zijn zelfs overwegingen en constateringen die de bevreemde historische beschouwer de weg versperren. Wat weten we over de revolutionaire bereidheid van het Brusselse proletariaat en de Vlaams-Brabantse landarbeiders en boeren, gewapend naar Brussel gesneld in die late, stormachtige zomer van 1830? Waarom zijn ze zo heftig, tot den dood toe? Ze zijn werkloos, hebben lage lonen. Ze zijn hongerig. Maar wie kan zeggen wat de inhoud is van hun wachtwoorden en waar deze gehaald worden? In de club van de Réunion centrale, of op andere plaatsen in dit Brussel waar alle kerkklokken te wapen tampen? Niet minder bevreemdend zijn de late beschouwingen van de reeds geciteerde Louis de Potter, idool van de bewust-democratische revolutionairen van 1830, in zijn persoonlijke herinneringen neergeschreven: ‘Willem I was geen tiran en zelfs geen gewoon despoot. Hij was gewoon een vooruitstrevend vorst (....). Indien Willem I inschikkelijk was geweest jegens de vrijheidmakers, dan zou zijn regering welvarend, langdurig en vredevol geweest zijn (....). Hij was te eerlijk en te rondborstig om zich dergelijke schikkingen te laten opleggen. Hij kwam in botsing met de vrijheid en werd door haar neergehaald’. |
|