De Nieuwe Stem. Jaargang 18
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 706]
| |
Romantiek en werkelijkheidHet oude adagium dat ‘wij’ zo stoer zijn, en dat ‘de geest van onze tijd’ vooral realistisch, zakelijk en nuchter is, heeft altijd gegolden en zal altijd gelden omdat elke generatie ervan uitgaat dat zij de illusies van het voorgeslacht laat vallen. Romantisch in deze zin zijn de lieve maar naieve grootouders, of zij nu leefden in de vorige eeuw of in de twintigste, en wie een bundel samenstelt onder de titel Terug naar de romantiek?Ga naar eindnoot*) wil niets anders dan de ene generatie spiegelen aan de andere. Degenen aan wie deze vraag werd voorgelegd - vooral de hoogleraren onder hen: H.J. Scheltema, H. de Vos, A.G.M. van Melsen, J. Ariëns Kappers, J. Pen - namen echter geen genoegen met deze onduidelijke probleemstelling. Prof. Scheltema vraagt: Is de door Feith gedroomde bouwval bij Julia's graf romantischer dan de door Kafka gedroomde gerechtszalen op de zolders van Praagse huurkazernes? En is de onuitsprekelijke dictator uit het nabije verleden niet een zeer romantische figuur? Hij beantwoordt deze vragen niet en kan ze ook niet beantwoorden want ook voor hem ligt de romantiek per definitie in het verleden. Van Melsen en Ariëns Kappers zien de romantiek niet in de eerste plaats historisch. Voor Van Melsen is het hoofdaspect de tegenstelling tot ‘de mentaliteit van de beoefenaar der natuurwetenschappen’. Maar ook aan de natuurwetenschap kan men dergelijke vragen stellen als Scheltema aan de historie doet: Is er iets romantischer dan Einsteins relativiteitstheorie of, al veel eerder, dan de stellingen van Euclides? Waaruit bestaat dan eigenlijk romantiek? Het is geen wonder dat de kunstenaars onder het gezelschap - Bertus van Lier en Hendrik de Vries - zich met zoveel meer stelligheid over dit onderwerp uitlaten: Romantisch is elk symbool, elke abstrahering, (dus) elke menselijke activiteit, en ‘kunst’ zijn deze verschijnselen in hun meest geconcentreerde vorm. Romantiek is levens- en doodsdrift beide. Realisme zijn de dingen zonder het leven, zonder de mens. Tegen het ‘primitivisme’ van de romantiek keert zich prof. Pen: | |
[pagina 707]
| |
Neem de fototentoonstelling The Family of Man. Vijfhonderd foto's uit achtenzestig landen laten ons de bezigheden van het mensdom zien, met de bedoeling die bezigheden representatief weer te geven. En wat ziet de toeschouwer dan? Vrijende paren, spelende kinderen, zwangere, barende en zogende vrouwen, jagers, dansers, door armoede en ellende geslagen mensen - een wereld van gevoel, sturm-und-drang, natuur, hulpeloosheid. In één woord: romantiek! Het is jammer dat de twijfel van de hoogleraren en de stelligheid van de kunstenaars in deze bundel niet tot een nieuwe zienswijze hebben gevoerd. Alleen Ariëns Kappers hanteert een methode die tot verheldering leidt, een methode die vermoedelijk stamt uit V.E. van Vrieslands boek Het werkelijkheidsgehalte in de letterkundeGa naar eindnoot**), waarin ze voor het eerst wordt ontwikkeld. Bij het onderscheiden van realisme en romantiek gaat Van Vriesland uit van de houding van de mens ten opzichte van de buitenwereld. De participerende mens, de collectief denkende, de monistische, is romantisch; de individualist, de toeschouwer, hij die teert op het ‘feest der zintuigen’, is realistisch. Van Vriesland toont wisselwerking tussen beide houdingen en stromingen in de kunst, hun actie en reactie, neergang en vernieuwing. Door zijn onderzoek wordt het duidelijk dat de tachtigers, vergeleken met hun 19e-eeuwse voorgangers, realisten waren, en dat onvrede met de werkelijkheid, die te mooi of te lelijk, te stil of juist te verwarrend wordt gevonden, romantisch is. Romantiek is een actief beginsel, men kan zelfs zover gaan elke houding van de mens tegenover zijn medemensen en medewerkelijkheid romantisch te noemen. Realistisch is de afwezigheid van een houding, een beginsel, passiviteit. Elke kunstenaar is romantisch door zijn creativiteit; pas daarna kan men hem etiketteren als meer of minder romantisch i.c. ‘realistisch’. Le nouveau roman is realistisch; Wolkers en Schierbeek zijn romantisch. Ligt dit aan de tijd (de samenleving) of aan de persoon? De verzamelbundel gaat aan dit verband voorbij. Daarentegen wijst Van Vriesland de weg naar een oplossing door de beheersing van het persoonlijkheidsprobleem, dat centraal staat in de wereldbeschouwelijke opvattingen en in de literatuur van onze tijd. Er is een schizoide, een desintegrerende kant aan het realisme, waartegen niets anders baat dan juist de unificerende, integrerende idee, de illusie, de overtuiging. Qualitate qua is de mens ro- | |
[pagina 708]
| |
mantisch, of krankzinnig. De mens is een persoon, een eenheid en de ervaring van die eenheid is romantisch, ook wanneer genoegen wordt genomen met namaak gevoelens en gedachten. Al slaagt prof. Scheltema er niet in zijn eigen vragen op dit punt te beantwoorden, hij voelt wel waar de schoen wringt, want hij schrijft aan de redactie van de Groningse bundel: Gij hebt mij verzocht mijn gedachten te uiten bij uw vraag ‘Terug naar de romantiek?’ Welnu, zij keren zich tegen u en de velen, wien het schort aan klaarheid van uitdrukking. Troebelheid van taal is troebelheid van denken. Let wel: is. Het is niet zo, dat zich achter onduidelijke taal troebel denken verbergt; er is niets verborgen, het onklare woord openbaart juist het slechte denken, want de taal is de naar buiten gerichte zijde van het denken. Prof. Scheltema is allesbehalve een realist, al ziet hij zichzelf als zodanig. Hij komt op voor het verkennende denken - denken, niet registreren - dat door Nederlandse schrijvers te weinig wordt gedaan. De enige jonge literator, die in dit opzicht met Van Vriesland te vergelijken is, P. Calis, denkt langs gelijksoortige lijnen. Het is typerend voor de actuele betekenis van Van Vrieslands boek, dat ook Calis uitgaat van de ‘veranderde verhouding tot de werkelijkheid’ waarvan de poëzie de uitdrukking wil zijn. En ook hij betrekt hierbij de verhouding van de dichter tot zijn eigen poëzie, n.l. zijn eigen geordende werkelijkheid, die hij tracht te objectiveren. Van Vriesland als denker is niet typerend voor zijn generatie; eerder geeft hij de lijnen aan voor een bruikbare literatuurbeschouwing van vandaag. Het zou goed zijn als degenen die zich tot de ‘realisten’ rekenen, zoals elke jonge generatie doet tegenover een oudere, de methodologie van Van Vriesland leerden kennen en met behulp daarvan in onze veranderde werkelijkheid de sanerende werking van het romantische beginsel onderzochten, juist voor het proces van de persoonlijkheid in zijn diverse uitingen, het nastreefbare verband tussen persoon en samenleving. S.P. |
|