| |
| |
| |
Fr. de Jong Edz.
In de pas en uit de pas
‘Der Kleinbürger ist...... zusammengesetst aus einerseits und andrerseits...... Er ist der lebendige Widerspruch. Ist er dabei...... ein geistreicher Mann, so wird er bald mit seinen Widersprüchen spielen lernen.’
Marx aan Schweitzer, 24 januari 1865.
Mijn antwoord op de uitgelokte reacties kan kort zijn. Heel kort. Maar het moet in ieder geval tweeledig zijn. In dat geval zou echter kortheid nog onduidelijker zijn dan uitvoerigheid. Ik zeg daarom niet: ‘Mijne opponenten, ik ben het eens met u, wij vullen elkander fraai aan en zingen pluribus sonis een gelijke wijs’. En ik zeg ook niet: ‘Alles wat u opmerkt, ge(l)eerde linksgenoten, gaat uit van andere achtergronden dan de mijne; onze wegen scheiden zich, adieu’ (of moderner ‘stik’). Ik ben niet kort.
Ik zeg noch het één, noch ook het ander, omdat ik beide zeg (behalve dat laatste, omdat ik - Wertheim heeft het onthuld - mijn schaamte verberg achter het brave doekje der non-provocatie). Ik zeg geen van beide, en toch beide: dat vereist inderdaad enige lengte ter toelichting. Zelfs in dit zo met dialectiek coquetterend blad.
‘Der lebendige Widerspruch’ wordt, naar Marx' boven geciteerd woord door ijdele lieden tot Spielerei gemaakt. Marx, het is bekend, kende ook zijn Widersprüche, maar hij verbond ze zinrijk en liet ze op maatschappelijke realiteiten steunen. Zo hij ‘ludens’ was, dan toch wel vooral in het grimmig schelden, d.w.z. bij het verdedigen van wat voor deze dialecticus de enig juiste stelling was - een stelling die haar juistheid ontleende aan haar betekenis in het historische vooruitgangsproces - een juistheid, die men relatief kan stellen, maar die actualiter het reliëf van de absoluutheid krijgt. Als zodanig doet zij zich althans voor de enkele, de kennende of bewuste, mens voor. Wie in zichzelf twijfels voelt, is, hoe geistreich ook, een warhoofd;
| |
| |
en een ijdeltuit is hij als hij met die twijfels in een maatschappij-opvatting voor de dag komt. De Kleinbürger, tussen de stoelen van twee klassen gezeten: die mag twijfelen. Maar ieder die klassebewust is weet wat links en wat rechts is. De relativering is in het generale verband der maatschappij te ontdekken, in het persoonlijke niet.
Dáár tegen nu wil ik protest aantekenen: dat in de individu, althans in de bewust met zijn tijd meelevende, de maatschappij tot leven komt is er in ontkend. Het historisch proces is een bovenmenselijke mechanika. Natuurlijk: ‘mensen maken de geschiedenis’: dat is de andere kant. Maar hoe maken zij? daar ligt de kern van ons vraagstuk. Hoe maken zij en dus ook: hoe verstaan zij de geschiedenis?
| |
Richting en proces
Kijk, daarom begin ik maar weer eens met Marx: ons hele debat draait immers om die relatief-absolute kennis van voortgang der maatschappelijke ontwikkeling. Kruithof twijfelt niet: het gelijk is aan de zij der arbeiders en der ex-koloniale volken. Dat er over de inhoud van het begrip links gedelibereerd zou kunnen worden, is hem, zo lijkt het mij, eigenlijk een vreemde zaak: een Amerikaanse afwijking tegenover zijn Chinese zekerheid. Hetzelfde geldt zij 't genuanceerder, ook voor Wertheim, die mij verwijt niet te weten wat voor- en wat achteruit is. En dat is uiteraard een hoofdzonde wanneer men uitgaat van de vooruitgang als noodzaak of als geloofsartikel.
Nu moet ik bekennen dat op dat terrein twee samenhangende zaken mij vooralsnog niet geopenbaard zijn: 1e. de richting van die vooruitgang en 2e. het proces van die vooruitgang. Het eerste betreft niet de richting van de gewenste vooruitgang maar die van de practische; niet de droom, maar de daad. Wie van een eenvoudige onderbouwbovenbouw constructie uitgaat, zal de tegenstelling tussen beide niet accepteren of vals achten. Hij benadert de ontwikkeling der mensheid niet met een hypothese, maar met een schablone van generalisaties. In het historisch proces nu valt een voortdurende spanning tussen het reële en het bedoelde gebeuren te ervaren en een geheel van factoren van allerlei aard, die met wisselende kracht optre- | |
| |
den, wisselend naar persoon en naar tijdperken. Wie dat ziet, vergaat de moed om langs de lijn der algemene grootheden alleen uit te stippelen welke richting die der vooruitgang is. Hij buigt zich over de gang der gebeurtenissen en tracht in een samenspanning van hypothese en ervaring het proces onder algemene woorden te brengen. Vooralsnog hebbe dat proces onze volle aandacht. Het is rechts in 't geheel geen proces te zien, het is links dat te willen benaderen, om daar uit de richting der veranderingen te vatten. Het is gevaarlijk in het extremisme der simplificatie te vervallen. Dat leidt ten slotte tot de partij die altijd gelijk heeft. Dat leidt er toe afgedwaalden van die partij als reactionairen of derzelver handlangers te zien. Dat leidt tot een aanval op sociaal-democratische voormannen als Kruithof lanceert (overigens met zichzelf in strijd want de sociaal-democraten waren nooit links zegt hij). De tragiek van het ministeriële jacobinisme die aan iedere hervormingsbeweging eigen is, en eigen moet zijn, zo lang men het historisch proces niet beheerst, noch ook de werkelijke werking der historische krachten kent, ontgaat hem blijkbaar te enen male. En ze is nog
wel zo duidelijk te zien in Oost èn in West!
Ten aanzien van richting en proces nog dit: ik wil gaarne dankzij een nog al voor de hand liggende parallel met de marxse arbeiders de opkomst der niet-blanken als een element van vooruitgang zien. Ik mis echter het compas, en daardoor weet ik niet of mijn vooruitgang eigenlijk een schijn is, een gaan in de rondte waarbij van de ene onderdrukking in de andere overgegaan wordt. Goed, ik neem aan de vooruitgang onder, zeg, Nasser, maar ze is me als algemeen niet nader geadstrueerd begrip te vaag om een echte richtlijn te zijn.
En zoiets is me in historicis ook te gemakkelijk. Het is toch al te simpel het fascisme af te doen met stuiptrekking van het kapitalisme. Dat moge grofweg te stellen zijn, maar het zegt niets als we niet verder nuanceren - en in die nuancering ook het tegendeel van de algemene stelling incorporeren: de anti-kapitalistische tendenties in dit rechtse maar toch ook wel als links te onderkennen extremisme. Maar genoeg van de historie. Het heden roept en de toekomst vraagt. Ons probleem is te moeten antwoorden en
| |
| |
maar ten dele te kennen. Als ik dan ook als vooruitstrevend antwoord op die toekomstvraag vaag wat over Rusland en China mompel is 't mogelijk direct duidelijk waar de schoen wringt. Wie vertegenwoordigt het vooruitstrevend linkse: het verburgerlijkende en dus vredelievend Rusland of het revolutionaire en tot oorlog neigende China? Ook Wertheim en Kruithof trachten hier tot een ‘enerzijds anderzijds’ te komen!
M.a.w. Hoe concreter we worden, hoe moeilijker het is. Ik ben b.v. helemaal niet zo overtuigd van Ruslands vredespolitiek sedert 1945 als collega Wertheim - al ben ik (ter complementering van déze tegenstelling) het ook niet ten aanzien van de Amerikaanse dito. Er is hier van een wisselwerking van wederzijdse angst en onbegrip sprake, door bepaalde ‘belangen’ aanwijsbaar van het Westen uit gevoed. Als ik mij nu keer tegen die belangen is dat omdat ze o.a. voor die angst en dat onbegrip mede verantwoordelijk zijn, en niet omdat ik in de voortstuwende heilboodschap van het wereldcommunisme meer boodschap dan heil zie. Daarnaast komt het mij voor, dat de technische ontwikkelingen in het kapitalistisch productieproces van zodanige aard zijn, dat met name in de arbeidsverhoudingen zich nieuwe mogelijkheden voordoen van menselijke emancipatie. Hoe dat in zijn werk zal gaan? Ik weet het niet. Ik weet wel, dat ik de daarbij optredende processen van verandering niet kan meten aan de vooruitgang zonder meer. Deed ik dat, ik zou met de Fabians van pl.m. 1900 het Engelse imperialisme hebben verdedigd, en ik zou mij kanten tegen de Engelse en Amerikaanse spoorwegarbeiders van thans, die zich door de electrificatie benadeeld achten. Maar deed ik het niet: ik zou blijven steken in een hic et nunc politiek, ik zou maatschappelijk werker worden en in het moderne jargon der dominees in de Partij van de Arbeid spreken van de verwerkelijking van ‘een brok rechtvaardigheid’. Ik zou met Sonja Prins me alleen kanten tegen alles wat een directe bedreiging voor de individuele mens is. Dat kan men ook een ‘rechts’ standpunt noemen. Bij gebrek aan beter beken ik mij tot dat rechtse standpunt. Maar ik haak er naar het te verbinden met een algemene lijn. Een uitzicht op de toekomst is nodig, die alleen door een analyse van de maatschappelijke en andere werkzame
| |
| |
krachten verkregen kan worden. Dank zij Marx staat die analyse tenminste in de grondverf.
Er moet, zouden we ook kunnen zeggen een hele weg worden afgelegd eer de emancipatie der arbeiders ook de emancipatie van iedere arbeider inhoudt.
En andersom. Dat is de weg van het grote historische proces naar de vele kleine heen en terug. Het grote vermogen we vaag te onderscheiden, maar in het kleine ligt de hefboom voor onze activiteit.
Het kleine kunnen we herkennen: het is op menselijke maat. We kunnen het liëren met het grote, het er uit deduceren niet. Wie zo handelen offeren rigoureus de delen voor het geheel. Dat kan nodig zijn, maar iedere keer zal er opnieuw getoetst moeten worden, want wie garandeert dat een overgang van faze A naar faze B altijd een omslag in het absolute tegendeel is, een zo rigoureuze dat we als zelf actueel in zo'n omslag betrokkenen het oude vrolijk moeten offeren? Blijft onze stem niet even aarzelend steken als we met Henriette Roland Holst willen zeggen: ‘al gaan er duizend maal duizend harten stuk, de prijs blijft klein voor het mensengeluk’?
In deze aarzeling is het aarzelen tussen ‘enerzijds en anderzijds’, dat Marx in zijn bovenstaand citaat afwees voor de persoonlijke sfeer, juist in die sfeer getrokken. Daarmee is de keus tussen het ‘wat van de een en wat van de ander?’ een morele keus geworden. Een keus, waarbij onze norm, ons oordeel over de mens meespreekt - maar evenzeer een keus die met de richting der geschiedenis samenhangt. En dat is een nog te onderzoeken richting, want hoe dat proces - in 't groot vaag te onderkennen - in ons als subjecten en als objecten ervan doorwerkt is niet duidelijk.
Zou er een dialectische werking aan te nemen en aan te tonen zijn, waardoor het kon gebeuren, dat wat ‘voor allen’ goed is voor ‘de enkeling’ slecht is? Misschien ligt daar een benaderingswijze voor de boven aangeduide problemen van ministerieel jacobinisme, van electrificatie en spoorwegarbeiders, en van de Fabians en het imperialisme? Op het technisch-economisch vlak valt nog het meest redelijk over ‘vooruitgang’ te spreken (vandaar dat we het zo graag als ‘onderbouw’ hanteren). Industrialisatie is b.v.
| |
| |
overal ter wereld vooruitgang. Het is echter in confesso dat industrialisatie op allerlei manieren ‘vervreemdend’ werkt. Het toejuichen ervan is dan ook zo iets als het toejuichen van oorlogen, omdat die de ontwikkeling bevorderen. Op de een of andere wijze stuit mij deze in het marxisme veel ontmoete redenering tegen de borst. Ik vind haar n.l. in strijd met de gedachte van menselijke emancipatie, die ik als norm achter de emancipatie van onderliggende klassen en rassen meende te zien.
| |
Norm en Idee
Van norm naar gezindheid - als u wilt, met Delfgaauw, naar ‘realisering van waarden’ is geen grote stap. Maar het kan de stap zijn in de richting van die vaagheden die we vermijden willen. Zo gauw Gerechtigheid met een G. geschreven wordt voel ik die vaagheid mij als alleronbehagelijkst bekruipen. Vandaar mijn angst om van een gezindheid te spreken. Met een beroep op wat ik hierboven over de historische processen en de relativering van onze begrippen geschreven heb, moge het duidelijk zijn, dat ik mij, geladen van gezindheid keer tegen wie dat proces alleen als maatgevend zien, en dat ik mij afwend van hen die, de gezindheid beklemtonend, aan de relativerende werking van het historisch proces voorbij zien.
Dit ‘enerzijds niet en anderzijds toch’ leidt er toe, dat ik grote waarde hecht aan die merkwaardige combinatie van historische beperking en geestelijke ontplooiing, die met het woord ‘ideologie’ wordt aangeduid. Het is mode om van ideologieën veel kwaads te zeggen. Niet zozeer in marxistische en mannheimse zin, dat ze ‘fraaie draperieën om de lelijke werkelijkheden’ zouden zijn, maar omdat ze leiden tot menselijke onderdrukking. Er is een ideologie der anti-ideologie in werking die aan de ware plaats van ideeën en theorieën in maatschappelijke bewegingen ten enen male onrecht doet. De Partij van de Arbeid heeft in Nederland met deze anti-ideologie haar pas naar rechts gemarkeerd. Ze is geschrokken van al het rood in de vlaggen van communisten en nazi's, en heeft dus haar eigen doek, uitdrukking van een eigen ideologie opgeborgen.
Laat ik beginnen met iets te erkennen - dan sta ik
| |
| |
straks sterker in mijn ideologische strijd. ‘Ideologie leidt tot onderdrukking’. Ja - dat kan in drie gevallen waar zijn: 1e. als de dragers ervan intolerant zijn - wat niet per definitie gegeven is, behalve voor wie de wisselwerking van ideologie en democratie niet kent - 2e. als de inhoud ervan voor die wisselwerking ongevoelig is, zodat de tendentie van het eigen gelijk overheerst - 3e. als ze bij haar tijd voor of achter is op het ogenblik, dat haar ‘aanhangers’ de macht in handen krijgen. (Voor wie slim is valt het hierbij op, dat 3 een variant van 2 is, en 2 de negatieve variant van 1).
Moeten we dus maar de ideologische lier aan de wilgen hangen en er de echte, de poëtische uit plukken, omdat ‘poëzie = politiek’? Sonja Prins fluistert ons dat dichterlijk in het linker oor. Ik moet bekennen dat het er bij het rechter weer uitgegaan is. Maar er zijn een paar tonen blijven hangen. Ten eerste dat het om de mens gaat - gaarne accoord: zie boven, ten tweede, dat die mens van een aantal gebieden weet heeft, die zich slecht voor een deellijn tussen links en rechts lenen. Vallen de kunsten daaronder? En de godsdienst? Ik ben geneigd ja te zeggen, want hoe individueler belevenis, hoe minder deelbaar, hoe minder in verband staand met de voortgang der tijden. Maar ik ben ook geneigd te zeggen: neen. Want de vorm, waarin het kunstbesef zich uit is een duidelijke - soms zelfs het meest illustratieve - voorbeeld van de stijl van een bepaalde tijd. En is de vorm, waarin het geloof, zeker in een geloofsgemeente, geuit wordt, te denken ‘zonder smet van taal of teken?’ In het indrukwekkend juli-augustus nummer van Wending proberen protestanten alle projectie af te stropen van hun godsbeeld. Dat is een moeizame zaak omdat er nu eenmaal in woorden over geschreven moet worden. Het gaat ook hier om de weg van de vliedende abstractie naar de concrete werking - als ik het geheel mag profaneren. Dat is in wezen een ideologisch vraagstuk: de formulering van een ideeënwereld, die past op de maatschappij en die daardoor leidt tot de formulering van normen en eisen, aan die maatschappij te stellen. Het is een kwestie van vorm en inhoud, van een voortdurend wisselende vorm waarin de inhoud tot beleefbare geconcretiseerde realiteit kan worden, tot ‘moraal’ zelfs. Die wisseling is niet van vandaag op
| |
| |
morgen, want de ideeën zijn de overbrengers van verleden cultuurgoed. Hun ‘historische’ functie is die van accumulatoren. Zij slaan niet op de werkelijkheden van vandaag, maar worden er mee geconfronteerd. Uit die confrontatie - het spreken, het schrijven, het denken - ontstaat een losvast geheel dat als ideologie richting kan geven. In de hierboven genoemde godsdienstige contekst eventueel ook als ‘theologie’: en daar marcheren Meertens en Delfgaauw de Nieuwe Stem binnen. Is ‘geloof’ rechts? Ik zou dat suggereren, zegt Delfgaauw, want ik heb het in één kolom onder het woord rechts geplaatst. Hij ziet dat mijn lijstje niet deugt, en dat is net datgene wat ik er mee beogen wilde: de fout in deze starre opsomming te laten voelen - het is niet mijn schuld als de beide vorige opponenten de indruk maken zich wél aan die kolommetjes te willen houden.
Het lijstje deugt dus niet - goed het geloof is niet rechts - neen: het hóéft niet per se rechts te zijn. Voornaamste getuige door Meertens voor de balie gebracht: ‘de Doorbraak’. Ze ziet er slecht uit, maar dat komt omdat ze maar half gelukt is. En dat nu is weer een ideologische kwestie. Maar zachtjes praten, want dat weet ze zelf niet. Ze denkt n.l. dat het socialisme, waar ze mee samen leeft, geen ideologie heeft en ze beseft niet, dat de vele kerken waarin ze geboren is, juist kort daarvoor een nieuwe theologie ontvangen hadden. Ook Meertens, hoe anders overigens dan Kruithof, denkt mij te veel in constanten als hij zegt: ‘Er zijn politiek linkse christenen. Die politiek linkse christenen konden in de Partij van de Arbeid beter terecht dan in de voornaamste voorgangster, de S.D.A.P., maar nu blijkt die P.v.d.A. rechts te zijn en is ze voor hen niet meer aantrekkelijk’. Gaat wie zo schrijft niet voorbij aan het feit, dat de doorbraak na de oorlog geproclameerd kon worden, omdat de socialisten de geestelijke ballast overboord wilden zetten, om zich nu alleen nog maar met de practische politiek bezig te houden? Zakelijke beslissingen zouden in de politiek de doorslag moeten geven, de een komt daartoe van een protestants, een ander van een roomskatholiek een derde van een humanistische achtergrond. In die beslissingen, zo heet het, zijn sommigen vooruitstrevend, anderen conservatief: maar dat zijn empirische benamingen meer dan sjibbolets, al kan niet ontkend worden dat het
| |
| |
netjes stond om progressief te zijn, tot 1950 in de P.v.d.A., daarna er buiten.
Het is deze ontkenning nu van de ideologie, die het Nederlandse socialisme heeft uitgehold. Alle practijk zonder oriëntatie op de ideeënlijn, die met verleden en heden rekening houdt, is politiek tot behoud van het verworvene - zakelijke politiek-rechtse, achteroprakende politiek. Zij is een vorm, die zich vult met al datgeen wat op een bepaald tijdstip aanwezig is en die zich als een plastic zak naar die inhoud voegt. Wat ik met ideologie aanduidde voegt zich niet zo vlot aan de wisselingen. Vorm en inhoud zijn er onderscheiden ongescheiden één. Men kan ook zeggen: ze zijn samen een sociologisch begrip. Zoals dat b.v. uit het lijstje blijkt, opgemaakt na een onderzoek onder studenten in Massachusetts naar de verhouding van confessie en koude oorlog. Ik citeer uit de N.R.C. van 27 juli j.l., die op zijn beurt weer de Science News Letter als bron vermeldt. ‘De Rooms-katholieken onder de studenten waren verreweg het meest fel anti-Castro, anti-communistisch, anti-ontwapening en voor de bouw van schuilkelders.
In volgorde van minder naar meer buigzaam volgen dan na de Rooms-katholieken, Protestanten, Joden, Unitarians (vrijzinnigen) en atheïsten. Dit is dezelfde volgorde als die van minder naar meer feitenkennis over de politieke kwesties’.
Kan wie dit leest nog zeggen: geloof is niet rechts? Dat kan hij alleen als hij deze sociologische categorieën uit zijn kennismogelijkheden uitsluit, als hij - als Delfgaauw doet - vorm en inhoud wél scheidt. Houdt dit voorbeeld in dat geloof niet links kan zijn? Natuurlijk niet. Het geeft alleen aan, dat in de verhoudingen in Massachusetts déze combinatie voorkomt. In andere verhoudingen is een andere mogelijk. Zo gauw het om een maatschappelijke manifestatie gaat zal zich echter altijd de inhoud in de een of andere vorm ervan voordoen: één of andere ideologie.
Nu is het zeer wel mogelijk, dat zeer verscheiden gelovigen en ongelovigen in een bepaalde maatschappelijke situatie tot een ideologische manifestatie van gelijke aard komen. Het ligt zelfs voor de hand, dat tussen bepaalde linksen en rechtsen een amalgaam ontstaan kan - ook los van het oude links en van het oude rechts - maar geen
| |
| |
midden-positie innemend, doch in wezen toch weer links: de critiek die ze oefent is niet zonder rationalisme te denken, de normen die zij aanlegt liggen in de als irrationeel beleefde sfeer van de mensenrechten. Het begrip ‘doorbraak’ duidde anno 1945 op de mogelijkheid van zulk een samentreffen. In dit verband dan dus in socialistische en partij-politieke zin.
Die doorbraak is, voor wie verder kijkt dan de cijfers van de verkiezingsuitslagen, mislukt. Ze is mislukt als een manifestatie van het nieuwe links, en dus heeft men toen in de nieuwe partij tot vervelens toe met die doorbraak als politiek verschijnsel een reclamecampagne bedreven. Werkelijk onderzoek en formulering van de gronden van enigheid bleef echter achterwege: men bleef in de boven genoemde zakelijkheid steken. Mogelijk had men, indien er toen over de socialistische ideeënwereld ad fundum gesproken was, een aantal notoire doorbrakelingen moeten afwijzen - waarschijnlijk had men er op een later tijdstip een groter aanhang voor terug gekregen. Op het huidige tijdstip n.l. nu opnieuw de partijverhoudingen bevroren zijn en daarenboven de verschillen vervaagd. Mogelijk ook had men indien men destijds de doorbraak een degelijker fundament gegeven had, weten te voorkomen dat een aantal intellectuelen gedoemd werd tot een slechts individualistisch links zijn, waardoor zij hun contact met het politieke leven moesten verliezen.
Er zijn verschillende redenen waarom destijds de ideologische laag niet is aangeboord. De voornaamste was wel van tactische aard. Uitgaand van de valse mening, dat de socialistische ideologie een linkse hebbelijkheid was, heeft men haar opgeruimd. Menend: nu kan ieder rechtgeaard gelovige binnenkomen. Men zag niet dat ze een eigen plaats heeft, deze ‘ideologische laag’: zo ergens tussen wereldbeschouwing en practische politiek in: contactpunten van deze beide niet alleen, maar vooral ook een contactpunt waarin de socialistische idee en de kennis van de maatschappelijke ontwikkeling in grote lijn elkaar beroeren. Men liet wat er nog was aan theorie en symbool afsterven en doodde daarmee zowel alle theoretische benadering onder socialistische visie als de practijk van de maatschappelijke strijdbaarheid. De politieke positie dicteerde de
| |
| |
socialistische idee. En de politieke positie werd per slot bepaald door de maatschappelijke situatie van zich vormende bureaucratische bestuurslichamen voor staat en maatschappij.
Wat die ideologie dan wel inhoudt? Moeilijk te zeggen, ten eerste omdat het niet om ideeën gaat, maar om een activiteit, die direct mét die ideeën verbonden is, om de gezindheid dus, die men mij n.b. verwijt te verdrinken in de begrippen. Ik durf dus nauwelijks nog meer, en alweer, over begrippen en ideeën te schrijven. Want dat werkt het al ontstane misverstand in de hand; als ik het toch doe dan onder dit voorbehoud - als een ‘enerzijds’. De andere zijde is de daadwerkelijke solidariteit, politiek: met de vrijheidstrijd in Afrika en Azië, menselijk: gewoon met ‘de naaste’.
Het gaat hier om de inhoud van ‘Links’. Een inhoud, anders naar mate men van positie verandert - accoord Wertheim - maar dan toch wel, althans dat bedoelde ik, een inhoud van blijvender aard dan de wisselvalligheid van voor- of achteruit aanduiden kan. De ruimtelijke beeldspraak kan tot bizarre figuren leiden; laten we er niet teveel waarde aan hechten, maar laten we het eens worden over het zoeken naar een formulering voor de ‘linkse ideologie’ - die eenheid van gedachten en practijk dus, die óns als normatief voorkomt, en waarin we ons geplaatst weten aan één bepaalde kant in het europees denkend handelen. Die kant noemen we links. Dat is een van huis uit negatief woord. Het zet zich af tegen het tastbare, dus ook het aanstootgevende rechts. Of het daarom ook dadelijk provocatief moet zijn? Ik geloof het niet - dat geeft er iets gewilds aan, om niet te zeggen iets haatdragends: een psychopatisch element, dat de strijder te pas komen kan, de strijd minder. Er zit wél altijd iets in van een eigenwijs uit de pas lopen, een nonconformistische openheid, die zich kritisch keert tegen hen die denken dat er niets te verbeteren is op de wereld. Het gelooft dus in de mogelijkheden van menselijk ingrijpen ter correctie van menselijke misstanden. In onze, met het kapitalisme zich tot één geheel organiserende wereld, is dat in de eerste plaats oog hebben voor die wereld als geheel. Het betreft hier uitdrukkelijk niet de vraagstukken van die mens van het westen, die, in zijn directe
| |
| |
omgeving levend, geen heil in ideologische bindingen kan constateren. Zo iemand doet, als hij overigens wel kritisch is, de beslissende stap nét niet. Hij is de Vrijzinnig Democraat van 1900 die de arbeidersbeweging met sympatie volgt, maar ‘toch een burgerman’ blijft.
In de tweede plaats uit zich dit vertrouwen in het menselijke handelen op een reeks van manieren, die ik net even anders dan mijn discriminanten zou willen aanduiden. In een principieel aanvaarden van planning, Wertheim, al keurt ge niet alle planning goed. Een ingrijpen ook dat, dacht ik, in zijn vertrouwen op resultaat niet als onchristelijk mag worden geduid, Meertens: ge schrijft toch zelf in een blad, dat dit vertrouwen koestert - ook al schrijft ge dát? Een aanpakken van mens en samenleving, Sonja Prins, dat niet in se betekent, dat de menselijkheid besnoeid wordt al zeggen de rechtsen dat (inclusief voormalige linksen die liberalen heten). Een optreden dat mogelijk is, Kruithof, omdat het in het technisch patroon van onze huidige maatschappij ligt en niet simpelweg een zaak is van de overwinning der arbeidersklasse. Het gaat om een scheppen van een vorm, Delfgaauw, die bij de inhoud van het menselijk leven in het komend tijdsbestek hoort. Het gaat om de polarisering in de als te vreedzaam veelal beschermde verhoudingen: één die de apathie doorbreekt - maar alleen effectief doorbreken kan, Valkenburgh, wanneer we tot een beeld kunnen komen dat de critische individuen tot een macht weet te binden - een beeld (een ideologie in mijn gebruik van het woord) dat met de dynamiek der historie geladen is, en dat dus zijn eigen veranderlijkheid in zichzelf meedraagt.
Daarmee is niet veel gezegd vindt ge? Accoord, ik haast mij nog met twee duiten voor het roodfluwelen kerkezakje. De eerste draagt Delfgaauws beeldenaar en heeft als opschrift ‘Waarde’ - welke is niet helemaal te lezen want ze is al oud, maar zonder twijfel waardevol. De ander geeft het beeld van Kruithof - en ze is zonder twijfel gesneden, want het woord ‘vooruitgang’ staat niet meer helemaal op de rand.
Het is u nog te weinig, ik zie het. Ik wil wel meer geven, maar het is waarschijnlijk eerst nodig de onderlinge waar- | |
| |
den van ons aller duiten te vergelijken om ze te kunnen optellen. Dan immers is een som te maken, die mogelijk een som van tegendelen is, maar waarin, naar ik vertrouw voldoende eenheid steekt om die tegendelen dialectisch en niet alleen maar speels te verbinden.
Aan de Nieuwe Stem dan de taak in de komende jaargangen van deze punten uitwerkingen te geven - op détails tot nieuwe confrontaties te komen en aan de hand van deze nog grotendeels impliciete linkse norm het gebeuren in de wereld te volgen en tot activiteit te stimuleren.
|
|