| |
| |
| |
P. Valkenburgh
Neen zeggen tussen links en rechts
‘Und was den alten groszen Gebrauch betrifft, so sehe ich keine Vernunft an ihm. Ich brauche vielmehr einen neuen groszen Gebrauch, den wir sofort einführen müssen, nämlich den Brauch in jeder neuen Lage, neu nachzudenken’.
(Bertolt Brecht, Der Neinsager).
Leuzen bezitten de functie de werkelijkheid te vereenvoudigen. Soms wordt echter die vereenvoudiging zo ver doorgevoerd, dat het veel beter is om maar rondweg van een vervalsing te spreken. Is met de begrippen links en rechts eigenlijk niet iets dergelijks aan de hand? Vormt dit begrippenpaar nog wel een handzaam instrument zoals het, terecht overigens, geruime tijd is geweest (of lijkt dat nu achteraf maar zo?) om de politieke en maatschappelijke werkelijkheid van vandaag overzichtelijk te maken? Men kan zulks betwijfelen - en met reden. En deze twijfel ligt naar mijn gevoel mede ten grondslag aan het besluit van de redactie van De Nieuwe Stem, om een gehele aflevering van het tijdschrift aan het links-rechts probleem te wijden.
Immers, als zo'n probleem niet bestond, als er geen twijfel heerste over de waarde van links en rechts, dan zou zo'n afzonderlijk nummer toch wel heel sterk het karakter van overbodigheid dragen en tot zo iets acht ik de redactie niet bereid.
Boosaardige lieden beweren wel eens dat deze twijfel kenmerkend zou zijn voor een behoudzuchtige, ja, zelfs reactionaire gezindheid. Maar ook daaraan kan men twijfelen - eveneens op goede gronden. Want uitgesproken rechtse lieden plegen zich om links of rechts niet druk te maken en zij bekommeren zich thans minder dan ooit om deze tegenstelling. Zij hebben hem eenvoudig van de tafel geveegd, zonder meer, terwijl het juist allerlei linkse of
| |
| |
althans naar links neigende kringen zijn waar de twijfel thans het duidelijkst is waar te nemen.
Ik gebruik hier het meervoud: kringen, omdat de redactie van De Nieuwe Stem natuurlijk niet alleen staat met haar twijfels en gevoelens van onbehagen. Ook elders zit men met het links-rechts probleem en dat ligt eigenlijk wel voor de hand. Maar laat ik eerst een paar voorbeelden van elders noemen, ter toelichting.
Een jaar of wat geleden verscheen er in Engeland een boek onder de veelzeggende titel ‘Out of Apathy’, waarin verschillende evident linkse publicisten een poging deden om tot een nieuwe plaatsbepaling van links te komen, die dan de apathie welke zij bij zovelen meenden te kunnen waarnemen, zou kunnen overwinnen. Inhoeverre deze schrijvers in hun opzet zijn geslaagd, wil ik voor het ogenblik maar even buiten beschouwing laten; het gaat me er hier uitsluitend om te wijzen op een poging om een linkse filosofie te formuleren die bij de huidige tijd moet aansluiten.
Alleen zou ik één opmerking willen maken, die, naar het mij wil voorkomen, mogelijk van enig nut zou kunnen zijn bij een nadere sociologische analyse van het links-rechts probleem. De vraag namelijk inhoeverre de waargenomen apathie louter op onverschilligheid berust, dan wel juist wijst op een latente conflictsituatie in de moderne samenleving. Dus als het ware een overgangsstadium vormt tussen consensus en conflict, een soort van stilte voor de storm. Theoretisch-sociologisch interessant, geloof ik, maar ook praktisch-politiek. De uitslag van de jongste verkiezingen in ons land lijkt n.l. enigszins in deze richting te wijzen. Er heerst immers een grote mate van politieke apathie (alle commentatoren zijn het hierover eens), waarbij echter een vooralsnog geringe polarisatie in de uitersten naar voren begint te komen. Een tweede publicatie die ik ter inllustratie noemen wil, is een bundel essays die onder de titel ‘Was ist heute Links?’, onlangs in Westduitsland is verschenen.
Wij staan dus wat de belangstelling voor het links-rechts probleem betreft, bepaald niet alleen. Dat kan een steun zijn, maar het kan ook onze taak verzwaren. Een steun, omdat het altijd plezierig is te bemerken dat anderen met
| |
| |
hetzelfde vraagstuk bezig zijn - dat bevordert de gedachtenwisseling niet alleen, maar men kan ook elkaars denkarbeid vergelijken.
Een verzwaring, omdat het nu moeilijker valt nieuwe elementen naar voren te brengen. Een bezwaar, tenslotte, is nog dat er wellicht al te veel werk dubbel zo niet veelvoudig wordt gedaan. Maar daar is nu eenmaal weinig tegen te doen.
Wanneer ik nu in deze bijdrage enkele notities over het links-rechts probleem aan het papier wil toevertrouwen, dan kan ik daarbij drie wegen bewandelen.
De eerste weg die wel het meest voor de hand ligt, is die van de sociologie. Maar aangezien een enigszins bevredigende sociologische studie over links en rechts erg tijdrovend is en het bovendien ook niet in de bedoeling van de redactie kan liggen een speciaal wetenschappelijk nummer van De Nieuwe Stem uit te geven, zal ik deze eerste weg maar links laten liggen - dit laatste dan niet beeldsprakig bedoeld!
Een tweede weg die open staat, is die van het persoonlijke getuigenis. Een weg die verleidelijk is vanwege haar kortheid. Men zou hier met enkele zinnetjes kunnen volstaan, zo in de trant van: ‘ik beschouw mijzelf bij voorkeur als links-liberaal’. Doch de uitwerking van een dergelijk getuigenis vergt aanzienlijk meer tijd en plaatsruimte, en komt dan wel heel dicht bij een derde weg die tussen de wetenschap en het persoonlijk getuigenis ligt, namelijk die van het essay. Deze procedure lijkt me de meest geschikte. Men behoeft zich dan niet zo nauwkeurig aan de strenge normen van de objectieve wetenschap te houden en het al te subjectieve kan men ontgaan door een zekere beschouwelijkheid.
Maar toch, ook al volg ik deze essayistische procedure, helemaal buiten de sociologie en de geschiedeniswetenschap omgaan, kan ik natuurlijk niet. Daarvoor trouwens zijn de begrippen links en rechts ook zelf te duidelijk historisch-sociologisch van herkomst en inhoud.
Karl Mannheim, hoewel in velerlei opzichten achterhaald en tegenwoordig ook wat op de achtergrond geraakt, levert hier nog steeds boeiende uitgangspunten.
Zijn bespiegelingen over de conservatieve gezindheid en
| |
| |
over ideologie en utopie, kan men stellig niet zonder meer voorbijlopen in een discussie over links en rechts. Natuurlijk blijft het allemaal wat theoretisch en speculatief wat Mannheim zegt, maar ook dat heeft z'n bekoring en ongetwijfeld z'n nut.
Anderzijds kan men ook, gelijk bij vele amerikaanse onderzoekingen het geval is, empirisch te werk gaan door de begrippen links en rechts operationeel te definiëren en vervolgens de bevolkingsgroepen op te sporen die hetzij de ene, hetzij de andere gezindheid blijken te bezitten. ‘Gezindheid’ vormt dan de sleutel tussen de zuiver empirische onderzoekingen, uitgaande van opinies en attitudes, en de theoretisch beschouwingen over ideologie en utopie.
Wat nu is de samenhang tussen een linkse resp. rechtse gezindheid en ideologie en utopie? Want dat ook hier een verband ligt, is natuurlijk wel duidelijk. En anders kan men er Mannheim nogeens op naslaan. Het simpelste is wel er maar gewoon twee identiteiten van te maken:
links = utopisch |
rechts = ideologisch |
Hierbij kunnen we alweer op Mannheim steunen, zonder overigens zijn uiteenzettingen helemaal trouw te volgen. Doch ook andere denkers geven voldoende aanwijzingen om bovenstaande identiteiten te rechtvaardigen, zoals Barth bijvoorbeeld. Niet Karl maar Hans, de Zwitserse filosoof.
Alleen is nu de moeilijkheid verschoven, want wat hebben we onder utopisch en ideologisch te verstaan?
Om dan met het laatste te beginnen: een ideologie dient ter rechtvaardiging van het bestaande. De werkelijkheid en ik denk hier in de eerste plaats aan de politieke en sociale realiteit, die niet alleen maar gekend wordt, doch die tevens tot norm wordt verheven en daardoor het karakter van onaantastbaarheid krijgt. Eerbied voor de werkelijkheid, zeker, dat zal de linkse ook hebben, doch de rechtse eerbied, de ideologische eerbied, is passief. De werkelijkheid is principe en principes zijn heilig, weten we sinds Droogstoppel. Men kome er niet aan! Aanraking is levensgevaarlijk. En dat is nu juist wat de linkse graag wil. Hij koestert niet alleen eerbied voor de werkelijkheid, hij wil die wer- | |
| |
kelijkheid en de grondslagen ervan graag van wat dichterbij onderzoeken. Zijn eerbied is actief. Het is de eerbied van de wetenschappelijk onderzoeker, waarmee natuurlijk weer niet wordt beweerd dat alle linksen nu ook onderzoekers zijn. Maar toch hebben ze er iets van weg.
Galileï toonde zulk een actieve eerbied voor de fysische realiteit, die door de passieve eerbied van de toenmalige katholieke dogmatiek voor onderzoek gesloten was verklaard.
Marx had een actieve eerbied voor de maatschappelijke realiteit, die door de passieve eerbied van de heersende machtsgroepen voor onaantastbaar was verklaard en op heilige beginselen heette te berusten. Maar Marx had heel veel belangstelling, juist voor die heilige beginselen.
Kortom, het telkens weer problematisch stellen van wat vanzelfsprekend en verankerd lijkt, het openleggen van wat gesloten en het betreden van wat verboden is, dat lijkt mij een typisch kenmerk van links. Vraagtekens plaatsen achter beweringen, zo zou ik het ook kunnen zeggen.
De socioloog komt hier in een moeilijke en merkwaardige positie te verkeren, althans de linkse socioloog. Want in feite wordt hij tot een soort van duurzame revolutionair.
De processen van institutionalisering in de maatschappij, processen die tegelijkertijd levenreddend en levenbelemmerend zijn, zal hij met zijn onderzoek kritisch begeleiden en daardoor voortdurend bedreigen.
Bestaande instituties worden problematisch gesteld en dreigen daardoor te worden aangetast. Toch is deze ‘critical research’ nuttig en nodig want zij vervult een bevrijdende, socratische functie. En daarmee heb ik dan een tweede kenmerk van links gevonden: het verschaffen van zelfkennis aan mens en maatschappij. Ik volsta hier met de namen van Marx en Freud te noemen, hoewel er gemakkelijk talrijke namen van latere onderzoekers aan toe te voegen zouden zijn die hun voetsporen hebben gevolgd.
Intussen ben ik wel wat afgeraakt van het thema ideologie en utopie. Ik heb getracht links tegen rechts af te zetten, uitgaande van het ideologiebegrip, doch hoe is het nu met de utopie gesteld? ‘A state of mind is utopian, when it is incongruous with the state of reality in which it occurs’,
| |
| |
schrijft Mannheim. Links, zei ik daarnet, heeft actieve eerbied voor de werkelijkheid, doch de utopische gezindheid van links valt met de werkelijkheid of met eerbied ervoor moeilijk te rijmen.
Het lijkt alsof hier een contradictie aanwezig is en toch is dat niet het geval. Het gaat n.l. om twee soorten links. Het ene type waarvan ik net enkele kenmerken heb genoemd. En het tweede type dat op het eerste aansluit, maar bovendien nog een aanvulling geeft in de vorm van een utopie - een utopie waarmee de bestaande realiteit dan kritisch wordt vergeleken. Een utopie - ik sluit weer even bij Mannheim aan - is gericht op objecten die niet in de actuele situatie aanwezig zijn, op ideale, transcendente objecten dus. Doch de dragers van een utopie pogen de bestaande werkelijkheid niet slechts te kritiseren, maar deze ook om te vormen overeenkomstig hun utopie. Het is nu deze tweede vorm van links, dit utopisme, waarover zoveel twijfel bestaat.
Het is deze vorm van links ook die niet meer inspireert en aanslaat bij de mensen. Het is dit utopisme dat verleden tijd is geworden. Alweer zou het een tijdschriftartikel, bovendien een artikel dat meer uit aaneengeregen notities bestaat dan uit een lopend betoog, ver te buiten gaan op de oorzaken van dit verschijnsel uitvoerig in te gaan. Daarom nogmaals een aantal min of meer samenhangende opmerkingen. Bloch heeft in zijn grote en grootse werk ‘Das Prinzip Hoffnung’, een aardige typologie van utopieën gegeven. Hij onderscheidt namelijk geografische (tijd-ruimtelijke), technische en sociale utopieën. Een typologie die mij beter bevalt dan de bekende van Mannheim.
De sociale utopieën beschrijven ideale samenlevingen waarin de doeleinden volmaakt zijn verwerkelijkt. De technische utopieën beschrijven de ideale middelen waarmee de ideale samenlevingen kunnen worden verwerkelijkt. En de geografische utopieën tenslotte, geven de plaats aan waar we die ideale samenlevingen kunnen vinden.... Nowhere - Erehwon.
De technische utopieën liggen, het zal duidelijk zijn, geheel in de sfeer van de science-fiction. En het opmerkelijke is nu dat juist dit type utopie de laatste jaren eigenlijk in zijn tegendeel is omgeslagen en het karakter heeft
| |
| |
gekregen van anti-utopie, althans bij linkse schrijvers. De mogelijkheden van de moderne wetenschap en technologie leiden niet tot schone droombeelden, doch juist tot weerzinwekkende nachtmerries. Want wat te vrezen valt is de dictatuur van deze middelen, van fysische, psychologische en sociale technieken, die de mens zullen beheersen. Een relatief kleine groep machtigen heeft de gelegenheid deze technieken toe te passen (juist die gelegenheid maakt deze kleine groep machtig) en bezit daardoor de kans om de rest van de samenleving onder contrôle te houden.
Zo komen we vanzelf terecht bij de machtsstructuur van de huidige technocratische samenleving, van de welvaartssamenleving, die geografisch duidelijk aanwijsbaar is en waarin ook tal van trekken uit vroegere sociale utopieën zijn te herkennen. In deze samenleving zijn het juist de anti-utopistische schrijvers die het linkse element vormen, tezamen met de kritisch gerichte sociologen. Anti-utopistisch, of moeten we liever zeggen anti-ideologisch, omdat de welvaartsutopie tot welvaartsideologie is geworden? De utopie van de ruimtevaart bijv. is hierin tot een ideologie van de ruimtevaart geworden en wie skeptisch tegenover deze geld en arbeidskracht verspillende bedrijvigheid staat, ja, is hij links of rechts? Vooruitstrevend of conservatief? Of links-conservatief? De goede zorgen trouwens waarmee de gehele ontwikkeling van techniek en natuurwetenschap wordt omringd, zowel in het Westen als in het Sowjetblok, moet men die voorbehoudloos toejuichen of dient men een zekere reserve in acht te nemen? Deze vraag is niet te beantwoorden zonder het onderscheid van doel en middelen aan te brengen. Doet men dit, dan blijkt in grote lijnen dat links de ontwikkeling van de wetenschap-als-doel zal toejuichen, maar dat in de huidige samenleving vooral de ontwikkeling van de wetenschap-als-middel wordt aangemoedigd. De techniek daarentegen, bij uitstek een middel, dreigt steeds meer het karakter van doel aan te nemen. Natuurlijk zijn doel en middel relatieve begrippen, maar dat neemt toch niet weg dat de nadruk meer op de ene dan op de andere kant van een zaak gelegd kan worden.
Links, zo stel ik het mij tenminste voor, zal tegen deze ontwikkeling verzet aantekenen door te stellen dat de natuurwetenschap op deze wijze hard bezig is de mens van
| |
| |
de natuur te vervreemden, terwijl de menswetenschappen, ontaard in reeksen sociale en psychologische technieken, de mens van zichzelf vervreemden. Maar ook dat is iets wat bij de welvaartssamenleving past. Zonder reclame (de geïnstitutionaliseerde leugen heb ik hem eens horen noemen), zonder verborgen verleiders, zonder onophoudelijke prikkeling van behoeften, die, zo ze niet bestaan, gemaakt worden, zonder steeds ingewikkelder en dus voor de meeste mensen ondoorzichtige sociale voorzieningen en beleidsregels, kan die samenleving immers niet bestaan. Maar die samenleving zelf wordt daardoor onbegrijpelijker en het beeld ervan waziger en onduidelijker.
De utopie van Luilekkerland is thans ideologie van Consumptieland, waarbij alleen nog de afbetalingsrijstebrijberg enige onaangename associaties wekt met de nare grensmoeilijkheden uit het vroegere sprookje.
De utopie van een goed geïntegreerde, harmonische en conflictloze maatschappij is geworden tot ideologie van de arbeidsvrede, de aanpassing en de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. De verschuivingen in de functies van de moderne vakbeweging tonen dit wel duidelijk. Van strijdorganisatie is de vakbeweging geworden tot een medespeler in het beleid. En het is dan ook een wonderlijke omkering van waarden dat het thans niet meer keiharde kapitalisten of laissez-faire liberalen zijn die voor het conflict als waardevol en onmisbaar verschijnsel in de samenleving opkomen, doch links georiënteerde sociologen als Coser en Dahrendorf. Politiek wordt in een administratieve samenleving tot ‘policy’. De politieke partijen verliezen hun betekenis. Hun functies, nieuwe sociale doeleinden vast te stellen en deze trachten te realiseren, worden door planbureau's en beleidsapparaten overgenomen - wat dan weer tot politieke apathie leidt en eventueel tot verzet (van links en rechts).
Mannheim - ik noem hem nog één maal - heeft voor al deze dingen een open oog gehad. In zijn reeds genoemde werk ‘Utopia and Ideology’, schrijft hij: ‘Politics as politics is possible only as long as the realm of the irrational still exists (where it disappears, “administration” takes its place)’. Hoewel deze uitspraak ongetwijfeld bijzonder gevaarlijke implicaties inhoudt, bevat ze zeker ook een kern van waarheid. Politiek, democratie, planning, zijn zij met
| |
| |
elkaar in overeenstemming of zijn zij in conflict? Beheersing van de sociale en politieke processen door wetenschap en beleid, door wetenschappelijk beleid?
Tegenover het type van onderzoek dat hier vereist is, ‘administrative research’ genaamd, staat het al eerder genoemde kritische onderzoek als duidelijk links element.
Als element in de moderne samenleving dat de gelijkstelling van existentie en norm niet aanvaardt, dat, integendeel de diepte van de kloof tussen beide wil peilen. Als element dat niet de vervreemding doch de zelfkennis wil bevorderen. Als element, voorts, dat conflicten conflicten wil laten en deze niet tracht te verdoezelen achter integratie - of gemeenschapsideologieën. Als element tenslotte, dat zich verzet tegen een dictatuur van de middelen, en hierbij de steun kan ontvangen van ‘heimatlose Linke’ en eventueel rebelse rechtsen, om met De Jong te spreken, al zullen wij voor deze laatste toch wel danig op onze hoede moeten zijn.
Nu ik achter mijn aantekeningen een punt heb gezet en het geheel nog eens doorlees, moet ik eerlijk bekennen dat het mij weinig bevredigt. Een uitvoerige sociologische studie lokt toch wel aan. Een onderzoek naar het linkse en rechtse maatschappijbeeld van de mens.
|
|