of het ander te beschouwen! De classificatie is de taak der anderen.
Heft de dialektiek de tegenstellingen op, dan heft zij daarmee tegelijk zichzelf op. Maar de mens is een dialektisch wezen: zonder tegenstellingen is hij geestelijk en lichamelijk dood. De dialektiek moet de tegenstellingen derhalve op hetzelfde ogenblik, waarop zij ze tot eenheid herleidt, weer als tegenstelling laten herleven. De tegenstelling herleeft, als men zich afwendt van het formele en zich richt op de inhoud. Volgens De Jong is de inhoud van het formele begrip conservatief: gelovig, christelijk en dogmatisch; die van het formele begrip progressief: ongelovig, humanistisch en rationalistisch. De redactie-raad van De Nieuwe Stem heeft aldus een progressieve en een conservatieve vleugel. Men kan zich afvragen, waarom deze beide vleugels aan hetzelfde lichaam vastzitten. De Nieuwe Stem moet op deze wijze het meest kleurloze blad van Nederland zijn, het voorbeeld van het compromis, dat slaagt omdat het niets meer inhoudt.
Maar, zoals gezegd, De Jong relativeert zelf zijn eigen schema, zodat men zich afvraagt, of De Jong wel zijn eigen schema heeft willen geven en niet veeleer het schema, dat leeft bij men. Wat valt er dan te zeggen van de inhoudelijke kant van dit schema? Niet veel, omdat het schema niet deugt.
ONGELOVIG - GELOVIG. Iedere mens, die iets doet, is een gelovige. Ook eten is een akt van geloof: dat leven beter is dan niet-leven. De absolute ongelovige heeft zich al even lang gezelfmoord als de absolute conservatief of progressief. Wat de absolute gelovige zou doen, weet ik niet. Ik weet alleen, dat hij niet bestaat. Maar goed: ook De Jong bedoelt zijn schema ongetwijfeld niet in absolute zin, al is het tegelijk waar, dat men wel graag absolute schema's hanteert. Het is zo gemakkelijk!
Maar wil ik nu aan het schema een relatieve zin geven, is progressief dan identiek met ongelovig, conservatief met gelovig? Ik dacht, dat het juist omgekeerd was. Christus zegt tegen Thomas: ‘Wil niet ongelovig zijn, maar gelovig. Omdat je mij gezien hebt, Thomas, geloof je: gelukkig zijn zij, die niet zien en toch geloven’ (Joh. 20, 27-29). Christus wijst erop, dat het ‘geloof’ van hen die zien, eigenlijk