| |
| |
| |
W.F. Wertheim
Links-rechts op een bewegende aardbol
De Jong had tot taak, de leden van Redaktie en Redaktieraad van de Nieuwe Stem te provoceren tot een diskussie over Links-Rechts. In de brief waarmee hij zijn Koersen bij zijn mede-redaktieleden inleidde, verontschuldigt hij zich met de woorden: ‘ik ben nu eenmaal weinig provocatief aangelegd’. Als hij ergens mee een lid van de Redaktie van de Nieuwe Stem kon provoceren, dan was het met dit zinnetje. Want als de Nieuwe Stem, in de achttien jaren van zijn bestaan, iets heeft willen zijn, dan is het wel: provocatief.
De Jong speelt zo een beetje met de begrippen links en rechts, hij jongleert er wat mee, laat ze zo nu en dan even voor de aardigheid haasje over spelen en stuivertje wisselen. Maar hij komt ten slotte toch weer na zijn burlesque met zwier op zijn linkerbeen terecht, dat voor hem het ernstige ‘Standbein’ is, tegenover het rechter ‘Spielbein’. Achter alle zwierige scherts verbergt zich dan toch een ernstige sympathie voor een ‘linkse’ gezindheid, die zich uit in non-conformisme, in een verzet tegen een bekrompen ‘Europees’ denken, tegen de tweedeling in de wereld van vandaag.
Ik ben niet ongevoelig voor de charme - en dikwijls ook wijsheid - van paradoxen, ik houd van een genuanceerd, dialektisch denken. Maar toch zijn de capriolen van De Jong mij wat al te barok en krullerig, zijn zijn koersen mij wat al te ongericht en willekeurig, al te statisch als van een balletdanser die niet van zijn podium van dertig bij twintig meter weg kan. De oorzaak hiervan is makkelijk aan te geven. De Jong meent te weten wat links en wat rechts is, maar niet wat vóóruit en wat achteruit is. En dat kan nu eenmaal niet. Links en rechts zijn verwisselbaar - maar alleen door vooraf de koers te wenden. Als wij niet meer het verschil weten tussen vooruitstrevend en conservatief, tussen vooruitgang en achteruitgang, dan verliest het onder- | |
| |
scheid ‘links-rechts’ elke zin. De Jong schrijft: ‘De voortgang is geen vooruitgang meer, maar een steeds dichter benaderen van ordeloze gelijkheid’. Gelukkig voorlopig nog ordeloos. Want anders zouden wij, met deze filosofie, spoedig gevaarlijk dicht in de buurt komen van hen die links-rechts in de pas marcheren (en waar blijft dan het nonconformisme), van hen die de pas markeren of pas op de plaats maken. En wordt het tenslotte Rechtsom Keert, dan zijn links en rechts vanzelf van plaats verwisseld.
Maar ook een ordeloze ‘voortgang’, waarbij men niet weet wat vooruit en wat achteruit is, is al op zichzelf beangstigend. Men kan, drijvend op de wisselende stromingen, alle koersen inslaan, desnoods die van Wallstreet.
Het is mogelijk - zoals De Jong terecht stelt, bij zijn terechtstelling van de antithese - dat wat vandaag progressief schijnt, morgen conservatief zal blijken te zijn, en dat, wat vandaag conservatief is, gisteren progressief heette. Het is ook mogelijk dat niet mee lopen met degenen, die langzaam vooruit willen, een vorm is om sneller vooruit te komen, al kunnen degenen die zich met de grote stroom mee laten drijven, dat niet zo makkelijk inzien en blijven ze degenen, die tegen de stroom ingaan, lastposten en spelbrekers noemen. Het is tenslotte allerminst uitgesloten, dat volgens de dialektiek van de Heterogonie der Zwecke - de wet van het onbedoelde of zelfs averechtse gevolg - wat vandaag vooruitgang leek, morgen stilstand zal blijken - en omgekeerd!
Maar dit alles betekent niet, dat ‘links’ geen permanente trekken vertoont, trekken die toch in een zekere samenhang staan tot een ‘progressief’ denken.
Vele linksen van vandaag zullen, na de ervaring van de catastrofen van de eerste helft en geplaatst vóór de nog schrikwekkender dreigingen van de tweede helft van deze eeuw, hun koers niet meer uitzetten op een ‘natuurwetenschappelijke zekerheid’ van vooruitgang. Maar zij kunnen nog steeds uitgaan van een krachtig geloof in de macht van de mensheid om deze vooruitgang aktief te bevorderen. En zij kunnen nog steeds vasthouden aan de noodzaak om, in dit streven, wat de middelen betreft, een maximum aan rationeel overleg en aan wetenschappelijke en technische perfectie aan te wenden.
| |
| |
Dit geloof in de vooruitgang als mogelijkheid kan gepaard gaan met een inzicht in de noodzaak van een zware strijd om die vooruitgang van mogelijkheid tot werkelijkheid te maken. Zelfs Marx, die uitging van de zekerheid van de vooruitgang, zag de eeuwige strijd als een integrerend element in dit proces. Pierre Teilhard de Chardin's visie op de natuurlijke en menselijke evolutie mist juist dit dialektisch element: de ontwikkeling naar hoger vormen verloopt in zijn wereldbeschouwing te gladjes, te conflictloos, zoals al door wijlen Scheffer in het Geloof-Ongeloof nummer van de Nieuwe Stem is gesignaleerd. Misschien is het daarom dat zijn evolutie geen werkelijke vooruitgang belichaamt en uitloopt, weliswaar niet in een nulpunt, maar dan toch op het daar moeilijk van te onderscheiden punt Omega.
Wat ‘vooruitgang’ is, zal niet voor iedereen hetzelfde zijn. Het hangt in belangrijke mate af van de door ons aanvaarde waardenschaal of een bepaalde ontwikkeling als vooruitgang of achteruitgang zal worden gekenschetst, en die waardenschaal hoeft niet voor ieder gelijk te zijn - ook niet voor alle ‘linksen’. Maar wat het kenmerk van ‘links’ blijft, ondanks alle verschil, is het geloof in de mens, en in zijn potentie tot het zich scheppen van een betere wereld. Dit geloof in de mens impliceert een vertrouwen in de vermogens van het overgrote deel der mensheid - en daarmee een sympathie en steun voor alle emancipatiebewegingen dóór en vóór groepen die tot dusver door maatschappelijke omstandigheden werden belemmerd in hun ontplooiing. Wie ‘links’ is, gelooft in de jeugd, in de mogelijkheden tot ontplooiing voor de arbeider, voor de vrouw, voor de volken en rassen buiten Europa. Hij beschouwt geen enkele groep als bij voorbaat verworpen, als hopeloos, als onaanvaardbaar.
Het gaat in wezen niet, bij de antithese links-rechts, om concrete vragen als vóór of tegen planning, vóór of tegen de zich Europees noemende gemeenschap. Wie ‘links’ is, laat zijn beslissingen over zulke problemen bijvoorbeeld afhangen van de vraag, of hij vertrouwen heeft in de ‘planners’, in hun progressieve gezindheid, in hun voor- | |
| |
nemen om een maximale ontplooiing ook voor de minst bevoorrechten te bevorderen. Hij zal hun dit vertrouwen niet schenken, wanneer hij ziet dat de door hen op stapel gezette onderwijswetgeving geen enkele aanduiding bevat dat een grotere stroom kinderen uit de minst bevoorrechte volksgroep via middelbaar en, indien zij daar de geschiktheid en aspiraties toe hebben, hoger onderwijs naar een bredere zelfontplooiing zal worden geleid. Wie ‘links’ is, zal evenmin vertrouwen kunnen schenken wanneer tegenover een iets verhoogd levenspeil dat de aanschaf op afbetaling van een televisietoestel mogelijk maakt, een verbod staat om door het stakingswapen voor een peil te strijden dat de arbeider zelf als rechtvaardig beschouwt; en wanneer die arbeider door een poenale sanctie in moderne gedaante belet wordt ontslag te nemen als hij zijn baas niet langer lust. Kort gezegd, een ‘linkse’ gezindheid hoeft in Nederland van 1963 allerminst te leiden tot een kniebuiging voor de Nederlandse welvaartsstaat en zijn regeringen. Zulk een gezindheid kan zich minstens even vaak uiten in een tegen de stroom ingaan.
En wat het kleine, verloren grootheid betreurende Europa betreft: als de Europese gedachte neerkomt op een voortgezette economische exploitatie van de nog niet geemancipeerde Afrikaanse massa's, zal de ‘links’ gezinde voor zulk een Europa passen.
Ik kan het met Sonja Prins in zover eens zijn: het gaat bij ‘linkse’ gezindheid om iets anders, om iets veel diepers. Niet om een bepaald ‘begrip’, zoals De Jong meent, maar om een zeker ‘levensgevoel’. Ik ga ook zover met haar mee, dat elke poging om de linkse gezindheid in een dogma te kleden, verstarrend en daardoor gevaarlijk is. Maar ik wil zeker niet zóver gaan om iedere abstraherende theorievorming van ‘links’ af te wijzen. Een vrees voor ieder in abstracte, verstandelijk gefundeerde termen formuleren en adstrueren van de linkse gezindheid, tendeert naar rechts!
Maar de theorievorming moet haar soepelheid handhaven in een dialektische en genuanceerde denkwijze. Jede Konsequenz führt zum Teufel.
| |
| |
| |
Links-Rechts in een rechtse wereld
In West-Europa merken we niet veel meer van linkse stromingen en bewegingen. Het is bepaald niet zo, dat er niets en niemand meer te emanciperen zou zijn. Aan de emancipatie van de arbeiders, van de vrouw, valt nog heel wat te doen. De achterstand van de arbeiders, wat betreft de onderwijskansen, van de vrouw, wat betreft de vrijheid van beroepskeuze, is nog beangstigend groot. Maar deze achterstand wordt door de achtergestelden nauwelijks beseft; de potentiële ontevredenheid wordt afgekocht met het tikkeltje welvaartsverhoging. Deze leidt tot een verburgerlijking, waardoor degenen, die brandstof zouden kunnen vormen voor links, rechts worden.
Waar het bij velen vooral aan ontbreekt, is een aktieve en bewust beleefde solidariteit met linkse bewegingen in die delen van de wereld, waar de emancipatie pas in haar beginfase en links nog strijdbaar is: in Azië, Afrika en Latijns Amerika.
Progressief zijn nog, in het Nederland van vandaag, de verontrusten. Men vindt ze onder de jongeren, onder degenen die links staan binnen de grote politieke partijen, men vindt ze in groten getale onder de pacifisten. Deze verontruste jongeren vindt men, in de laatste jaren, vooral ook onder de intellectuelen, de studenten. Links zijn verder de nog niet verburgerlijkte arbeiders. Die zijn in Frankrijk en in België feller en aktiever dan bij ons.
Toch kan men zeggen dat het niet meer waar is, dat het enige zwaartepunt van de linkse beweging ligt bij de arbeidersklasse. In het verleden golden de ‘bewuste’ arbeiders als de kern van iedere ware linkse beweging. Alleen zij konden de solidariteit met hun medelotgenoten ten volle tot gelding brengen, omdat zij de ideologische strijd konden verbinden met een strijd voor hun materiële welzijn, met de strijd voor betere arbeidsvoorwaarden en hoger loon - omdat zij met de rug tegen de muur stonden. De ‘linkse intellectuelen’ golden als buitenbeentjes, als een min of meer gewantrouwde groep, op het beslissende moment weifelend en in staat om hun strijdgenoten in de steek te laten. Daarom hadden de intellectuelen in vele linkse bewegingen een marginale positie - ondanks het
| |
| |
feit dat de grote voorgangers van de socialistische beweging eveneens tot de groep der intellectuelen gerekend kunnen worden.
Maar er is iets aan het veranderen. De strijd voor hogere lonen, hoe belangrijk ook op zichzelf, is bezig in West-Europa zijn overheersend belang voor de emancipatie der mensheid te verliezen. Een groeiend aantal West-Europeanen wordt zich bewust, dat er op zijn minst één vraagstuk is, dat de voorrang heeft boven de vraag van de loonhoogte: de strijd om het bloot lijfsbehoud voor de mensheid in haar geheel. Nog altijd geldt misschien de marxistische stelregel, dat het best vecht wie tevens voor zichzelf vecht. Maar er heeft in zover een verschuiving plaats gehad, dat de voornaamste strijd niet meer binnenslands moet worden gestreden. De buitenlandse politiek wordt in toenemende mate beslissend voor ons eigen lot.
Dit betekent, dat het niet meer per se de arbeidersklasse is, die in de emancipatiestrijd vooraan moet staan. De gehele mensheid staat met de rug tegen de muur. Het besef hiervan vereist een zekere ontwikkeling, een zeker vermogen om afstand te nemen tot de vraagstukken van elke dag, die misschien bij sommige zogenaamde intellectuelen in sterkere mate aanwezig is dan bij een aanzienlijk deel van de arbeidersklasse. Deze intellectuelen kunnen van de bewuste arbeiders nog veel leren, op het gebied van de solidaire strijd met hun lotgenoten; de een eeuw oude strijd heeft verscheidene arbeiders grote ervaring en een gevoelig zintuig verschaft om vriend van vijand, links van rechts te onderscheiden. Maar niet alleen zijn velen uit de arbeidersklasse verburgerlijkt - zij zien ook de ware taak voor wie links is te beperkt. Het is niet meer alleen of in de eerste plaats de strijd om hoger loon, maar vooral de strijd voor de vrede, waarmee de politieke strijd van links moet worden verbonden.
De traditionele marxistische voorstelling omtrent de rol der intellectuelen in de emancipatiestrijd is hiermee achterhaald. Alsnog te menen, dat intellectuelen bij deze strijd per se onbetrouwbare bondgenoten zijn, is rechts!
| |
| |
| |
Links-Rechts in een naar links hellende wereld
Veel gemakkelijker is, in eerste instantie, uit te maken wat links is en wat rechts in een koloniaal land. Zelfs wanneer, voorlopig, het koloniaal bewind meer ‘welvaart’ bracht dan na de bevrijding te verwachten viel, stond het toch buiten twijfel dat links en vooruitstrevend diegenen waren die actief aan de strijd tegen het koloniaal bestel deelnamen. Voorzover er immers van enige ‘welvaart’, onder een koloniaal bewind, sprake kon zijn, bleef deze zeer beperkt. Voor een ware emancipatie uit de vele kluisters waarin koloniale volken gevangen waren, was nationale bevrijding een eerste voorwaarde.
Na de nationale revolutie en bevrijding lijkt het, in de post-koloniale wereld van vandaag, soms wat moeilijker uit te maken wat links is en wat rechts. Linkse leuzen doen, in een sfeer waarin een linkse strijd tegen het koloniaal gezag nog vers in het geheugen ligt, nog opgeld - maar zij kunnen een rechtse lading dekken. De term ‘socialistisch’ verleent een bepaalde politieke stroming vaak nog een zeker prestige, ook het sentiment van leiders en volgelingen kan links zijn. Maar wanneer het bij linkse leuzen en links sentiment blijft, en elk wezenlijk succes bij het streven naar de verhoging der volkswelvaart achterwege blijft, dan kunnen de linkse leuzen licht de dekmantel worden waarachter zich belangen van de dunne laag van bezittenden en bevoorrechten verbergen. Aan de andere kant is het helemaal niet gezegd, wanneer in sommige nieuwgevormde nationale staten de nadruk wél op de economische opbouw wordt gelegd dat de daarmee te bereiken grotere voorspoed per se voor de brede lagen van de bevolking is bestemd. Het is heel goed mogelijk, dat zulk een ‘economische opbouw’ alleen ten goede komt aan een beperkte bovenlaag, die de oude koloniale elite vervangt of, waar deze haar economische machtsposities heeft behouden, haar komt aanvullen. Noch een ‘socialisme à la Indonesia’ in de zin die Sukarno daaraan hecht, noch een economische opbouw zoals in het verleden gepropageerd door Hatta en zijn politieke medestanders, en tot op zekere hoogte gerealiseerd in Malaya, behoeft perse ‘links’ te zijn. Waar het vooral op aan komt,
| |
| |
is of de verwezenlijking van de praktische politiek beheerst wordt door een intrinsiek geloof in de potentiële kwaliteiten van de kleine luiden, van de pariahs van gisteren. Alleen wanneer dit het geval is, wanneer de ontrechten van gisteren ten volle en aktief worden betrokken in het streven naar groter welvaart, kan de post-koloniale politiek een positieve rol vervullen in het wereldproces der emancipatie.
Gelooft een regering alleen in degenen, die reeds bezitten en stemt zij haar politiek van landhervorming en ‘community development’ alleen af op een klein reeds betrekkelijk welvarend percentage van de plattelandsbevolking, dat pour le besoin de la cause wordt voorzien van de eretitel ‘progressive farmer’ - ik denk hier met name aan het agrarisch beleid in delen van India - dan is het enig resultaat, dat de sociale en economische tegenstellingen tussen deze ‘koelakken’ en de grote massa der landlozen, deelbouwers of keuterboertjes, worden verscherpt.
Onder een koloniaal regime was al wat blank was per definitie superieur; de donker gekleurde werd a priori ongeschikt geacht tot het dragen van verantwoordelijkheid. Wanneer in de post-koloniale wereld de discriminatie wegens huidskleur of sociale en economische positie in feite wordt gehandhaafd, is er van een bevrijding van het koloniale juk in wezen nauwelijks sprake geweest - dan mag men zulk een regime met een gerust hart ‘rechts’ noemen. De toetssteen voor links of rechts is niet de tekst van de wetten, waarin kasteverschillen worden afgeschaft of agrarische hervormingen worden doorgevoerd, maar de sociale en economische praktijk.
Maar de brede massa, pas ontwakend, voelt en handelt in dit deel van de wereld nog overwegend links, al koersen de stuurlieden rechts.
| |
Links-Rechts in een linkse wereld
Het moeilijkst is het, de onderscheiding of nuancering links-rechts door te voeren binnen het door het communisme beheerste deel der wereld. Toch is juist dit schisma tussen links en rechts een van de boeiendste maar ook meest beklemmende ontwikkelingen in de huidige wereld.
| |
| |
Voorop moet worden gesteld, dat de communistische wereld, ondanks alle voorbehouden en tegenmotieven, toch in haar algemeenheid als links dient te worden gekenschetst. In die wereld overheerst, zowel wat betreft de ideologische grondslagen als wat betreft de praktische politiek, het geloof in de vooruitgang, in de macht van de mens om zijn lot in eigen hand te nemen, in de potentiële mogelijkheden aanwezig in alle lagen der samenleving, onafhankelijk van huidskleur of sexe.
Is aan de andere kant de dictatuur, in mindere of meerdere mate inherent aan alle communistische regimes van vandaag en gisteren, niet een element van rechts, tegenover het democratische beginsel dat men dan als links zou dienen te bestempelen? In de lijst van mogelijke attributen, die De Jong onder de categorieën links-rechts heeft geplaatst, ontbreekt het paar democratie-dictatuur. Toch zou men kunnen volhouden, dat in de toepassing van dictatoriale methoden een bepaald element van rechts verscholen ligt: het gewelddadig opleggen van zijn wil aan anderen is een symptoom van een zeker gemis aan ‘geloof’ in het individu, om uit eigen kracht ‘de ware leer’ te omhelzen. Op zijn minst kan men zeggen, dat wie in dictatuur gelooft, zich niet de tijd gunt voor het proces van langzame overreding. De haast, die men maakt om zijn doeleinden te verwezenlijken, kan duiden op een gebrek aan ‘geloof’ in de mens.
Daar staat tegenover, dat het communisme als sociaal en politiek systeem tot dusver zijn arbeidsterrein voornamelijk heeft gevonden in de ‘onderontwikkelde’ wereld. En in die wereld is haast geboden: de snelle bevolkingsaanwas en de aanwezige sociale onrust dringen tot snel handelen. De communistische leiders geloven potentieel wel in de mens, in zijn opvoedbaarheid. Maar zij willen dit opvoedingsproces stevig in eigen hand nemen en houden - op gevaar af, dat de geforceerde ‘indoctrinatie’ juist sterke tegenstellingen gaat wekken.
Sterker nog, dan het geloof in de mens is bij de communistische leiders: het geloof in het eigen gelijk, dat wil zeggen: in dat van de partij!
| |
| |
Toch zijn er, afgezien van dit element van dictatuur, dat nauw verbonden is aan de wens tot snelle resultaten, binnen de communistische wereld ook andere rechtse tendenties te onderkennen.
1. | Allereerst vindt men in deze, kort geleden nog grotendeels onderontwikkelde wereld, vele restanten van traditionele houdingen, die de indoctrinatie met marxistische gedachtengangen niet zo snel kan elimineren. Men vindt, in verscheidene van de landen onder communistisch bewind, nog onopgeruimde restanten van een feodaal of racistisch denken, van een neerzien op bepaalde beroepen of sociale lagen; men vindt er overblijfselen van een traditioneel gedragspatroon, als corruptie en nepotisme. |
2. | Als nieuw, naar rechts tenderend proces, dat in betekenis toeneemt naarmate het communistisch bewind er in slaagt zijn economische doeleinden te verwezenlijken, kan men in verscheidene van deze landen een zekere verburgerlijking opmerken, in schril contrast met de typisch proletarische ideologie, waaraan nog lippendienst wordt bewezen. |
3. | Eveneens naar rechts tenderend zijn processen als die van bureaucratisering en apparatisering, waardoor de onder communistisch bewind levende samenlevingen dreigen hun spankracht en revolutionaire dynamiek te verliezen, en bepaalde groepen zich dreigen te nestelen in beschermde, bevoorrechte posities. |
4. | Als in zijn wezen ‘rechts’ kan men ten slotte misschien ook de tendenties kenschetsen tot dogmatisme en onverdraagzaamheid, die de vrijheid van zelfstandig denken en van aanpassing aan nieuwe situaties in aanleg verstikt - al betitelt men in de officiële marxistische terminologie ‘dogmatisme’ en ‘sectarisme’ als een ‘linkse’ afwijking, in tegenstelling tot het ‘revisionisme’ dat als ‘rechts’ geldt. |
Geleid door deze richtlijnen nu kunnen wij proberen de ideologische tegenstelling tussen de Sovjet-Unie en China te vatten in het kader rechts-links - om al spoedig te ontdekken, dat de reële situatie aan een scherpe schematische
| |
| |
indeling ontsnapt. Noch de lijn van de Sovjet-Unie, noch die van China valt op eenvoudige wijze in te passen in het schema links-rechts. Zoals te verwachten, ontbreken ook binnen deze wereld paradox en dialektiek niet.
Tijdens een recent bezoek aan de Sovjet-Unie hoorde ik herhaaldelijk de uitdrukking ‘reaktionair’ gebruiken. Uit het verband kon ik duidelijk opmaken, dat hiermee niet het westen bedoeld werd. Bij navraag bleek men hiermee ‘stalinistisch’ te bedoelen. Dit bewijst, dat in de herinnering der Russen het stalinisme een periode van verstarring was, zozeer tegengesteld aan wat zij onder ‘vooruitgang’ verstaan, dat het stalinisme voor hen in zijn verschijningsvorm ‘rechts’ was - ondanks de ‘linkse’ ideologische inhoud.
Wel kan men vaststellen, dat aspecten als verburgerlijking en bureaucratisering, die wij eveneens als tendenties naar rechts kenschetsten, in de Sovjet-Unie en sommige andere Oost-Europese landen, veel sterker zijn opgetreden dan tot nu toe in China. Dit is begrijpelijk. De Russische revolutie ligt ver genoeg achter ons, om een tweede generatie de kans te geven, de vruchten van de revolutie te genieten. Een zekere, zij het nog beperkte, welvaart leidt tot een levenshouding van zelfgenoegzaamheid, die tevens bepaalde conservatieve trekken vertoont. Er is minder reden tot opstandigheid, nu men bezitter is geworden en iets te verliezen heeft. Chroesjtsjow is de typische representant van de nieuwe bezitters. Het revolutionaire vuur is nog niet gedoofd, maar wel aanzienlijk getemperd.
Tegenover dit afdrijven naar rechts in de Sovjet-Unie treedt China op het ogenblik op als een veel dynamischer macht, gericht op voortzetting van de revolutionaire emancipatiebeweging overal ter wereld. Het verschil in oriëntatie weerspiegelt zich ook in een fundamenteel andere houding ten opzichte van de emancipatiebewegingen in de buiten-Europese wereld. Terwijl voor de Sovjet-Unie de belangen van de buitenlandse politiek voorop staan, in dien zin dat Chroesjtsjow er naar streeft vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden met regeringen die, ongeacht hun binnenlandse politiek, geneigd zijn een min of meer neutralistische koers te varen, staat voor China de solidariteit met de
| |
| |
progressieve volksbewegingen in die landen voorop. In Chinese ogen is alle hulp, door de Sovjet-Unie verleend aan een land als India, trouwens weggegooid omdat de door de Indiase regering gevolgde binnenlandse koers ‘rechts’ is. De Russen zijn bereid, zulke landen economisch te steunen omdat de nationale bevrijding in hun ogen een stap is naar verdere emancipatie. De Chinezen geloven niet, dat landen als India zonder revolutie vooruit kunnen. Voor de Chinezen is een bewind, als dat van Egypte of Irak, dat zich richt tegen de communisten binnenslands, niet in staat enige wezenlijke economische vooruitgang te bereiken. De Sovjet-Unie zou haar steun moeten beperken tot die landen, die ernst maken met een linkse politiek - zoals aan China zelf!
Overigens liet Stalin reeds de belangen van de Sovjet-Unie als internationale macht prevaleren boven die van de emancipatie op wereldschaal, in marxistische terminologie: de wereldrevolutie. De Chinese communisten hebben dit aan den lijve ondervonden toen de Sovjet-Unie het regime van Tsjang Kai-sjek tot het laatst - tot zijn verjaging van het vasteland - min of meer is blijven steunen! De herinnering aan die fase, en de nog steeds bestaande wrok over dit ‘verraad aan de revolutie’, speelt ongetwijfeld een belangrijke rol in het huidige conflict tussen China en Rusland.
In zover kan men zeggen, dat de gehele sfeer in China veel meer links, dynamisch, op vooruitgang gericht is dan in de Sovjet-Unie.
Ook de bureaucratisering is in China minder ver voortgeschreden dan in de Sovjet-Unie - ondanks de grotere felheid in ideologische zaken is het optreden der Chinese communisten in hun praktisch beleid en qua tactische aanpak vaak soepeler dan dat van de Russen.
Aan de andere kant vertoont in het schisma binnen de communistische wereld ook het Chinese standpunt bepaalde facetten die, althans potentieel, naar rechts zouden kunnen tenderen. Zo heeft het er iets van, dat China bezig is een bondgenootschap te vormen van overwegend Aziatische communistische partijen. Al is zulk een aaneensluiting op ideologische grondslag begrijpelijk, daar in het bijzonder in deze onderontwikkelde Aziatische wereld het revolutionaire
| |
| |
vuur nog hoog kan oplaaien, zo is toch in deze aaneensluiting een zekere neiging waar te nemen tot partijvorming op een basis, die met de emancipatiegedachte - en met de marxistische ideologie - in duidelijke tegenspraak is: een aaneensluiting tegen de blanke communistische partijen. Evenals de strijdbare beweging der Black Muslims in de Verenigde Staten duidelijk rechtse trekken vertoont door een omgekeerd racisme, zo dreigt ook hier het gevaar dat racistische momenten zich binnen de communistische wereld zullen ontwikkelen, die met een emancipatie-gedachte op wereldschaal in wezen strijdig is.
Verder mag men stellen, dat toch ook de meer vredelievende houding van de Sovjet-Unie in internationale zaken in zekere zin als ‘links’ kan worden betiteld - en wel in de zin die De Jong aan dit begrip hecht, als een streven dat gericht is tegen de zelfvernietiging van de mensheid in een kernoorlog. De Sovjet-Unie wil het conflict met het Westen niet op de spits drijven, wil de ernstige risico's vermijden zelfs op gevaar af van beschuldigd te worden van te wijken voor Amerikaanse atoomchantage - en ik durf deze gematigdheid niet zonder meer met de Chinezen als een ‘rechtse afwijking’, als een vorm van ‘revisionisme’, af te doen.
Het komt er in feite weer op neer, dat de levensbelangen van de Aziaten en andere gekleurde volken anders liggen dan die van de tot een zekere welvaart geraakte blanken. Voor de volken in de onderontwikkelde wereld is, zoals in het verleden ook in Europa, de strijd om het bloot materieel bestaan nog allesoverheersend. Langs de weg van langzame evolutie schijnt deze strijd voor hen niet te winnen - daarom geloven de Chinezen, en degenen die denken als zij, in de revolutie.
Voor degenen, die reeds een zekere welvaart bezitten, is het eerste levensbelang: het behoud van de vrede. Nu kan men wel stellen, dat ook voor de Aziaat de strijd om het materieel bestaan zinloos is, wanneer het leven op aarde niet door ‘vreedzame coëxistentie’ wordt veilig gesteld. Maar de Chinese stelling luidt, dat hun methode om de vrede te bewaren doeltreffender is dan die van de Russen. De Russen kunnen niet bewijzen, dat hun poging om het met Kennedy en de zijnen op een accoordje te gooien, werkelijk geschikt is om de vrede te bewaren. De Chinezen
| |
| |
willen, door de revolutie overal in de buiten-Europese wereld te bevorderen en te steunen, de Amerikanen verzwakken in hun meest kwetsbare steunpunten. En zij menen, dat een strijd met atoomwapenen tegen rebellen waar ook ter wereld zo ondoeltreffend is, dat het gevaar hiervoor miniem is.
Het verschil in aanpak tussen de twee stromingen binnen het wereldcommunisme is dus te verklaren uit een verschil in accent - gevolg van een verschil in sociale, economische en politieke situatie, door een kleinere of grotere afstand tot het eigen revolutionaire verleden. Beide methoden kunnen, in zekere zin, als ‘links’ worden betiteld. Ziehier de paradoxale situatie binnen de communistische wereld, gevolg van de dialektiek der feitelijke ontwikkelingen.
Beide aspecten van de emancipatiestrijd - de strijd om brood en gelijkgerechtigdheid èn de strijd om de vrede - zijn even wezenlijk. Wezenlijk voor de mensheid; maar ook wezenlijk als kenmerken van een ‘linkse’, tevens ‘progressieve’, gezindheid.
Ik geloof daarom, dat de echte linksen, ook die in onze wereld, hun linksheid kunnen bewijzen door solidariteit te tonen met de gehele linkse en naar links hellende, drie kwart van de wereldbevolking omvattende wereld, met al haar innerlijke contradicties en inwendige spanningen.
Daarom is de Westerse ‘linkse’ niet ‘heimatlos’. Voor hem is zijn ‘Heimat’ niet alleen het eigen land, of een voor hem te ‘klein’ Europa, maar: de gehele aardbol - die nog steeds beweegt.
|
|