| |
| |
| |
Margaretha Ferguson
Broeders en zusters
‘Nee - nee, dat kan ik niet bepaald zeggen - een boze stiefmoeder was ze niet’, zei Ronald, zwaar in zijn stoel gezeten, een sigaar geklemd tussen de brede vingers. Lineke sprong van zijn knie. Plotseling was hij alleen in de serre, waar rookslierten langzaam naar de tuin gezogen werden. Geluidloos sidderden ontastbare spanningen door de ruimte - hij viel in slaap. Die tien minuten rust na de lunch wanneer hij zijn lichaam gewaar werd als een loodzwaar heelal - die tien minuten dat hij droomde, heviger, kervender, dan ooit des nachts. Een spiegel die niets weerkaatste bewoog langs hem, hij rekte zich om te kijken, met hoekige schokken week de spiegel terug, witblikkerend staarde leegte hem aan, een witte rechthoek van louter kijken dat hij niet kon beantwoorden. Het kijken overweldigde hem, hij was weerloos. Toch ontwaakte hij volkomen uitgerust alsof hij gelaafd was, even, door een onbekende kracht die hem droeg.
Ronald stond op, de brief lag nog in de auto. Met zijn vrouw had hij er nog niet over gesproken. Zij stond in de tuin, gebogen over een plant, een vreemde met diepzwart haar. Hij zelf immers was blond, zij zelf immers waren blond.
Verweg, aan een kil oppervlak, voltrokken zich de gewaarwordingen en daden van zijn dagelijks leven, als gewichtloze bewegingen, zonder wortel, zonder ander gevolg dan het in werking stellen van nieuwe reeksen beweging. Zo was de glimlach tegen zijn vrouw, het lopen over het tuinpad met van buitenaf tegen hem aanwaaiende kruidige geuren, van buitenaf grind en plaveisel tegen zijn schoenen, het handvat van het autoportier koud tegen de huid van zijn vingers die veraf leken, verre uiteinden. De stad gleed nader, kron- | |
| |
kelende landwegen trokken recht, voorbijflitsende boomgroepen verdichtten zich tot een strenge rij, huizenblokken vergrauwden het licht. Magnetisch trok de plaats van zijn werk hem door vooraf geladen banen. Daar zou het voortgaan, het automatisch gewichtloos bewegen aan de oppervlakte van zijn huid; maar als daar een hapering kwam in dat bewegen, dan werd hij ter verantwoording geroepen - niet de dode buitenkant van hemzelf maar hij - zelf. En hij was er niet, hij kon het niet bereiken, het duidelijk bestaan van zijn werk en zijn gezin.
De brief sloot hem af. Die stond om hem heen als een koker, verblindend wit aan de buitenkant, aan de binnenkant grijs van inktletters vlak voor zijn ogen. Voortdurend moest hij ze lezen, er was niets anders. Hij stopte naast een telefooncel. ‘Vanmiddag kom ik niet op het bureau. Nee, ik ben niet te bereiken’.
In deze oude straat lagen nog keien, de deuren waren laag en vaal.
‘Ach - Ronald! Ben jij het! Ik kom naar beneden’. Bette schoof het raam neer. Achter de voordeur hoorde hij het kraken van de houten traptreden, het wegschuiven van een grendel. Klein, oud, haar hele wezen naar hem toegewend, keek Bette naar hem op. Bij haar lag hij veilig ingebed, zijn kinderjaren waren voorgoed in haar bewaard.
Na de smalle trap verraste hem steeds weer de ruimte van de kamer; de meubels stonden oud, afzonderlijk, precies belijnd in het licht der hoge ramen. Onmiddellijk trok hij de brief, die zijn normale afmetingen herkregen had, te voorschijn. ‘Nu is Enrico ook gestorven en ze weten geen raad met het kind. Eric is hier in de stad, bij die zuster van Enrico’.
‘Ach.... dat kind.... en ga jij nu....’
‘Nee.’
‘Maar dat kind kan het toch niet helpen....! Kom, we drinken samen wat boerejongens, van mijn laatste verjaardag, in mijn eentje krijg ik ze nooit op.’
Alsof hij nog die dertienjarige jongen was, zo sprak
| |
| |
Bette tot hem. En zo voelde hij zich bij haar. Trouw en delicaat had ze voor hem gezorgd, ze waren elkaar zeer nabij geweest - maar ook al zat hij uren te praten in de warme keuken, wat hem het hevigst bezig hield roerde hij niet aan. Op zijn dertiende jaar was het aangevangen, het besef dat er een donker gebied in hem was dat door een magische cirkel scheen omgeven.
Het kon niet tot uitdrukking gebracht worden, wat was het? Een verlatenheid waar toch een geheim vuur werd gestookt; naamloze emoties vloeiden er doorheen, soms schonk hij die emoties namen, meisjesnamen, die van een man eens - maar al het benoembare verwoei en het verlatene, onbekende, bleef. Dacht hij het gevat te hebben in een beeld, van een landschap of van een mens, altijd weer bleek het beeld spiegelbeeld van iets anders dat hem terugverwees naar de oppervlakte van het bestaan.
Uit een verte keerde Bette terug, ze zette een kom neer en glazen, een rinzige geur dreef langs hem, streng en steil rezen de donkere stoelruggen tegen de witte muren, de biezen zittingen spreidden zich in afgemeten gastvrijheid. Bette en Ronald lepelden. De stem van Bette, komend uit een oud lichaam, was droog en licht. Zij was zeer eenvoudig gekleed, maar over het kleinste knoopje was haar zorgzame blik gegaan.
‘Katherine was nog zo jong toen het gebeurde. Net achttien.... En mevrouw was wel goed voor jullie natuurlijk, maar toch.... geen eigen moeder, nee, geen echte eigen moeder....’
‘Is dat soms een excuus!’
Bette keek hem aan, haar ogen waren grijs, met de jaren leek ze lichter en ijler te worden. Maar van zijn innerlijk wist ze niets. Wat wist hij zelf?
‘Je oordeelt wel erg streng voor een man van deze tijd. Katherina zal zich heel eenzaam hebben gevoeld. Wat weet je van een ander?’
‘Het is geen excuus. Papa en mama hebben haar een té goede opvoeding gegeven ook al was mama dan niet haar eigen moeder, om zich zó te verslingeren aan zo'n.... zo'n gigolo!’
| |
| |
Zijn stem brandde door de koele kamer. Zo heftig en luid werd hier nooit gesproken.
‘Geef je glas eens aan?’ Dat was een oude kunst, van Bette, van alle moederlijke vrouwen: verdriet of verontwaardiging, elke opstandigheid trachtten ze af te leiden met een verhuld erotische benadering, een tweede portie boerejongens....
‘Mevrouw was niet bepaald een type voor kinderen. Meneer was voor haar nu eenmaal de hoofdpersoon. En je vader was eerst zo gek geweest met zijn Katrien, na de dood van je moeder.... Dat wist jij allemaal zo niet.’
Wat hij niet allemaal had geweten! Vermoed, geraden, bespied, gezien met eigen ogen.
‘In ieder geval, dat kind kan er toch al helemaal niets aan doen. Arm jong, die zal ook nog niet veel gehad hebben....’
‘Dat kan wel zijn, maar daarvoor ben ik niet verantwoordelijk. Er lopen miljoenen verschoppelingen rond. Mijn huis is geen asyl!’
Bette stond op, en droeg de kom weg. Hun beider glazen waren nog niet leeg, maar er was blijkbaar geen sprake van een derde portie. Door zijn woede - hoe lang al voorgoed versteend? - flikkerde een boze lach. Besefte Bette wel wat voor positie hij bekleedde, wat hij bezat aan geld en macht! Het bestond niet voor haar; de kamer in zijn soberheid leek onaanraakbaar voor de gedegen rijkdom waarmee hij zijn volwassen leven had omgeven. Hier gold niets van zijn heden, ook al beroerde Bette het even toen zij weer ging zitten en haar breiwerk opnam. ‘Hoe gaat het met je vrouw?’
Zij vroeg het vlak, licht. Hij borg de brief weg, hij antwoordde, met de schematische gewichtloze woorden van zijn daaglijks leven, en hij zonk terug; de brief was opnieuw om hem heen, verblindend wit naar buiten, maar aan de binnenkant moesten zijn ogen lezen, lezen. De letters zag hij niet meer, dat waren beginpunten, scherpe gaten waar hij doorheen werd gezogen naar dat waarvan hij niet meer, nooit meer, had willen weten: Katherine. De melodieuze, wat zoetelijke stem
| |
| |
van mama, een scherpe klank er doorheen, riep: ‘Ronald!’ Hij had gemorst op het kanten kleedje dat onder zijn bord lag. De donkerhouten eettafel was gedekt met vele van die kleedjes, kleine en grote. Mama had ze meegebracht, uit haar vorig huwelijk dat in China gesloten en ontbonden was. Papa - waarom wilde hij niet meer vader genoemd worden? - keek Ronald streng aan. Onder tafel duwde Katherine, even, haar knie tegen de zijne. Mager en schonkig, zo waren de knieën van hen allebei; de zijne zaten vol schrammen, maar Katherine speelde nu niet meer buiten, mama zei dat ze daarvoor te oud was. En diezelfde avond had mama gezegd, dat Katherine's haar er af moest. Wilde blonde lokken, voortdurend in beweging, slingerend tot over haar schouders. Ronald en Katherine keken elkaar zwijgend, even, aan - en beiden zagen zij voor zich het blonde hoofd van moeder. Ronald nam zijn voetbal onder de arm en holde de tuin door, de straat op.
Woest had hij gespeeld, met, maar meer nog tegen zijn vriendjes, er was iets bodemloos, een leegte die hem voortzoog blindelings op zoek naar een vast punt, naar een bron van warmte, iemand bij wie hij kon horen zonder nadenken. Hij schopte tegen de bal, speelde gemeen; kletsnat en uitgeput kwam hij thuis. In de spiegel zag hij zijn gezicht met de wilde blonde kuif, het gezicht van Katherine, moeders gezicht. Maar de leegte van het huis galmde jammerend door alle kamers om zijn bewoners die bijeenzaten, praatten, elkaar liefhadden op een harde, onbegrijpelijke wijze. Nu kwamen de weken van loeren door het sleutelgat, onverwachts kamers in sluipen, roerloos staan om de hoek van een half open deur, snel de woorden trachten te lezen van een brief waaraan iemand zat te schrijven.
‘Heeft die zuster van Enrico je geschreven?’ vroeg Bette. ‘Wat zou dat voor iemand zijn - net zo'n soort?’
‘Geen idée. Ze houdt een pension.’
Zodra papa en mama zich alleen waanden, veranderde het geluid van hun stemmen. Hun gebaren werden loom en langzaam, tot zij elkaar ineens weer heftig omarmden. Binnen enkele maanden rijpte Ronald van
| |
| |
kind tot jongen, dikwijls staarde hij in de spiegel om te ontdekken wie hij was.
Hij stond op. ‘Nee, mijn huis is geen asyl.’
Ook Bette stond op. ‘Soms.... komt er iets, gewoon, op je pad’, zei ze. ‘Groet je vrouw - en Lineke.’
Boven aan de trap wachtte ze en knikte nog even voor hij de deur achter zich dicht trok.
Wat doet een man in de volste ontplooiing van zijn leven, een gelukkig gehuwd, maatschappelijk geslaagd man die maar niet wakker kan worden in alles wat zijn heden uitmaakt en die razend vecht tegen een overwonnen gewaand verdriet - opgeroepen door een in gebrekkig Nederlands gestelde, onbeholpen geschreven brief? Hij verscheurt de brief, ieder stukje apart tot het niet kleiner kan, laat de snippers op een buitenweg uit de auto dwarrelen en zegt tot zichzelf, nog even een borrel drinken, en dan gaan we weer gewoon verder.
Katherine bewoog door het huis, haar ogen waren de zijne, zij voelde zoals hij, ze kwamen uit éénzelfde bron - vader, toen nog vader, en moeder. Dikwijls riep ze hem in haar kamer. Mama had die nieuw ingericht, koket, met kleine lichte meubeltjes, en gordijnen waarop hier en daar rose bloemen. Op een smalle bank tegen de muur lag een kleed met datzelfde bloemenpatroon, donkerder van tint. Uit de kast op de gang haalde Katherine een paardedeken, bruingrijs en harig, daar hadden ze mee gekampeerd, vroeger! Ze legde de paardedeken over de donkerrose bloemen, en dan kropen ze samen op de bank, rug tegen de muur. Katherine had sigaretten, zij mocht roken, Ronald nog niet. Ze liet hem soms een trekje doen. ‘Ik houd alleen van mijzelf’, zei Ronald dikwijls - ‘en van jou, omdat je mijn spiegelbeeld bent’. Toch was dat alles nog dierlijk soezen, onbewustheid.
Plotseling zat Enrico daar, de ene avond na de andere, op de bank met het gebloemde kleed, en hij rookte, de ene sigaret na de andere. Plotseling waren Katherine en Enrico weg, het huis uit, het land uit.
Nog even een borrel - waarom niet naar Friederike?
| |
| |
Nu hij toch nog niet wakker kon worden in het heden, nu die jaren blijkbaar opnieuw doorleefd, pijnlijk afgetast moesten worden.... Friederike was allang gevallen uit de baan van zijn leven, moedwillig had zij zich gedeklasseerd, nu en dan drongen geruchten door tot in zijn kring en dan zei iemand hoe is het mogelijk, en het was zo'n aardig kind, en Katherine's beste vriendin! Nu ja, zo hingen de onuitgesproken woorden om hem heen, en Katherine dan? En Katherine dan?
Friederike was niet dronken vanmiddag, niet meer, nog niet. Wel was ze dikker geworden, in jaren hadden ze elkaar niet gezien. De losheid van haar kleren had al bijna iets beroepsmatigs. Zogende moeders lopen zo rond, de ruime plooien van haar japon suggereren het zich in enkele tellen ontbloten, zodra de zuigeling krijt. Friederike had nog niet de moederlijkheid van de geroutineerde prostituée, ze moest nog geld over hebben van haar erfenis, maar geleidelijk groeide ze naar haar toekomstige status. Haar gezicht begon zich te verbreden in een vanzelfsprekende tegemoetkoming, de ogen, donker onder dikke witte leden, hadden al de wazigheid van wie was jij ook weer, ooit eerder gezien? Maar tegenover Ronald had haar gastvrijheid nog iets persoonlijks en louter vriendschappelijks.
Ze schonk hem whisky in, in een antiek glas dat ze eerst wat twijfelend had bekeken. ‘Nog geen barstje in. Zeg Ronald, wat kwam je eigenlijk doen? Is het mis met je’?
Ronald was wat onderuit gaan zitten in de enorme fauteuil, hier deed niets er meer toe, straks zou hij zijn colbert en zijn das naast zich op de grond smijten, was ze een goede oude vriendin of niet soms, was ze niet voor hem geweest - als een zuster? Maar hij schoot snel weer overeind en liet zijn blik dwalen door het groot duister vertrek - versleten deftigheid, rafels aan het vloerkleed, brandgaten in het persje over de lage tafel, waar was die verdomde telefoon? Natuurlijk, aan het hoofdeind naast de brede divan, op een tafeltje met gedraaide poten, een witte telefoon. Hij mompelde ‘even’. Ergens buiten de stad lag een welverzorgde
| |
| |
villa, een donkere vrouw drentelde in de vallende avond door de geurende tuin, een meisje met schonkige, vuile knieën rende uitgelaten achter een bal aan. Het was een veraf, onwaarschijnlijk mooi, zoetelijk plaatje. Hij draaide het nummer en tot de stem die vanuit dat technicolor tafereeltje in zijn oor klonk had hij willen roepen, help, ik kan niet wakker worden, haal me terug, maar hij zei: ‘het wordt laat, wacht niet op me.... liefste....’ dat was een machteloos woord, zij leek een verre filmheldin, het woord kon haar niet bereiken. Friederike wist alles af van zulke telefoongesprekken. Zij nam een geïllustreerd blad en sloeg de bladen om, niet te snel, niet te langzaam; met haar mollige hand woelde ze het gladde zwarte haar wat losser. Ronald kwam terug, hij dronk zijn glas ad fundum, dat paste eigenlijk niet bij whisky. Friederike schonk hem weer in.
‘We hebben elkaar zo lang niet gezien’, begon hij; wat moest hij haar anders zeggen? Toen Katherina en Enrico plotseling weg waren zat hij voor zijn overgang naar de vijfde HBS, niets scheen belangrijker dan dat hij goede cijfers kreeg. Ook daarna was niets belangrijker dan zijn wens voortdurend te slagen. Het ene examen na het andere, de ene krachtproef na de andere, alles doorstond hij met succes; met verbetenheid zette hij zich in, voor de promotie, een beloftenvolle loopbaan, een rijk huwelijk met een mooie vrouw. In alles slaagde hij. ‘We waren eigenlijk zulke goeie vrienden vroeger hè, wij met ons drieën.... jij en Katherine ook onafscheidelijk, weet je nog?’
‘Nee’, zei Friederike hard. ‘Dat leek maar zo. Katherine gapte mij al mijn vrijers af. Je moet niet zo sentimenteel doen jongen, daar houd ik niet van....’ Maar verzoenend hief ze het glas, en keek hem recht in de ogen; Ronald reageerde niet op haar poging tot verstandhouding - tot die verstandhouding. Dwars door haar heen zag hij Katherine, die hen beiden had verraden. Het blonde haar verwaasde, de gestalte van Friederike vormde zich weer als een vloeiend geheel - een wraakgodin in haar geparfumeerde hol, nu nog jaloers
| |
| |
op de dode Katherine! ‘Zelfs jij Ronald - zelfs jij keek niet naar mij om als Katherine erbij was. Je leek wel verliefd op je eigen zuster!’
Ronald stond wankelend op, Friederike verstrakte, ergens sprong een plooi los, haar gezicht werd witter, haar ogen glommen van verwachting.
Hij strekte de arm naar haar uit. ‘Jij bent nou nog boos op Katherine. Omdat ze je je vrijers heeft afgepikt. Maar jij - jij hebt nou vrijers genoeg. Weet je wat ze mij gedaan heeft! Weet je wat ze mij heeft afgeroofd - dat is veel erger - dat kan geen mens begrijpen - Katherine, dat was ik zelf. Zij was ik! Zij was in de spiegel als ik in de spiegel keek - zie je! Nee, dat begrijp je niet! Ik ook niet! Katherine en ik - dat was één wezen, één kind waren we samen - dat heeft ze me ontroofd toen ze er vandoor ging met Enrico - mijzelf! Begrijp je! Nee, dat begrijp je niet! Ik ook niet! Een moeder - die hadden we niet meer, en vader veranderde in papa - toen werd het of ik er niet meer was, niet echt. Alleen de momenten dat ik in Katherine iets herkende - dan voelde ik door haar weer dat ik - dat ik echt geboren was. Vandaag weet ik het allemaal ineens, voor het eerst - maar dat komt omdat ik niet wakker kan worden. Friederike!’
Friederikes ogen waren weer half toegevallen, haar lichaam verslapte. Katherine stond nog altijd tussen hen in. Ontwijkend zei ze - ‘Nou - eh, neem nog wat whisky. Wat wil je nou eigenlijk? Kom, wees gezellig - zo!’ Ze duwde hem zacht terug in zijn stoel, en ging vlak bij hem zitten. Hij greep haar arm, die weldadig warm aanvoelde onder zijn ijskoude vingers. ‘Ja - en wat dacht je.... eerst maakt ze je, dan breekt ze je - je probeert verder te leven maar je blijft een stomme gladde automaat, alleen door haar schuld - en dan stuurt ze ineens een kind op je af - of je hem maar in huis wilt nemen, dat kind dat mij kapot heeft gemaakt! Ik ben toen doodgegaan, toen ze moesten trouwen, ik! En dan stuurt ze dat kind op je af - dat kind van Enrico en haar!’
‘Maar.... Katherine, die is toch.... al bijna tien jaar geleden....’
| |
| |
‘Vanuit haar graf stuurt ze dat kind op me af. Nooit heeft ze me met rust willen laten! Als ik je zou vertellen wat ik.... wat ik doorgemaakt heb, aan verlangen, naar Katherine en naar nog verder terug, naar mezelf, en nog verder terug.... al zou je me al je whisky voeren, vertellen kan ik het niet. En nog vanuit haar graf....!’
Eigenlijk mocht hij Friederike helemaal niet. Het was altijd een dik, dom meisje geweest, maar wel mooi; zo'n kind om je eens flink op uit te leven en dan de deur uit te smijten. Kennelijk dachten er meer zo over. Tegelijk met zijn afkeer groeide zijn opwinding. Tegenover haar hoefde hij zich niet in te houden, zelf had ze dit leven gekozen. Toen ze op de brede divan lagen en hij zijn mond begroef in het witte vlees en het zwarte haar, pogend niet te denken, en alles te vergeten, pogend zich alles te herinneren en het voorgoed tot op de bodem te begrijpen - tuimelde de kamer om hem heen, de Franse plaatjes in ovale lijst aan de wand, de whiskykaraf, die pompeuze fauteuils, die kitschige telefoon, hij rook de geur van het oude vloerkleed, walging en hevige lust smolten samen, het halfduister van het vertrek lichtte even op, donkerroze bloemen gloeiden op een harige paardedeken, en plotseling dacht hij. Dacht hij: en als ik Friederike een kind zou maken? Toen hij wegging vond hij het even moeilijk. Moest ze nu eigenlijk betaling hebben - nee, een attentie achteraf, nu hoorde dat nog bij haar. Maar wel een kostbare attentie, met het kaartje van de winkel eraan, zodat ze het eventueel terug kon brengen.
De straten waren vol uitgaande mensen; in waarheid heerste er nu duisternis die met tijdelijk succes werd bevochten door de donquichotterie der stadsverlichting. Ronald liep snel en bijna vrolijk voort. Hij wist het nu glashelder. Als hij Friederike een kind had gemaakt? Als uit die verwarring van opwinding en wraak, iets waarover men als behoorlijk man alleen maar kon vloeken, de heiligheid van een nieuw leven was gaan stralen? Wie wilde een klein kind kwaad doen? Zuigelingenconsultatiebureaus, moedermelkcentrales, voe- | |
| |
dings- en opvoedingsadviezen - alles wat de mensheid opbrengt aan positieve waarden zou ook over dit wezentje zijn uitgestort. Uit de duisternis der waarheid zou een zoveelste bedriegelijke lichtstraal zijn opgeflakkerd - maar hoe goed had hij geweten dat het niet zou gebeuren! Eén moment was er het tijd en ruimte vullend besef: nu bezit ik totale macht - ik kan een nieuw mens scheppen, ik kan hem niet scheppen. Ik, ik kan beslissen: of hij zal zijn of niet zal zijn. Bette!
Het is immers allemaal maar mensenwerk! Ook dit wezen zou later wel iemands pad hebben gekruist, maar hoe zou iets wat op zo verfoeilijke wijze is ontstaan, een ethisch gebod kunnen belichamen? De plicht tot naastenliefde is het grootste misverstand waar de mensen elkaar ooit onder hebben laten lijden. Niemand kan mij dwingen te boeten voor wat een ander heeft misdreven. Ik ben vrij. Vrij! Het is allemaal maar mensenwerk, vicieuze cirkeltjes, hondjes die zichzelf in de staart happen, hondjeswerk, mensjeswerk. Ronald, in zichzelf redenerend en zoekend om Bette, die eenvoudige ziel die nog verstrikt zat in morele vooroordelen, zijn nieuw inzicht duidelijk te kunnen maken, liep haastig voort. De brief had hij net zo goed niet kunnen vernietigen. Hij zag hem voor zich - de kleur van het papier, de onbeholpen letters, de taalfouten, het opschrift op de envelop, en aan de achterkant met wazig uitgelopen strepen: het adres van de afzender. Hij had het gevoel, een onverteerbaar brok emotie te hebben teruggebracht tot een eenvoudig rekensommetje. Het was of hij, lopend door de overdrukke straten, langzaam naar boven dreef en bijna wakker werd. Hij begreep nu de mannen die tot hun echtgenote zeiden: ik was mezelf niet. Sinds zijn huwelijk had hij geen andere vrouw beroerd, daaraan ternauwernood gedacht. En nu die vreemde trance.... maar het was bijna voorbij.
Wat Katherine hem gegeven en ontnomen had, hij had het nu tot in het merg geproefd, het was voorbij. De spiegelbeelden spiegelden elkaar, tot in oneindige betrekkelijkheid. Wie dat éénmaal had beseft was vrij om zich alleen te laten binden door dat wat hij zelf in het
| |
| |
leven had geroepen. Want alles is - mensenwerk. Die machteloze étalagelichten! Die bioscoopreclames, die letters van groen naar geel en rood in de zwarte avondhemel. Avondhemel? boven dit avondgewoel heerste in waarheid de nacht, avond was slechts een menselijke nuancering van het duister.
Om dit probleem nu helemaal af te ronden en daarna weer de gezegende draad te kunnen opnemen van zijn eigen bestaan - had hij net iets gejammerd over gladde automaten en dood van zijn ik? melodramatische onzin, voorbij! - zou hij die juffrouw, die pensionhoudster, nog even de mond gaan snoeren. Wat dacht ze wel! Brieven schrijven aan wildvreemden, oude wonden openrijten, kinderen op hem afsturen met wie hij niets te maken had! Misschien kon hij wat geldelijke steun toezeggen, maar dan door middel van een zaakwaarnemer. Zijn auto stond nog bij Friederikes huis. Het leek of hij al lopend zijn verleden verliet, zijn stappen werden groter.
De donkere nachtlucht was het beeld van die onbekende kracht, waaraan hij zich laafde in zijn dromen. Geen mensenwerk.
Bij de eerste stugge blik die Ronald wierp op de kleine vrouw in de deuropening zag hij het gehate gezicht van Enrico, wat vager en ouder wel. Hij zag dat ook hij onmiddellijk werd herkend: de broer van Katherine. Zij droeg rouw, met on-Nederlandse chic. Toch was zij ordinair, vulgair, ongetwijfeld verdorven, verderfelijk. Dit was geen milieu voor.... Hij wilde niets met haar te maken hebben, maar de zaak moest worden afgerond. Hij moest het nog even vasthouden, zijn schematisch inzicht in de verwarringen van het bestaan.
Ze ging hem voor en opende een deur, gedempte jazzmuziek werd plotseling zeer luid. Met de rug naar hen toe stond een jongen, handen in de zakken, op de hielen wippend naast een ouderwetse gramofoon. Wat was hij tenger! Hij had hen niet horen binnenkomen, al zijn aandacht was bij de muziek. Enrico's zuster bleef staan en zei geen woord. De plaat liep af, de jongen lichtte de arm van de gramofoon op en tuurde ergens naar.
| |
| |
‘Eric’, zei de vrouw.
De jongen bleef ingespannen kijken. ‘Even tante, neem me niet kwalijk....’
Ronald staarde naar het in zijn bezigheden verdiepte kind. Vervloekt was het in zijn ontstaan. Vervloekt.... maar een verwonding zou hem doen bloeden, een omhelzing zou hem verwarmen. Een wezen waarin alles opnieuw aan het gebeuren was. De kamer, de wereld omvatte hen beiden, denken was zinneloos.
De jongen keek plotseling op. ‘O.... ik wist niet....’ Het Kind kruiste zijn pad.
De vrouw bleef zwijgen. Had zij misschien veel gehouden van Enrico, haar broer?
|
|