krachten, toch nog altijd zwak, zouden versterkt worden door tactische atoomwapenen, d.w.z. korte-afstandsraketten als de ‘Honest John’ en tactische bommenwerpers.
Dit was de Nato-theorie van ‘schild en zwaard’: het conventionele schild moest afweren, het strategische atoomzwaard moest terugslaan in het vijandelijke achterland.
Maar militaire macht volgt uit economische macht. De Sowjet-Unie bleek in staat zelf atoombommen tot ontploffing te brengen, eerst gewone A-bommen (1949), en vervolgens nog geen jaar na de Amerikanen, ook waterstof (H-)bommen (1963). Voor de strategie van het Atlantische bondgenootschap had dit evenwel nog weinig consequenties. De Verenigde Staten bleven, als tevoren, nog buiten de vuurlinie, de landen dichter bij Rusland, dus de Westeuropese landen en Turkije, kwamen echter onder het bereik van de Russische massa-vernietigingswapenen. Dat verwekte in West-Europa en Turkije natuurlijk onrust, maar deed de strategische opvattingen van de Nato nog geen afbreuk. Integendeel, de noodzaak van een versterking van het ‘zwaard’ van de Nato deed zich gevoelen. Daarbij ging het niet langer meer vooral om de ontwikkeling van atoomwapenen, maar van de transportmiddelen ervoor. Immers, de vergeldingsmacht die het eerst zou kunnen slaan zou het beste slaan. Thor-, later Jupiterraketbases, onder andere in Italië en Turkije, werden gevestigd.
Inmiddels kwam de grote klap die alles ondersteboven wierp, toen de Russen hun eerste Spoetnik afvuurden (1957) en daarmee bewezen over bruikbare lange-afstandsraketten te beschikken. Hun raket-lanceringen naar doelgebieden in de Stille Oceaan bewezen, dat zij met voortreffelijke precisie doelen in de Verenigde Staten zouden kunnen treffen. Amerika lag, voor het eerst in zijn geschiedenis, in de vuurlinie en moest erop bedacht zijn, dat de volgende oorlog niet alleen in Europa en het Nabije Oosten massale vernietiging zou brengen.
Het antwoord der Amerikanen was tweeledig: de ontwikkeling van eigen lange-afstandsraketten en