(‘Zij zitten graag op netels’, ‘De Shoenkin saga’, ‘De gezusters Makioka’ en andere, milder, verstild, maar nooit afwezig, en vormt ook de ondergrond van zijn laatste roman ‘De Sleutel’. Van de magnifieke film naar dit boek, die ik enkele jaren geleden in Tokio zag, herinner ik mij behalve de prachtige gedempte kleuren (zo heel anders dan die van de Japanse historische films), en het macabere einde met de begrafenissen der hele familie, dat zowel aan de New Yorker als aan René Claire deed denken, vóór alles het verknepen lachje, waarmee de hoofdpersoon in haar mouw bijt, als het haar gelukt is haar oudere echtgenoot sexueel nog eenmaal zo ver op te jutten, dat hij aan een beroerte sterft.
Dat is natuurlijk een prachtig pornografisch gegeven, en men zou ‘De sleutel’ dan ook precies met evenveel, of even weinig recht een pornografische roman kunnen noemen, als het oeuvre van de zeventiende eeuwse grootmeester van het Japanse realisme, Ihara Saikakoe, of zelfs het grote klassieke erotische epos uit de 11e eeuw, de Genji-saga, die, ook al weer niet toevallig, door Tanazaki op onovertrefbare wijze in het modern Japans bewerkt is.
Een ‘pornografie’, die berust op het niet onderscheiden tussen liefde en lust, en op die openhartige natuurlijkheid, waarmee een Japans kamermeisje uw badkamer binnenkomt, om u even lekker droog te wrijven en te masseren.
Maar er schuilt achter deze ‘pornografie’, toch nog heel wat meer en anders dan wat men in de werken van Miller pleegt te vinden, die Tanazaki m.i. op valse grondslag bewondert.
In ‘De moeder van kapitein Shigemoto’, dat door de Japanse kritiek over het algemeen hoger aangeslagen wordt dan ‘De sleutel’, komt de aangrijpende scène voor van de achtjarige Shigemoto, die midden in de nacht zijn 80-jarige vader heimelijk volgt op diens weg naar een verlaten kerkhof, waar de oude man het reeds in verregaande staat van ontbinding verkerende lijk van zijn jonge vrouw opgraaft en daarbij uren lang blijft zitten.
Uit een gesprek, dat vader en zoon daarna hebben, blijkt, dat dit bedoeld is, als een soort Boedhistische exercitie van de vader, met het doel zich zozeer van het wezen der wereld als verrotting en vergankelijkheid te doordringen, dat hij daardoor zijn brandende verlangen naar haar lichaam, en zijn woede over haar desertie in de dood, zal kunnen vergeten.
Het valt echter zeer te betwijfelen of hij hierin slaagt, want later hoort de zoon hem in de kamer, waar zijn vader iedere nacht placht te bidden en te mediteren, woeste liefdesgedichten zingen, en kort voor zijn vaders dood vindt men er de leeggedronken sake-flessen. Maar zo de vader deze weg der verlossing niet ge-