De Nieuwe Stem. Jaargang 18(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] [Nummer 2] Anthonie Donker Uitzending Ik kwam vanavond de garage binnen. De motorbeesten stonden diep in slaap. Ik hoorde een stem als van de verste kimmen van dood en leven, aan de laatste kaap. Daar klonken zwaar door de verlaten stal de verzen van jou, Gerrit Achterberg, als in een bovenaardse regenval, maar niemand had in het mirakel erg. Toen vroeg de wagenpoetser achter mij opeens argwanend of ik op iets wachtte. Het kwam hem zonderling voor, want hij lachte. Ik deed of ik niet hoorde wat hij zei, maar ik stond doodstil door jouw stem bezocht als aan de ingang van de Dodenkrocht. 13-IV-'62 [pagina 66] [p. 66] Voor-noch achteruit Het roer een onuitvoerbare wending geven. - En zich in achterwaartse koers begeven naar de verzande havens van geluk, de stranden van het ongeluk om 't even. * De feestelijke poorten van het heden, zij vallen dicht vlak achter onze schreden, en wie, nog iets vergeten, terugsnelt vindt - 't onwrikbaar ijzeren beslag: verleden. * Het landschap van de afgelegde weg, het lieflijke dat ik mij reeds ontzeg, - want men doe afstand voordat men verliest -, straks hoort alleen het gras nog wat ik zeg. * Landschap van het verleden weggezogen in dichte nevel, aan de blik onttogen, sluit ik de ogen, helderder dan ooit komt al wat vroeger was voorbij getogen. * Wie d'onbestendigheid der wereld zag, hij raakt van alles los, leeft bij de dag, een weggelopen monnik, een vagant, en heeft voor niets ter wereld meer ontzag. * [pagina 67] [p. 67] Omringd door vijanden en tegenstanders? Alleen de anachoreet verstaat: niet anders zijn de hyena's en de hydra's hier - dan ginds de olijven en de oleanders. * Als Athanasios op de Athos zijn - reeds in het lichaam zonder lichaam zijn van alle onrust in de geest ontdaan eenzaam in dienst van al wat is te zijn. * Hoe als wij zelf alles vergeten konden en niemand het meer wist dat wij bestonden en wij als op de bodem van een zee verzonken waren, nooit teruggevonden? * De dagelijkse weg, wie kan er tegen? nog van de levenslange weg gezwegen? De wegen zijn nog moeder dan de voeten, de voeten wegen loodzwaar op de wegen. * De bomen staan langzaam de lucht te eten. Zij weten van geen weten, geen vergeten. Zij ruisen en zij fluisteren, zij staan aan d'oever van een onbekende Lethe. * Verliest men vriend en liefste en naaste, moet - iedere band hier met verlies geboet? Maar wie die zich als de constante ziet temidden van zoveel verliesbaar goed? * [pagina 68] [p. 68] Minder door drift en dromen verontrust, scherper van het vergankelijk zijn bewust, strenger dan ooit toeziend op tijdverlies, weerloos, met beter wapens toegerust. * Langzamerhand vereenzamen is goed, omdat men er bijtijds aan wennen moet dat van het vrolijke gezelschap elk de pas inhoudt als één zich henenspoedt. * Langdurig spel maar nog te kort van duur, het jaar wordt als een maand, de week een uur, Stram van de schaatsentocht, de levenstocht warmt zich een jong, een oud man bij het vuur? * Wij leven hier als in een schimmenrijk, in druk verkeer, buiten eikaars bereik. Wij zijn elkander slechts in schijn bekend. Wie men het zegt, neemt overhaast de wijk. * De afstand tot de levenden wordt groot bij het bezoek aan vrienden in de dood. De merel klemt zich vaster aan de tak, wind waait de veren tot de borst toe bloot. Vorige Volgende