| |
| |
| |
Ex libris
Men kan er op aan dat een nieuwe roman van Hella Haasse niet op haar vorige zal lijken. Daarin verschilt zij zeker van oudere schrijfstersgeneraties. De meermin (Querido, 1962, A'dam) is geen historische roman als Het woud der verwachting en De scharlaken stad, geen verhaal uit een andere wereld dan de onze zoals De ingewijden, dat in Griekenland speelt. Maar met ‘Amsterdamse roman’ is het ook niet getypeerd, want dat het in Amsterdam speelt is wel van belang voor de geloofwaardigheid van milieu en sfeer, voor de gewaarwording van levensware nabijheid, maar voor het wezen van het boek is het overigens bijkomstig. Waartoe zich echter het hoofd erover te breken, of het een familieroman is (tot zekere hoogte, het gaat over, of om een familie, in drie generaties), een psychologische roman, maar wat zegt die benaming, zou dat staan tegenover een onpsychologische roman, en wat zou dat dan weer voor iets moeten zijn?
Laten wij liever vaststellen dat het een werkelijke roman is, niet een pseudo-roman zoals zovele die in proza uitgestreken lyriek zijn of een met papieren bijfiguren bezwaarde autobiografie, een vlieger die aan de lijn daarvan als roman toch niet opgaat; de meeste beginnersromans zijn dat namelijk. Maar al sinds haar vorige romans, en zeker sinds De ingewijden ben ik ervan overtuigd geraakt, dat Hella Haasse een van de zeer weinigen in ons land is die werkelijk een roman kan schrijven, met de verstrengeling van tal van onderling met elkaar verbonden gebeurtenissen. Het doet plezier te merken dat een auteur het métier kent, het heeft willen leren en niet gerust heeft alvorens dat meester te worden.
Hella Haasse houdt ervan in haar romans veel mensen uit elkaar te houden, te blijven weten wat deze wilden of wat zij ermee wil, te beseffen wat er in hen omgaat, veel waarnemingen daarover te doen zonder die zoals vroegere prozaïsten deden al te uitvoerig mee te delen, ze liever, en beter, weer te beperken door zich te houden aan die observaties die symptomatisch zijn, waaraan men een levensbeeld in het verlengde ervan zich als geheel kan voorstellen. Zij omringt zich in haar romans met mensen zoals Couperus dat kon (dat zal wel ieders instemming hebben, gegeven zijn onverminderde of gestegen roem) en Antoon Coolen (dat geeft men misschien met meer aarzeling nog toe) en (nu begint men kopschuw te
| |
| |
worden, maar men moest het eens verifiëren en zich op geen aan tijd gebonden eigenaardigheden blind staren) Top Naeff en Ina Boudier en ook Querido, temidden van de Jordaners in zijn romans. De schrijfster zal het als een hulde willen beschouwen dat ook zij in haar romans, die men er niet voor ouderwets om zal houden, vele mensen en karakters en lotgevallen weet te hanteren, en af te wisselen, en de aandacht ervoor gaande te maken en mee vast te houden.
Zij weet er ook het tempo in te houden, en bij haar vorige romans vergeleken lijkt mij dit wat versneld. Een groot aantal filmbeelden volgen elkaar op met sterke wisseling van plaats van handeling en tijdstip. De suggestie van het tempo wordt verhoogd doordat niet als in vroegere romans b.v. drie generaties als roman-verdiepingen boven elkaar worden gebouwd maar alles wordt samengetrokken in een vloeiend heden, met ver en nabij verleden doortrokken. De gehele roman speelt zich in één etmaal af maar van die positie in het heden uit gaan er voortdurend zoeklichten tot in het verleden van de ouders der hoofdfiguren, die de geheimen daarvan, of tot in het dichterbije verleden van bezetting en verzet die de weer zo geheel andere soort van geheimen dáárvan onthullen of eerst aftasten. In die wijze van suggestief, behoedzaam en geleidelijk onthullen heeft de roman ook trekken van de speurdersroman, niet voor niets een familietrek bij deze auteur.
Als criticus wil men niets liever - tenminste zo gaat het mij - dan behalve een onderzoeker toch tevens een gewoon lezer zijn en blijven, en geboeid kunnen zijn, en in spanning gebracht, niet alleen door dramatische of tragische menselijke contrasten maar ook gewoonweg door onopgehelderde feiten. Zo houdt het verhaal de vraag bij ons gaande wat er in de bezettingstijd gebeurd kan zijn, en waarom, met degene van wie bij een villa in een villadorp buiten Amsterdam, in een put na jaren de stoffelijke resten zijn gevonden. Maar de boventoon behoeft dat element van speurdersroman niet te krijgen, voor mij als lezer doet het er zeker niet toe dat ik precies veertig bladzijden na de eerste vermelding van die macabere vondst deze wel dacht te kunnen identificeren. Maar het gaat immers in deze roman om zoveel meer, en zeker meer dan uiterlijke feiten. Vooral juist over het onopgehelderde niet van feiten maar in de verhoudingen tussen mensen. De vraag daarnaar stelt zich dwingend dwars door een aantal groeperingen van mensen heen. In het huis onder de gevelsteen met de meermin, als dreigend
| |
| |
voorteken van afbrokkelende zekerheid in een stormnacht aan het begin van de roman neergestort, aan het eind van het romanetmaal met veel ander verleden in de vuilnisemmer opgeruimd - in dat huis van hedendaagse samenwoning van twee familigeneraties, in een tijd waarin de jeugd niet het ouderlijk huis uitvliegt maar noodgedwongen weer erin met alle complicaties van dien, zijn de verhoudingen waar te nemen van Leonard en zijn vrouw (en om deze beide gaat het in het boek wel bovenal, op hun psyche, band en verwijdering is het diepst ingegaan), van hun kinderen en van hun ouders of schoonouders, alle dus met zoveel kruisingen als de verhoudingen zich over deze vier volwassenen en de drie jonge kinderen verdelen of manifesteren, bij de kinderen voornamelijk illustratief voor de gegroeide gezinsverhoudingen en sfeer of sfeer-tekorten.
Maar dan is er nog het spoor dat buiten het huis voert, naar de in drie generaties te volgen ‘jeugdzonde’ van de deftige oude heer, en in de derde plaats is er de groepering van de verhouding van Leonard, tot zijn confrère en compagnon op het advocatenkantoor, een verhouding die teruggaat tot het verband in de verzetsgroep uit de oorlog. Men moet nogal scherp opletten om iets van de dubbelzinnigheid van deze, mij als karakter iets te weinig uitgewerkte figuur van de voormalige verzetsleider en zijn zelfverdubbeling of zelfsplitsing tot in zijn acties na de oorlog te begrijpen, hij behoort tot de boeiendste figuren uit het boek, een roman op zichzelf waard. Meer dunkt mij dan het schrijverswereldje met de prijzenpolitiek en de stuurloze talenten als vierde milieu uit het boek waarin een beetje wordt geofferd aan de zichzelf op de hielen zittende kunstenaarsproblematiek waar de meeste jonge romanauteurs in opgesloten blijven maar die deze schrijfster al lang bewezen heeft niet nodig te hebben, al kan men tegenwerpen dat ook dit milieutje tenslotte zijn recht op beschrijving heeft, als zijtoneel in deze veel grotere toneelbouw, en met een visie die het losmaakt van de gebruikelijke subjectieve artistenproblematiek in de vorm van zelfreproducties als bij de meesten. Leven als leven, mensen als mensen te beschrijven en erachter de dreigende vraagtekens rondom de levenszin te zien rijzen, de schrijfster heeft het opnieuw bewezen hoezeer zij het vermag, meer nog misschien dan in het grote griekse verhaal, dankzij de verdieping in karaktertekening der twee hoofdfiguren en het centrale probleem van wat twee nauw verbonden mensen tegelijk samenbrengt en verdeelt. Doortrokken dat
| |
| |
alles van vele plastische of symptomatische momentopnamen, zij het een kermistent of een draaiorgel, een cineac, een orthopedische schoenmakerij of de bouwput van een modern hotel en het tragisch ernaast weggetrilde cliché-fabriekje van een oud-verzetsman.
Aan het slot van de roman buigt in de tweede generatie de ‘jeugdzonde’ onverwachts naar het onouderlijk huis toe, waar deze zovele tientallen jaren op eerbiedige afstand van is gehouden, en men zou menen dat met deze nieuwe complicatie een nieuwe roman kan beginnen. Of wil het alleen zeggen dat de criticus geboeid lezer is gebleven en er nog niet genoeg van heeft? En de schrijfster verre van uitgeput is.
Anthonie Donker
| |
Nieuwe kunstpockets
Kunstpockets, liefst zo volledig mogelijk in kleur, vormen een belangrijk bestanddeel van onze hedendaagse kunstconsumptie. Het schijnt wel als of de markt op dit punt onverzadigbaar is, hoewel de uitgevers achter de schermen wel beter weten. Maar wat er nog mag volgen: telkens dienen zich weer nieuwe reeksen aan en de twee jongste die voor mij liggen zijn van A.W. Sijthoff, Leiden, ‘Kunst en Kleur’, en de Unesco-Kunstpockets van J.M. Meulenhoff, Amsterdam. En ook hier weer gaat het om internationale uitgaven, in het Nederlands vertaald, zodat de hoge cliché-kosten der kleurenreproducties door een grote, meer-talige oplage worden goedgemaakt.
Het is een ambivalent verschijnsel. Men kan er om huilen en lachen. Onloochenbaar wordt zo de kunst in afbeelding en inleiding onder een zeer groot publiek gebracht, dat dus ook kennelijk genoeg belangstelling heeft. Daarbij staan wat de meeste reeksen betreft de beschouwingen op zeer hoog niveau, omdat de besten zich voor dit werk lenen: de besten uit een nieuw genre van kunstbeschouwers, lettré's op de grens tussen kunsthistoricus en kunstcriticus, tegenover de wetenschappelijke acribie van de kunsthistoricus met de durf tot de grote greep, de riskante visie, het menselijke of algemeen historisch aspect, tegenover de kunstcriticus met meer wetenschappelijke eruditie. Frankrijk kent een reeks van
| |
| |
dergelijke figuren, zoals Jean Leymarie, Jacques Lassaigne, René Huyghe, Marcel Brion, Jean Cassou, Raymond Cogniat, Georges Charensol, en het zijn de vijf laatste namen, die ook borg staan voor de eerste vijf verschenen deeltjes van Kunst en Kleur.
De andere kant is, dat deze stortvloed van kleurplatenboeken opnieuw tot een vervreemding leidt, tot een gemakzuchtig bladeren wordt, dat zich tussen de kunst en de kijker plaatst. Hier wreekt zich het commerciële van deze bonte doekjes, smakelijk op consumptie ingesteld, met kleuren die vaak ‘opgepept’ en nog vaker uiterst gemeen en vervalsend zijn, een vloekende technicolor waarachter de kunstenaar in zijn streven naar zuiverheid, helderheid en klank vrdwijnt. De grote verovering van de moderne kunst is de kleur, zegt men vaak. Maar deze lust tot kleur, deze ‘goût de notre temps’ zoals een Skira-serie heel openhartig heet, dreigt in het kleurenpocketboek te degenereren tot heel de wereld der schilderkunst met dezelfde smakelijke, goedkope sausen is overgoten en de plaatjeskijker zijn eigen bonte boekjes verkiest boven het oorspronkelijke kunstwerk, dat hem achteraf teleurstelt en niet meer bevredigt. En van deze slechte, vervalsende reproducties wemelt het ook in de deeltjes van deze serie, die zich in dit opzicht overigens niet eens ongunstig van soortverwante uitgaven onderscheidt. Men zij alleen gewaarschuwd: zo is de kleur niet van Cézanne, de moeilijkste en daarom de meest gemaltraiteerde, noch van Van Gogh, Degas, Chagall en Picasso, die het eerste vijftal vormen. Maar vooral de inleidingen van René Huyghe (tot Cézanne) en van Jean Cassou (tot Picasso) zijn juweeltjes van esprit, terwijl Raymond Cogniat zelfs op een zo doodgeschreven onderwerp als Vincent van Gogh nog een frisse, in sommige opzichten zelfs nieuwe visie weet te geven. De serie Kunst en Kleur kost f 4,95 per deel.
Van bezwaren kan er bij de Unesco Kunstpockets van Meulenhoff, in samenwerking met de Unesco uitgegeven, eigenlijk geen sprake zijn. Hun deugd is het, kunstgebieden visueel te ontsluiten die voor de gewone sterveling niet of moeilijk toegankelijk zijn, afgelegen of verstrooid, zoals bij deze eerste deeltjes Graf- en tempelschilderingen in Egypte, Perzische miniaturen in Iran, Romaanse schilderkunst in Spanje en Vroege Russische ikonen. Daarbij zijn de kleurreproducties, gegeven het kleine formaat, verrassend zuiver en ingehouden, met een grote verantwoordelijkheid gebruikt. Het instructief-efficiënte staat bij deze reeks op de voorgrond, zowel in de sobere, geconcentreerde kunsthistorische tekst (in bovengenoemde volgorde van Christiane Desroches-Noblecourt,
| |
| |
Basil Gray, Juan Ainaud en Victor Lasareff), in de opname van landschaps- en situatiefoto's tussen de tekst, in de beknopt gehouden bibliografie en in de uitvouwbare en dus naast het bekijken te gebruiken lijst van illustraties. De prijs bedraagt hier: f 3,25 per deel.
Hans Redeker.
| |
Dr. L. Landgrebe: Moderne Filosofie; Uitgave: Het Spectrum.
In zijn inleiding tot deze pocketuitgave van de Aulareeks maakt de schrijver geen geheim van zijn standpunt, dat voor hem alleen vanuit de eigen traditie en historische situatie te filosoferen is. De uitheemse wijsbegeerte zal slechts bij zijn studie betrokken worden, voor zover ze vanuit de Duitse begrepen kan worden. Vooral Heidegger en Husserl worden door de schrijver, die blijkens de omslag zelf een leerling van Husserl is geweest, uitgebreid belicht.
Amerikaanse en Engelse filosofie worden bewust buiten beschouwing gelaten, wat gezien de filosofische afkomst van de schrijver misschien niet zo verwonderlijk is, maar ook een figuur als Sartre komt weinig of nauwelijks aan bod. De zo enigszins misleidend geworden titel van het werk in aanmerking genomen, kan het van nut zijn op deze beperking van het onderwerp te wijzen.
Van vele andere inleidingen onderscheidt de besprokene - die een zekere kennis van de geschiedenis der wijsbegeerte veronderstelt - zich, doordat zij niet de filosofie van de behandelde figuren als één geheel achter elkaar presenteert, maar is verdeeld in verschillende hoofdstukken, die gebieden als het wezen van de mens, het begrip ‘wereld’, geschiedenis, kunst, kennen en handelen behandelen.
De ontwikkeling, die de visie hierop in de opeenvolging van enkele filosofieën ondergaan heeft, wordt nagegaan, en gedeeltelijk wordt hierbij de systematische methode van behandeling weer verlaten, in zoverre als hoofdstukken uiteenvallen in de uiteenzettingen van wat een beperkt aantal filosofen over het betreffende onderwerp heeft gedacht. Zo is het hoofdstuk ‘het begrip wereld’ een weergave geworden van achtereenvolgens de visies op dit punt
| |
| |
van de metafysicus N. Hartmann, Husserl en Heidegger. Deze laatste zou de man zijn, die nadat lange tijd de Cartesiaanse scheiding tussen bewustzijn en object de vooronderstelling van de filosofie is geweest, er revolutionair in geslaagd is, deze scheiding te dichten.
In deze inleiding, die geen volledigheid beoogt maar een oriëntatie in enkele filosofiën, houdt de schrijver zich aan de Duitse wijsgerige terminologie, en affiniteit hiermee of tenminste de wil zich met deze vertrouwd te maken, lijken mij noodzakelijk om ten volle van deze studie te profiteren. Zelf thuis in de wijze van filosoferen gangbaar rondom figuren als Husserl en Heidegger, volgt de weergave van de schrijver de betreffende filosofen meer op de voet, dan dat hij hun uitdrukkingswijze interpreteert.
R.M.
| |
China tussen eergisteren en overmorgen; Redactie: Wertheim - Zürcher. Van Hoeve, Den Haag, 1962.
In dit boek, het visitekaartje van de Stichting China Studie Comité, wordt door een vijftiental leden van het C.S.C. een panorama ontvouwd van China, zodanig dat het de intelligente krantenlezer eindelijk eens het minimum aan de zo noodzakelijke achtergrond geeft om met beter begrip de recente ontwikkeling in het ons nog altijd Verre Oosten te kunnen blijven volgen. Zodoende wordt ook China's recente heden en verleden in een helder, vaak verrassend, zij het soms wat onorthodox licht gesteld.
Na een kort voorwoord van de voorzitter van het C.S.C., prof. dr. Bart Landheer, opent de opvolger van onze vermaarde Duyvendak, prof. Hulsewé, de rij met een Historisch overzicht van het Oude China. Met zijn 12 bladzijden tellende aperçu bewijst hij opnieuw - want eerder schreef hij een magistraal hoofdstuk in Golo Mann's Prophyläen Weltgeschichte - hoe in de Chinese geschiedenis duidelijke ontwikkelingslijnen zijn te trekken. Dan volgt Erik Zürcher, de jongste hoogleraar in Leiden, die de ‘Dialoog der Misverstanden’ (titel van zijn inaugurele rede) hier door- | |
| |
breekt met een lucide: ‘Het moderne China - afbraak en vernieuwing’.
Na een belangwekkend overzicht van Jan Fontein: Archeologie in het nieuwe China, worden we met de neus gedrukt op feiten, cijfers en de interpretatie ervan.
De essays van Wertheim: China's Bevolkingsvraagstuk, Brand: de Economie en de interessante bijdrage van de directeur van het Delftse Waterloopkundig Laboratorium Ir. H.J. Schoemaker: Indrukken van het Waterbeheer in China vullen elkaar op gelukkige wijze aan. Zij roepen een beeld op van planning en noeste arbeid, van inzicht en doorzettingsvermogen, van mogelijkheden en moeilijkheden, een beeld dat essentieel is voor een ieder die iets van het moderne China wil begrijpen.
Kort vertelt daarna Zürcher iets over Taal en Schrift, en aldus voorbereid lezen we het even boeiende als gedegen essay van Jonker: Hoogtepunten van de Chinese literatuur, gevolgd door een voortreffelijk overzicht Beeldende Kunst door Gan Tjiang-tek, conservator aan het Museum van Volkenkunde.
In Kwee Swan Liat's bijdrage: Godsdienst en Ideologie is de essentie vervat van de methodiek waarmede de wijsgeer Kwee in feite reeds sinds zijn te weinig bekende ‘Methods of Comparative Philosophy’ tracht deze moeilijke materie voor de algemene lezer toegankelijk te maken.
Verrasend in de bundel is voorts de wijze waarop het gedegen essay van prof. Van der Valk: Familie- en Erfrecht in Communistisch China en de uit het hart en eigen waarneming geschreven bijdrage van mevrouw Van Tricht-Keesing: Emancipatie voor de Chinese vrouwen op elkaar aansluiten. Dan in dit kralensnoer een kostbare parel: mevrouw F. Thung-Macdonald's: Mensen van China is een van de meest ontroerende documents humains waarmede ooit het ‘probleem’ van het vreemde China aan de buitenstaander nader werd gebracht. Hier wordt ons, die aan het studeren zijn, plotseling de relativiteit van alle wetenschappelijke benadering duidelijk. Hier geldt slechts het Cor ad cor loquitur, wat uit het hart komt, ontroert de harten. Slechts zo kan de ene wereld zich realiseren als één family of man.
Prof. Röling sluit dan de bundel met China en de wereld, een analyse van de internationale politieke situatie, op de hem eigen wijze, scherp, indringend, van een meeslepende zeggingskracht en formulering, een magistraal slot, dat vele perspectieven opent.
P. Jansen Schoonhoven
|
|