De Nieuwe Stem. Jaargang 18
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |||||||
Sonja Prins
|
Colin Wilson: Ritual in the Dark (Pop. Library) |
Iris Murdoch: The Bell (Penguin) |
Mary Renault: The Charioteer (4 Spuare Books) |
Alfred Duggan: The Conscience of the King (Faber) |
Anthony Powell: What's become of Waring (Penguin) |
Mark Bradbury: Eating People is wrong (Penguin) |
Amerikaans
Allen Drury: Advise and Consent (Pocket Books) |
Merle Miller: A Gay and Melancholy Sound (Avon) |
Polly Adler: A House is not a Home (Pop. Libr.) |
Jay Deiss: The Blue Chips (Penguin) |
Peter de Vries: Through the Fields of Clover (Signet) |
Sloan Wilson: A sense of Values (Pocket Books) |
Er is een verschil tussen de preoccupatie met ‘values’ aan de ene en aan de andere kant van de oceaan. De Engelsen zijn meer dan vroeger op zoek naar ‘verborgenheden in het donker’, en de Amerikanen naar nieuwe ‘waarden’. Hoewel er in de Verenigde Staten ook in dit opzicht een Engelse kant bestaat (waartoe vooral Zuiderlingen als Shirley Jackson en Carson McCullers behoren) zijn de Amerikanen voor ons gevoel overwegend moralisten, die hun opvatting van goed en kwaad (en de toegespitste vorm hiervan: recht en onrecht) de loop van hun verhalen laat beïnvloeden, zoals in Europa vooral in de vorige eeuw gebeurde. Over Ritual in the Dark, de knappe speurdersroman van Colin Wilson, waarin zes vrouwen in de dood verdwijnen zonder dat er een schurk, en zonder dat er prikkelende bijzonderheden aan te pas komen, alsof zij hun eigen noodlot voltrekken, schrijft bij-
voorbeeld The San Francisco News, misprijzend, maar toch jaloers: ‘It makes Lolita look like good clean fun’. Als Europeaan kom je dan tot de conclusie dat iemand (groeps)moralist kan zijn zonder begrip of gevoel voor moraal, en als Nederlander denk je zelfgenoegzaam: Wat een geluk dat wij dit stadium voorbij zijn.Ga naar eindnoot1
De Engelsen gaan daarentegen uit van gedragsnormen, zo diep verankerd dat ze niet ter discussie staan. Niet het geweten, dat door wisselende omstandigheden beïnvloed wordt, is hun houvast. Wat goed is op het ene moment, kan slecht zijn in de volgende periode. Maar er blijft een superioriteit van de met rede begaafde mens boven het dier, een zich vanzelfsprekend distanciëren van brute kracht, egocentriciteit en bandeloosheid. Niet voor niets zet Iris Murdoch als motto voorin haar eerste, in 1954 verschenen boek Under the Net (Penguin, 1960) de woorden van Dryden, die hij schreef ter gelegenheid van de eeuwwisseling in 1700, het jaar waarin hij stierf:
In dat jaar, oud, arm en invalide, bleef Dryden, na twee oorlogen met de Nederlanders, die hij haatte, na Cromwell en de Stuarts en Willem de IIIe, na pestepidemieën en de grote brand van Londen, geen enkele illusie over, ook niet die van zijn eigen waarde en zijn vak als dichter. ‘The poets who must live by courts or starve’, schrijft hij in de epiloog van bovenstaand gedicht, en hij noemt de oorlog ‘our consumption’. Maar hij houdt zijn integriteit als mens. Voor hem, evenals voor Murdoch, bezit de mens een onaantastbare waardigheid. En op dit punt lijkt het wel alsof de Europeanen, na hun talloze oorlogen, een voorsprong hebben op de Amerikanen. In dit opzicht zijn de Engelsen ‘weters’ en de Amerikanen ‘zoekers’.
Desillusie is geen tragiek en sluit zelfs tragiek uit. Weters doen minder aan zelfbeklag dan zoekers. Daarom behoort in geen land de humor zozeer tot het levenspatroon als in Engeland, een humor die niet op de juiste wijze gewaardeerd wordt door de Amerikaanse broeders. Daar wordt Linklater, met zijn lange reeks groteske persiflages, ‘slap dash comedy’ genoemd, en een satire zoals What's become of Waring van Anthony Powell, die vooral bekendheid kreeg door zijn prousteaanse serie Music of the Times,Ga naar eindnoot2 een ‘comic opera novel’ (Time). Een bijzonder knappe en actuele satire is Eating people is wrong, van de jonge schrijver Mark Bradbury, een verhaal over een droevige ‘liberal’, die zich altijd een beetje schuldig voelt. Erasmus kende deze beklemdheid al, vandaar Lof der Zotheid. Uit zijn tijd dateert vermoedelijk ons begrip honnêteté, probité, fatsoen, dat niet discutabel is in oude burgerlijke landen. Discutabel is eventueel alleen de mate van overtreding en de wenselijkheid van tuchtmaatregelen bij overtredingen. Iedere arbiter in de vrije beroepen weet hiervan mee te praten. Fatsoen is zo inherent aan onze beschaving, dat het in geen enkele wet is neergelegd: toch gaat het bij de toenemende complexiteit van de samenleving een steeds grotere rol spelen. Vaak snijdt het dwars door de oude scheiding tussen links en rechts heen (kernontwapening; positie van ontvoogde landen), al blijft het feit bestaan dat meer mensen juist uit fatsoensoverwegingen lid zijn geworden van linkse dan van rechtse partijen. Wat overblijft is zowel het individuele geweten buiten alle schema's om, het fatsoen, als de égards voor de medemens, het medeleven met de ander, het Engelse fair-play. Zo lieten de verzetslieden in de oorlog, of het nu oranjeklanten of antifascisten waren, zich in hoofdzaak leiden door hun fatsoensbegrip. Tegelijk een individuele zaak (ík maak uit wat ik op dit ogenblik moet doen) als een vereiste voor de samenleving - dat is de eigenaard van het fatsoen.
Wat dit betreft hebben de schrijvers en de lezers in ‘oude’ landen het gemakkelijker dan die in de
‘nieuwe’, met hun zwart-wit-schema's. Een liberal is altijd een ‘weter’, hoe klein en bescheiden ook. Terwijl de ‘gekwelde kweller’, zoals de hoofdpersoon uit A Gay and Melancholy Sound wel genoemd is - en er zijn méér figuren in Amerikaanse romans die zo genoemd kunnen worden - een zoeker is en blijft tot zijn dood. De wetende liberal, die zich altijd een beetje schaamt, zowel voor de aanklagers als voor de aangeklaagden, gelooft niet in waarheden, wel in waarden. Het heeft hier geen zin te stellen dat ook deze tradities van ‘menselijkheid’, van de waardigheid van de mens een volk niet beter maken dan een ander volk; maar ze maken het wel geoefender in de omgang met anderen, gewiekster in de samenleving. Goed koopmansgebruik betekent immers: trouw zijn aan je woord, doen wat je beloofd hebt. Zonder deze traditie zou er geen handelsverkeer zijn, geen uitwisseling van ideeën, geen moderne beschaving. Ondanks alle spot, die altijd min of meer zelfspot is, houdt de liberal vast aan zijn gevoel dat er sommige dingen zijn die men niet kan doen en andere die men niet kan nalaten, zonder zichzelf te verlagen.
Maar diezelfde liberal staat soms met lege handen. Hij zoekt niet, of weinig, en ònderzoekt dus veel minder. Hij spant zich weinig in; hij neemt geen risico's. Allerlei zaken die vreemd zijn aan de pioniers-tradities in Amerika. Misschien moet men, als schrijver, in een betrekkelijk jonge samenleving opgegroeid zijn om zich met de maatschappij, ‘de anderen’ te kunnen vereenzelvigen; om het eigen werk te ervaren als deel van een gezamenlijke activiteit en verandering. Aan dit gevoel van collectiviteit is het te danken dat een boek als Advise and Consent, ondanks zijn anti-progressieve ideologie uit de Amerikaanse legerkringen toch een zodanig beeld van het politieke leven in de Senaat en het Pentagon wist te geven, dat het onlangs, in de Cubaanse crisis, tot in alle details van bijbelse argumenten en abstract-nationale redeneringen werd bevestigd.
Het geloof van Drury in de van God gegeven superioriteit van de Amerikaanse levenswijze is trouwens
een uitzondering. Schrijvers zoals Merle Miller, Louis Auchincloss en Sloan Wilson bezien hun wereld veel relatiever. Maar wat overheerst bij hen is een ongeduldig en soms nors zoeken naar nieuwe waarden, waardoor zij dichter bij de moderne Russen dan bij de Engelsen komen. Alleen Peter de Vries, vooral in zijn laatste boekje Through the Fields of Clover, kan zijn wereld tegelijk blijmoedig en satirisch bekijken. Toch heeft hij niet het zelfvertrouwen van de Engelse liberal, die niet de (andere) groep maar zijn eigen, weliswaar sympathieke, feilen tot object maakt, ook als hij groepen caricaturiseert.
De Amerikanen houden van veel licht, ongedifferentieerd licht; hetzelfde licht dat een Duitse radiospreker over de Nederlandse verlichte vensters zonder gordijnen deed uitroepen: ‘Wo bleibt das Geheimnis?’ Met verbazing ontdekken zij de ‘anderen’. Hun naoorlogse schrijvers zijn nu wel definitief het stadium van Dreiser voorbij, die zo perplex was dat hij niet uit zijn woorden kon komen (A rose is a rose is a rose, - maar dan overgeplant op de maatschappij!), en zij laten geleidelijk de bloed- en geweldcultus varen, met zijn tegenhanger Zen en de beats. Typerend is het uitgangspunt van A Sense of Values. Een echtpaar met jonge kinderen, de vrouw met een beetje artistieke pretenties, de man met een beetje intellectuele ideeën - attributen die hen niet (meer) tot ongewone mensen maken. Hoe moeten zij vrede vinden met een wereld waarin de vrouw alleen moeder en echtgenote is en de man een commerciële copywriter? Als hij zijn werk zou opgeven om iets te doen wat volgens hem èn haar de moeite waard zou zijn, zouden zij een bohemien-bestaan tegemoetgaan, en dat is teveel gevergd. (Ook Colin Wilson, eertijds een angry young man, concludeert in zijn laatste boek Adrift in Soho: ‘Bohemian life is a bore’.) Hier ligt dus het nieuwe probleem voor de Amerikaan. Geen verheerlijking meer van het burgerlijk bestaan, maar de vraag of er toch nog iets anders te bereiken valt zonder de belangrijkste dingen overboord te gooien. Het zeer grote publiek dat dit
boek leest, moet verder in de richting van redelijkheid en objectiviteit ontwikkeld zijn dan men uit de kranten zou opmaken.
Niet in tegenspraak daarmee is de verkoop in meer dan 2 miljoen exemplaren van de autobiografie van de onlangs gestorven Polly Adler. Het is vermoedelijk de eerste intelligente, en wat haar eigen belangen betreft, ingetogen, beschrijving van de taken van een bordeelhoudster. De geschiedenis van deze Russisch-Joodse immigrante, die voortdurende gevechten leverde met de magistratuur, altijd aangevallen door gezeten burgers die haar in het donker protegeerden, is een organisch bestanddeel van de geschiedenis van New York in de jaren twintig en dertig, zijn moraal en politiek, zijn clans en zijn gangs. Vóór de laatste oorlog zou een dergelijk sociaal onthullend relaas onmogelijk zijn geweest. En voor het eerst vindt men hier, in dit Amerikaanse boek, ook iets van de vrijere ‘heidense’ erotiek van Lawrence, Joyce en Carey.Ga naar eindnoot3
De huidige trek naar het heidense element, die de Engelse schrijvers naar het verre verleden voert, of naar de verre primitiviteit (Lord of the Flies van William Golding, die nu ook een ‘pre-historisch verhaal’, The Inheritors, heeft gepubliceerd, over de nederlaag van de Neanderthalers), is verwant aan het Franse surrealisme van voor de oorlog. Men zoekt door middel van de literatuur hetzelfde punt van tijdeloosheid, waarover het Tweede Manifest van het Surrealisme schreef: ‘Alles wijst er op dat er in het denken en gevoelsleven een punt bestaat, waarop leven en dood, werkelijkheid en fantasie, verleden en toekomst.... ophouden als elkanders tegenstellingen te worden ervaren’. Maar de Fransen hebben het determineren van dit punt nooit geromantiseerd en de Engelsen wel; zij blijken er zelfs meesters in te zijn.Ga naar eindnoot4
Tegen de conventies van de groepsmoraal reageerde Lawrence en reageren ook, veel gehoorzamer, Christopher Isherwood in The World in the Evening (1954) en Mary Renault in The Charioteer (1953), een roman over de onderlinge liefde van drie mannen, gezien in
het licht van hun houding en handelingen gedurende de oorlog. Geschriften over de gezins- en vriendschaps-problemen van homosexuelen zijn trouwens tegenwoordig aan de orde van de dag. Niet voor niets stond in een van de laatste nummers van de New Statesman boven de wekelijkse rubriek boekbesprekingen: Lesbian week.
Steeds puttend uit het verre (tijdeloze) verleden schreef Mary Renault haar bekende trilogie over de Griekse koning Theseus en zijn tijd, waarvan het laatste deel in 1962 is verschenen: The last of the Wine; The King must die; The Bull from the Sea. Alfred Treece koos dezelfde niet-omlijnde periode in Brittannië, voor zijn trilogie: The Golden Strangers; The Great Captains; The Dark Island. Alfred Duggan grijpt minder ver, ook psychologisch. Toch zijn zowel zijn eerste verhaal Knight with Armour - over de gevoelens van een arme ridder in een van de kruistochten - als zijn meer ambitieuze The Conscience of the King - dat in de tijd van het binnendringen van de Saksen in het geromaniseerde Brittannië speelt - uitgesproken mythisch, in de zin die Jung (en Breton) er aan geeft. Treece is primitiever; zijn verhalen kunnen ook door kinderen worden gewaardeerd, evenals volgens hem de verhouding tussen de kleine donkere Picten en de binnendringende Ariërs, die hij beschrijft, nog voortleeft in de Engelse kindersprookjes - de fairies, of de ‘little folk’, die het werk doen voor de grote mensen in ruil voor een kom melk; die de zuigelingen van hun meesters weghalen en er hun eigen kinderen als ‘changeling’ voor in de plaats leggen; en andere merkwaardig taaie reminiscenties.
Zelfs de zeer zakelijke Braine, van Room at the Top en Life at the Top, laat in The Vodi een troep kwelgeesten het leven van de hoofdpersoon leiden. Mythisch is ook de inhoud van The Bell van Iris Murdoch. Haar eerste boek Under the Net was briljanter, maar stond met The Sandcastle nog merkbaar onder invloed van Joyce en Carey. The Bell heeft grotere dimensies; het blijft in de herinnering hangen als het
geluid van de klok die zij oproept, een langzaam aanzwellende en wegebbende toon.
In de Amerikaanse letteren is niets wat hiermee te vergelijken valt. In geen geval de natuurgetrouwe sociale romans, die zich in tegenstelling tot die van de jaren dertig vooral in gegoede kringen afspelen, zoals die van Louis Auchincloss: The Great World and Timothy Colt (het probleem van de integriteit in de grote zaken- en advocatenwereld) en Portrait in Brownstone (een leidende familie in haar sociale aspecten; eigenlijk een terrein dat de Engelse letteren na Galsworthy verlaten hebben), en The Blue Chips: over de commerciële intriges van de geneesmiddelenindustrie. Hun Engelse tegenhanger is C.P. Snow,Ga naar eindnoot5 die niet meer zoals Galsworthy de familie vooropstelt, maar wel minutieus het effect van de diverse sociale lagen en standen op het gedachtenleven onderzoekt. Alleen iemand met liberal views kan dergelijke onderzoekingen tot een goed einde brengen. Daarbij is Snow, ook door zijn wetenschappelijke opleiding, een intellectueel zonder de gêne, en natuurlijk zonder de vijandschap voor het intellect, die schrijvers zoals Jay Deiss nog wel eens dwars zit. Over de opvoering van een van zijn laatste boeken als toneelstuk in New York schrijft Time: ‘The Affair is an affair of justice, treated with a Galsworthy-like concern for the nice-ties of fair play.’ De denigrerende uitdrukking nice-ties wordt gebezigd omdat het gaat over het ontslag op onrechtmatige gronden van een communistische professor.
Aan de andere kant mist Amerika, merkwaardig genoeg, nieuwe arbeidersschrijvers, die qualitate qua schrijven, zoals in Engeland Braine, Sillitoe en Barstow.Ga naar eindnoot6 In de Verenigde Staten staat men dan ook niet voor het socialistische probleem waarmee Engeland te maken heeft: de confrontatie van owenistische, frugale normen in het leven van traditionele arbeidersfamilies, met een situatie van een overvloed van gebruiksartikelen en vrije tijd. De oude tradities trekken daarbij ook in de romans aan het kortste eind.
*
Amerika kampt met het probleem van het intellect. Zowel J.D. Salinger als, op een ander plan, Merle Miller, kozen als onderwerp personen met een uitzonderlijk hoog I.Q., die niet alleen de lusten maar ook de lasten van hun begaafdheid dragen, tot en met hun zelfmoord. Het zijn de eeuwige praters van wie men overtuigd is dat zij zeer intelligent maar in gelijke mate in hun gevoelsleven onbetrouwbaar zijn. Bij Salinger komt dit vooral tot uitdrukking in Seymour, de oudste en begaafdste van een gezin van intelligente wonderkinderen, die even de kamer uitloopt om zich dood te schieten. A Gay and Melancholy Sound van Merle Miller draait in zijn geheel om dit thema: Een jongen die zo begaafd is, dat hij dùs geen warme gevoelens kan hebben, noch voor zichzelf noch voor anderen. Het is het Amerikaanse beeld van de egg-head, de intellectueel, geherwaardeerd in de enkele jaren na de publikatie van Advise and Consent in 1959 en beïnvloed door de spoetniks: bij Drury was (en is nog, in zijn laatste boek A Shade of Difference - dat men van veel lager gehalte acht) de egg-head een dwaze en moreel abjecte figuur; bij Miller is hij een haarscherp denkend en ook intuïtief begaafd kunstenaar, die tot alles in staat is behalve genegenheid en daarom geïsoleerd moet leven. Dit is natuurlijk voor degenen, die het woord ‘togetherness’ geschapen hebben, het ergste wat een mens kan overkomen. De moeilijkheid is dat men nu de ‘normale’ gang van zaken weerzinwekkend begint te vinden. Salinger schrijft b.v. in Zooey: ‘Je hoeft er alleen maar een psychiater bij te halen die niets anders te doen heeft dan mensen leren om zich aan te passen aan de lol van de televisie en elke woensdag het nieuwe nummer van Life en een reis naar Europa en de H-bom en de presidentsverkiezingen en de voorpagina van de Times...’. Zooey werd in 1957 voor het eerst gepubliceerd; in 1961 verscheen het met Franny (1955) in boekvorm; sindsdien bleef het op de lijst van bestsellers; terwijl het eerste boek van Salinger, The Catcher in the Rye, ook nog verplichte lektuur is op de universiteiten. Men kan dus niet zeggen dat de Amerikanen afkerig zullen
blijven van de highbrow. Tegenover de anti-rationelen van de vorige generatie - Steinbeck, Faulkner, Caldwell, Hemingway - die niettemin even idealistisch (moralistisch)Ga naar eindnoot7 waren als de rationelen en tegenover de ‘oorlogswinstmakers’ Norman Mailer, John Hersey, Leo Uris, is duidelijk een nieuwe stroming merkbaar, die de rede onderzoekt op haar eigen merites èn met het oog op mogelijke nieuwe gedragsregels in de maatschappij.Ga naar eindnoot8 Maar ook en vooral uit een oogpunt van ‘zindelijkheid’. Voor de aanhangers van Salinger is phoniness (schijnheilige kletspraat) een van de ergste dingen.
Men kan rustig zeggen dat deze schrijvers bezig zijn aan de ontwikkeling van een nieuw fatsoensbegrip, zoals de Engelse schrijvers het in de loop van de vorige eeuwen hebben gedaan. Misschien zullen zij hiermee verder komen dan de Engelsen, voor wie het begrip ‘phony’ lang niet zo'n schrikbeeld is.
- eindnoot1
- De Nederlanders waren eens de Amerikanen van Europa. Over de ‘waarde-systemen’ in Nederland schreef mevrouw Verwey-Jonker in ‘Ethical Values in International Decision-Making’ (Nijhoff, 1958): There is, however, one disturbing factor in this general picture of mild and rational co-operation: as soon as moral principles are involved there are apt to be very strong feelings for or against an issue. As a result of these principles a strain of moralism in our dealings with other peoples has always been apparent.
- eindnoot2
- De eerste drie titels verschenen in 1962 als Penguin: A Question of Upbringing, A Buyer's Market en The Acceptance World.
- eindnoot3
- Joyce Carey in Herself Surprised en A Fearful Joy (Penguin).
- eindnoot4
- Dit verschijnsel, zonder romantisering, ziet men ook in de na-oorlogse Nederlandse romanliteratuur. Goed is in de ogen van deze schrijvers niet billijk of rechtvaardig of religieus. Goed is alleen de relatie tussen één mens en een ander (Anna Blaman, Jan Wolkers, Jaap Koopmans).
- eindnoot5
- Ook Snow is bezig aan een vervolgserie, Strangers and Brothers. De laatste Penguin-delen hiervan zijn The Conscience of the Rich en The Affair (1958 en 1960).
- eindnoot6
- Alan Sillitoe: Saturday Night and Sunday Morning (Pan Books, 1958). Stan Barstow: A Kind of Loving (Penguin, 1962).
- eindnoot7
- Hemingway en Faulkner waren, en Steinbeck is, winnaar van de Nobel-prijs voor letterkunde. De omschrijving van degenen die hiervoor in aanmerking komen luidt, in het testament van Nobel: ‘Die op het gebied van de literatuur het opvallendste werk heeft gemaakt met idealistische strekking.’
- eindnoot8
- In de Europese literatuur situeert Dr. J.J. Mak een overeenkomstige geestelijke revolutie, ‘resulterend in de erkenning van de ander in zijn anders-zijn, de overwinning van het superioriteitsgevoel t.a.v. eigen ras of geloof’ (De Nieuwe Stem 1960, nr. 3) in de eerste helft van de dertiende eeuw. (Hetgeen niet wegneemt dat de Inquisitie daarna is gekomen.)