| |
| |
| |
B. Landheer
Visies in Nederland op internationale problemen
Indien men de pen opneemt om over dit onderwerp te gaan schrijven, zou men het angstige gevoel kunnen krijgen in een halve pagina uitgepraat te zullen zijn. Er is namelijk niet zo vreselijk veel visie.
De Nederlanders zijn al geruime tijd aanhangers van het idee van een internationale rechtsorde, en zij beschouwen dit als deugdzaam en vooruitstrevend, overeenstemmend met hun nationale eigenschappen. Als men zou vragen wat zij zich voorstellen bij een internationale rechtsorde, dan worden zij enigszins kriebelig en zouden willen zeggen: ‘Nou ja, net zo iets als in Holland, maar dan voor de hele wereld’. In werkelijkheid zeggen zij dit niet, maar men krijgt eerder iets te horen in de geest van: ‘De staten (zij bedoelen “de regeringen”) moeten zich volgens het internationale recht gedragen’, en dan kijken zij zeer pontificaal.
De rest is gemakkelijk: Goede regeringen gedragen zich volgens het internationale recht; boze niet. Omdat er bozen zijn, kunnen de goeden niet zo erg goed zijn, want zij moeten het boze afweren door middelen te gebruiken die de goeden onder elkaar niet nodig zouden hebben. De onderscheiding van de goeden en bozen is ook gemakkelijk geworden, want daarvoor is de indeling in Westers en Communistisch voldoende, terwijl er een aantal twijfelaars overblijven, die men kan pogen voor het goede te winnen.
Het is bovendien democratisch om te geloven, dat het voldoende is, als de goeden in de meerderheid zijn. Het boze kan dan als een soort van nuttige minderheid gelden, totdat de uiteindelijke victorie van het goede
| |
| |
plaatsvindt, en de mensheid leeft of lijdt onder een internationale rechtsorde en een wijze democratische wereld-regering, met inzicht in de belangen van het zakenleven.
Omdat Nederland zelf klein is, kan het niet al te veel doen aan de overwinning van het goede, maar het is een trouwe en loyale bondgenoot voor Big Brother, die druk bezig is alles netjes in deze geest op te knappen en die daarvoor over de nodige middelen beschikt: geld, en omdat het boze nu eenmaal het boze is, ook wapenen. Deze worden later overgedragen aan de Verenigde Naties, die dan alles met een politie-leger nog veel netter in orde zullen houden, op een zuiver ambtelijke en wetenschappelijke basis, waartegen helemaal niets in te brengen valt.
Is de Hollandse appel niet wat ver van de vaderlandse stam gerold?
Waar is ons individualisme en waar is de revolutionaire geest, die vroeger vaardig over ons kon worden?
Zij zijn verdwenen in het prettige gemoraliseer, dat langzamerhand tot een massa-moraal begint te leiden, die goed georganiseerd wordt en zich uit in de manifestaties van het warme hart, dat de wereld laat zien, hoe wij werkelijk zijn. En bang zijn we heus ook niet, helemaal niet voor atoombommen of zoiets. Bovendien hoort dit bij de afdeling ‘Big Brother’, en wij kunnen er niets aan doen.
Men zou kunnen denken, dat wij toch Katholieken, Protestanten, liberalen en socialisten hebben, maar over de wereldmaatschappij zijn zij het allemaal eens. De Protestanten willen best de Paus aan het hoofd van de wereld hebben - het gaat in Holland toch ook goed met de K.V.P. - terwijl de socialisten de wereld-welvaartstaat zouden vestigen, met hoge AOW en weinig militaire uitgaven. Dat vinden de anderen ook best, want het boze is er dan niet meer. De liberalen zouden meer en meer fabrieken bouwen, die meer en meer goederen aan meer en meer mensen verkopen, en het leven zou net zo heerlijk worden als in het land van Big Brother, waar iedereen gelukkig is, en of naar school gaat, of geld verdient. Wij zijn al
| |
| |
bijna net zo ver, en met de Economische Gemeenschap van de ‘Hoeveel-zijn-er-ook-weer’ zal het nog vlugger gaan.
Het is eigenlijk niet aardig en onsportief om op deze visie kritiek uit te oefenen. Het is zo'n aardige visie, en het zou bovendien nog waar kunnen zijn. Dat weet je natuurlijk nooit.
Men zit echter met de moeilijkheid, waar de theologen ook altijd mee te kampen hadden, dat het boze er nu eenmaal is. Een verklaring zou kunnen zijn, dat het goede en het boze elkaars spiegelbeeld zijn, en dat men het goede zou moeten overwinnen evenals het boze. Dit is geen aardig standpunt, want men zou er uit kunnen lezen, dat het goede niet eens het goede is, maar dat men te maken heeft met een kwestie van perspectief. In de moraal merkt men dit niet zo, omdat het goede langzamerhand identiek geworden is met het belang van de meerderheid, en het is al lang niet meer het goede ‘an sich’, dat zich alleen binnen de individu kan voltrekken, als de overwinning op egoïsme en kortzichtigheid. Dit geldt niet voor de publieke moraal, die goedkeurt, wat de massa graag wil of wat de leiders menen, dat de massa zou moeten willen.
Als men het zo stelt, wordt alles direct vervelend. De moraal ‘an sich’ zou verlangen dat wij het belang van de wereldmaatschappij, of eenvoudiger: de mensheid stellen boven ons eigen belang. De publieke moraal van de grote meerderheid eist, dat wij ons richten naar de wet van het grootste getal.
Internationaal gesproken doen wij noch het een, noch het ander, ofschoon wij wel graag een ‘als-of’-houding aannemen.
Wij zouden bepaald een stap vooruitdoen, als wij erkennen, dat wij geïnteresseerd zijn in ons eigen belang. De kwestie wordt dan, wat ons eigen belang eigenlijk is en welke visies daarover mogelijk zijn. Dit is een nuttiger uitgangspunt dan de vage mythen en legenden, die ons tegenwoordig struisvogel-bestaan representeren.
De mensheid is de eerste gegeven factor, en zij groeit voortdurend. Een wereldmaatschappij is er ook, maar
| |
| |
zij is rudimentair, gewelddadig, en vol haat, nijd, afgunst, angst en leugens. Zij lijkt op de toestand van de primitieve maatschappij, die Hobbes beschrijft als ‘short, nasty and brutish’. Zij zal dit blijven, zolang de dreiging van algehele vernietiging als legitiem wordt beschouwd in het kader van onze ‘wereld-beschaving’. Beschaafd is zoiets bepaald niet, indien men meent, dat de mens de capaciteit bezit bewust een orde op te bouwen, die uitgaat boven het niveau van bruut en onmenswaardig massa-geweld, en dat op wetenschappelijke basis, wat het nog veel erger maakt.
Indien wij ons losmaken uit de wereld van de goedhartige struisvogels, zijn er niet veel mensen, die werkelijk zouden volhouden, dat de wereld er zo rooskleurig uitziet. De gevaarlijken zeggen onmiddellijk: ‘Ja, dat is omdat....’, en dan komt hun recept. De eerlijken zeggen: ‘Ik zou graag willen, dat er iets te verbeteren zou zijn, maar ik weet niet hoe’.
Degenen, die een recept of formule hebben, zijn misschien eerder weinig bruikbaar dan gevaarlijk, want als zij hun recept verkondigd hebben, gaan zij tevreden naar huis. Zo gemakkelijk zal de weg van de chaos naar orde ongetwijfeld niet zijn.
Er zijn op het ogenblik in hoofdzaak drie visies op de wereldmaatschappij mogelijk, die in Nederland zeer ongelijk vertegenwoordigd zijn en wier argumenten dikwijls verwisseld worden.
In de eerste plaats zijn er de hegemonisten. Deze menen, dat een wereld geordend door één mogendheid of groep van mogendheden de beste garantie voor de toekomst biedt. Theoretisch is hier niets op aan te merken, maar praktisch veel. Er is niet alleen onze ‘Big Brother’, maar ook ‘Big Brother van de andere kant’, en aangezien zij er beide niets voor voelen de hegemonie aan de ander over te laten, is deze oplossing zonder oorlog niet realistisch. Met oorlog ook niet, want de wederzijdse vernietiging zou hiervoor te groot zijn.
In de tweede plaats vindt men de ‘balancisten’, die menen, dat de ‘brittle balance of power’ zou moeten worden omgezet in een stabieler evenwicht, dat be- | |
| |
wust versterkt en gehandhaafd wordt. In regeringskringen in de Verenigde Staten, zowel als in de Sowjet-Unie heeft dit idee veel aanhang, ofschoon het nog weinig uitgewerkt en geconcretiseerd is.
In de derde plaats zijn er de ‘mondialisten’, die streven naar de wereldmaatschappij op korte termijn. Zij komen voor als aanhangers van het internationale recht en internationale organisatie, als wereld-federalisten, als mondialisten op theologische grondslag en als mondialisten op socialistische basis.
De mondialisten-in-juridisch-gewaad zijn zeer respectabel, want zij bevinden zich onder de vleugels van de staat, en zij kunnen altijd vluchten naar ‘nationale souvereiniteit’ en ‘nationale zelfbeschikking’. De mondialisten in theologische dracht gaan nog wel, want ‘Een dominee mag tenslotte wel een beetje idealistisch zijn’. Bepaald griezelig zijn de mondialisten als socialisten, want zij dreigen het onderscheid uit te wissen tussen ‘Good Big Brother’ en ‘Bad Big Brother’, en dat is riskant voor ‘Good Big Brother's favorite Little Brother’. Dit is een lange omschrijving maar het klinkt zo naar om te spreken van ‘Teacher's Pet’.
Het nare van de socialistische mondialisten is, dat Amerika geen socialisten kent en Europa wel, maar er is naturlijk ‘goed socialisme’ en ‘slecht socialisme’, en iedereen is nu heus wel in staat om dit onderscheid te maken, tenzij hij van kwade wil is.
Er zijn dus drie mogelijkheden: Hegemonisten, Balancisten en Mondialisten, en een ieder moge vrijelijk kiezen, zoals dit in een democratisch land betaamt.
Men kan echter niet alleen binnenlandse politiek hebben en geen opvatting over de buitenlandse. De twee zijn onverbreekbaar aan elkaar verbonden, en het gebrek aan mondiale principes heeft reeds geleid tot splitsingen binnen onze zuilen, die kleine scheurtjes vertonen. Bovendien dreigt het gevaar, dat de mensen een eigen mening zouden krijgen, hetgeen men niet meer ‘individualisme’, maar ‘subjectivisme’ noemt.
Dit laatste mag niet. Waarom eigenlijk niet, want het hoort bij ons geboorterecht.
| |
| |
In Amerika bestaan uitvoerige controversen over hegemonisme, balancisme en mondialisme. De hegemonisten zijn voor de ‘arms race’; de balancisten voor ‘arms control’; de mondialisten voor ontwapening.
Waar is men eigenlijk in Nederland voor? Voor de ‘arms-race’? Men zegge dit dan duidelijk. Voor ‘arms control’? In hoeverre en op welke wijze? Of voor ontwapening? In hoeverre en op welke wijze?
Men is erg voor regionalisme, maar regionalisme kan zijn: hegemonisme, balancisme of mondialisme. Welke vorm kiest men eigenlijk precies en waar is dit neergelegd? Is economische expansie altijd ‘goed’, of kan economische expansie omslaan in politieke expansie, of kan het evenwichts-storend werken?
Ook dit is een vraag, waarop de drie gedachtenscholen een verschillend antwoord zouden geven.
Er zijn vragen genoeg, maar zij worden zelden duidelijk gesteld en nog zeldener ontvangen zij duidelijke antwoorden.
Er valt dus veel werk te doen, indien wij onszelf helder willen maken, waarnaar wij eigenlijk streven.
Toch zijn er genoeg tekenen aanwezig, dat de noodzakelijkheid van de vorming van een scherper beeld van de verdere ontwikkeling van de wereldheerschappij steeds sterker gevoeld wordt.
Men behoeft slechts te wijzen op het rapport van de Partij van de Arbeid over oorlog en vrede, op het schrijven van de Generale Synode van de Hervormde Kerk, waarop zeer vele reacties kwamen, en op de toenemende belangstelling in wetenschappelijke kringen voor een dieper-gaande studie van internationale problemen.
Veel van de houdingen en reacties zijn emotioneel en geven te gemakkelijk volledige antwoorden op de basis van een patroon, dat niet helemaal past in het kader van de tegenwoordige tijd. Indien de problematiek gesteld wordt als die van ‘oorlog en vrede’, verabsoluteert men misschien te zeer het begrip ‘staat’, terwijl een functionerende wereldmaatschappij zou
| |
| |
moeten leiden tot een herdefinitie van de functie van de staat. Er bestaat bovendien de waarschijnlijkheid, dat een wereldmaatschappij zou leiden tot andere sociale vormen en tot andere bewustzijnsvormen, zoals ook tot dusver de verschillende stadia van sociale evolutie verschillen in deze vormen vertoond hebben.
Populair gesproken zou men kunnen zeggen, dat de indeling in hegemonisten, balancisten en mondialisten correspondeert met conservatisme, gematigd realisme en progressiviteit, met de normale houdingen dus, die passen bij de psychische structuur van de mens. Dit is een voordeel, omdat op deze wijze een ieder zich min of meer zou kunnen identificeren met een van deze houdingen, ofschoon natuurlijk vele gradaties mogelijk zijn.
De gehele problematiek van de toekomstige ontwikkeling van de wereldmaatschappij is zeker niet in de eerste plaats een wetenschappelijk probleem, maar een probleem, dat alle mensen aangaat. Meningen, filosofieën, politieke overtuigingen, etc. weerspiegelen houdingen, die de sociale werkelijkheid en haar ontwikkeling beïnvloeden, ofschoon zeker niet determineren, aangezien de objectieve factoren, zoals bevolkingsaantal, land, hulpbronnen, stand en gebruik van de techniek, etc., een eigen rol spelen.
Wetenschappelijke onderzoekingen kunnen bijdragen tot objectieve analyse van het bestaande, en tot zuivering en verdieping van toekomstbeelden, ofschoon niet zonder een enigszins speculatief element. Zuiver empirisch onderzoek wordt te gemakkelijk statisch en een rationalisering van het bestaande, terwijl het juist om de toekomst gaat.
Er is niet een ‘correct’ toekomstbeeld, maar er zijn er verschillende, waaromheen de mensen zich kunnen groeperen, naar inzicht en vermeend belang, zoals dit in de geschiedenis altijd is gebeurd.
Men moet misschien daarom ook niet naar te veel coördinatie zoeken tussen de stromingen, die op het ogenblik bestaan: de juridisch denkende groepen, de theologisch en moreel georiënteerde groepen en de pogingen in sociologische en psychologische richting,
| |
| |
of theorieën ‘puur en simpel’. Numeriek zijn echter deze groepen nog zeer klein, misschien omdat zij eerder negatieve reacties op het bestaande vormen, dan een synthese, die perspectieven op de toekomst opent.
Activiteiten en plannen zijn er redelijk veel: uitbreiding van de studie van internationale betrekkingen aan de universiteiten, waarvan Groningen de primeur heeft met zijn Polemologisch Instituut; studiegroepen en conferenties van de Vereniging voor Internationale Rechtsorde, de Wereldfederalisten, het Grotius Seminarium, etc.; het uitstekende werk van het Genootschap voor Internationale Zaken, en de bijdragen in de Internationale Spectator; de activiteiten van het Nederlandse Pugwash Comité, dat geleidelijk meer tot zijn recht komt; de ‘European Section’ van de Amerikaanse ‘Committee for the Study of Mankind’, een stichting van Quincy Wright; plannen voor een ‘Vredes-research Instituut’, naar analogie van het Canadian Peace Research Institute; de Stichting Vredesopbouw, etc. etc.
De belangstelling en het gevoel van noodzaak is groeiende, maar er is veel nodig: veel mensen, veel ideeën, en veel geld. Men zou denken, dat de toekomst dit waard is, en dat men zich meer en meer de taak gaat stellen om tot een verantwoord beeld te komen over de mogelijkheden van ontwikkeling van de wereldmaatschappij.
|
|