evolutie niet kunnen verspringen naar een ander achtergebleven gebied, bij voorbeeld India?
Evenmin als de heerschappij van het Algemeen Menselijk Patroon een hoge mate van differentiatie en dynamiek uitsloot, behoeft de verbreiding van de ‘afwijking’ tot een egalisatie, tot een ‘gelijkschakeling’ te leiden.
Ook voor West-Europa opent deze visie beloften. Hoe meer wij bezig zijn achtergebleven gebied te worden - al was het alleen maar doordat zo velen bij ons hun ogen sluiten voor wat zich in Azië en elders in de wereld afspeelt - hoe groter de kans, dat ook wij weer eens, te gelegener tijd, aan de beurt zullen komen voor een nieuwe sprong voorwaarts.
Dat niet iedere toestand van achterlijkheid een voorsprong verschaft, en dat de voorwaarden voor een verspringing nadere analyse behoeven, spreekt overigens vanzelf. Er zal soms zelfs een neiging bestaan, nadat de sprong eenmaal suksesvol is volbracht, de kloof die verleden van heden scheidde kleiner te zien dan hij was en daardoor, retrospectief, de continuïteit in het historisch besef van een volk sterker te accentueren dan de breuk met het verleden.
Daarom is het helemaal niet uitgesloten dat Aziatische geschiedschrijvers van de eenentwintigste eeuw de modernisering van hun land volstrekt niet meer in de eerste plaats zullen toeschrijven aan ontlening uit het Westen, in de zin van een verbreiding over de gehele wereld van een in West-Europa ontstane ‘afwijking’, maar de nadruk zullen leggen op het interne en autonome karakter van dat moderniseringsproces.
Ik geloof, dat een visie op het wereldgebeuren als op een doorgaand dynamisch proces, waarin niet ‘dognatj’ (inhalen) maar ‘peregnatj’ (voorbijstreven) de typische vorm is waarin de evolutie zich voltrekt, ons ook een dieper inzicht kan verschaffen in het tijdsbegrip in de geschiedenis. Bij iedere herhaling van een historisch proces bestaat de tendentie om het tempo te versnellen; de tweede editie is gewoonlijk tevens een verbeterde uitgave van het oorspronkelijk model.