De Nieuwe Stem. Jaargang 17
(1962)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 760]
| |
Fr. de Jong Edz.
| |
[pagina 761]
| |
voor zijn leerlingen wérd daardoor, de geschiedenis een proces eer dan een reeks feiten - een voortdurend als een probleem van tegendelen te benaderen proces. Daarbij is alweer alle menselijke activiteit betrokken. Zo was er reeds iets van wat hij naderhand ‘integrale geschiedenis’ zou noemen, naast de spanning der tegendelen, de dialectisch verbondene op de eerste colleges merkbaar. Zij werden juist daarom boeiend; en het bleef zo, de jaren door, waarin ons meer en meer de gedachte bewust werd, die het verhaal droeg. Want het speuren naar het verhaal stond op de voorgrond. Dat Romein, zoals hij zelf wel zeide, geen spreker, maar eer een schrijver was - het bleek ons, die eerste studenten niet: voor ons was hij de heldere docent. Die eerste colleges - wij waren verbaasd meer dan verblijd aanvankelijk met de lange lijst van boeken, die ‘Apparaat’ heette. ‘Apparaat’, het was de naam, die eerst recht zinvol werd, toen na de oorlog Romeins leerstoel niet meer uitsluitend het vaderlands karakter droeg. ‘Apparaat’ immers duidt op methode, op wijze van benaderen. En juist nu de stof zo groot geworden was, in ruimte, in tijd en in begrip, juist nu de historie er een dimensie bijkreeg en naast literarisch ook sociaal-wetenschappelijk waardevol werd, en daardoor weer het niet stellen kon zonder maat en getal, juist toen werd een waarlijk theoretisch doordacht apparaat nodig - dat woord nu gebruikt in de ruimste zin. In ‘provincies’ ingedeeld, werd ons de theoretische geschiedenis onderwezen. Verblijdend, en ook wel verbazend, was voor veel van die studenten van het eerste uur de allereerste persoonlijke ontmoeting met de meester. Niet de ketterjager troffen zij, waarvan hij de naam zo ten onrechte gekregen had, doch de man, die, juist omdat hij éénmaal door een richting gevende overtuiging gegrepen was zich de personolijke richting ván, en de eerste uitinkjes van een zelfstandig verwerken van de stof dóór zijn pupillen zich kon aantrekken. Hoe bleek de waarheid van het gezegde van de door ons beiden bewonderde Saks, dat juist het historisch materialisme | |
[pagina 762]
| |
in staat stelt tot ruime waardering voor de eigen plaats van één ieder naar zijn sociale en ideeënmatige achtergrond! Kon het - zo voeg ik er aan toe - ook anders bij iemand, die zich zo intensief met het moeilijkste der geschiedgenres heeft bezig gehouden - de biografie? Van deze persoonlijke waardering kunnen het best getuigen, zij, die aan zijn lange tafel sedert 1945 de privatissima bijwoonden. Nog méér kunnen dat zij, wier boeken in zijn kast een tot het allerlaatst toe groeiende rij vormden, en die zijn promovendi waren. Voor hen werd hij vaak in de lange gesprekken van leermeester tot vriend. Zo ooit, dan bleek bij die gelegenheden de toewijding, de gegrepenheid door het onderwerp en die mate van ruime mensenliefde, waardoor de promotor zonder enige vorm van inmenging of pressie zijn correcties ter discussie stelde. Deze vriendschap en deze leiding ervaren te hebben, stemt hoofd en hart tot een dankbaarheid, die, al zal de weemoed van vandaag voor immer haar begeleidster zijn, blijvend is - zó blijvend als die dankbaarheid waarvan Romein zelf getuigde in zijn majestueuze rede voor P.C. Hooft. Diens onvoltooid werk betreurende, wéét hij hem bovenal dánk: de historicus, de vernieuwer, de strijder. Dat was in de jaren van direct na 1945, toen niemand aan de droom van een betere wereld ontkwam. Zeker hij niet, die zijn leven lang, door het heden gegrepen, de historie verhoor afnam om de toekomst beter en schoner te kunnen bouwen. Romeins invloed was groot in die jaren. Nieuwe vormen en gedachten, door hem mede gestimuleerd, werden tot waarheid in de universitaire gemeenschap. De Politiek-Sociale Faculteit was er één van. Het is een blijde taak, dáár de geschiedenis in zijn geest te mogen doceren. Leerlingen in nog engere zin dan de studenten, en kleiner in getal, dat zijn wij, wier hart met hem trok naar de theoretische geschiedenis, zijn eigen schepping en tevens zijn laatste, al te kort vervulde leeropdracht. Maar het zijn ook leerlingen in wijdere zin juist, die | |
[pagina 763]
| |
hier onder te begrijpen zijn, nu over de gehele wereld de theoretisch-systematische benadering der historie-problemen beproefd wordt. In klein werkverband bijeen, hebben wij ons gebogen over de mogelijkheid geschiedenis in ‘integrale’ zin te schrijven. En de fundamenten werden gelegd voor een groot internationaal werk: de beredeneerde bibliografie - alweer en niet toevallig: een ‘apparaat’ - der theoretische geschiedenis. Romein zette zich daarnaast tot de practijk, tot de uitvoering van wat hij theoretisch doordacht had, of liever hij trachtte naar de wezenlijke eenheid van het doordachte en het gevondene. De wending van alle menselijke activiteit in denken en handelen, die zich in het Europa van omstreeks 1900 voltrokkken heeft, werd hem het werkgebied der integrale geschiedschrijving. Het was hem een jarenlange taak, te laat helaas een arbeid voor een levenswerk... Onaf is het blijven liggen. De bibliografie voor de theoretische geschiedenis is nog juist onder Romeins leiding het stadium van het experiment te boven gekomen. Zij wacht op onze verdere aanpak. Het werk is onvoltooid gebleven, zoals het verleden altijd - naar Romeins eigen les - onvoltooid blijft, wil hét, willen wij, kunnen leven in het heden. Maar wie de opdracht van zijn tijd verstaat, werkt aan de telkens wisselende voltooiing. Het boek der historie wórdt geschreven, daarom; zoals ééns het geschiedboek der oud-perzische koningen, waarvan Romein, altijd indachtig het algemeen patroon der mensheid, mij eens dichtte: Het weefsel der sâhnames wórdt geweven,
Al glijdt mijn hand straks van het weefgetouw.
Eens zal ook jóu, mijn vriend, het licht begeven -
Wat nood? Wie of het weeft is om het even.
Magister Romein, Gij hebt wél geweven - al hadden wij zielsgraag méér, nóg meer van Uw hand gezien. Nu zullen wij, Uw leerlingen, geïnspireerd door | |
[pagina 764]
| |
‘al wat menselijk en eeuwig is aan Uw geest’, Uw taak trachten over te nemen. Door Uw werk, het vele, het veelvuldige, het kundige, dat wil in wezen zeggen, door Uw toewijding; Uw gegrepenheid en Uw liefde, zijt Gij - óók Gij - een erflater van onze beschaving. Magister Romein, Gij hebt de opdracht van Uw tijd vervult. Beste Jan, heb daarvoor dank. |
|