voegde hij er met een lichte aarzeling aan toe. ‘Het is, geloof ik, wel het beste, dat ik ooit heb geschreven’, liet hij erop volgen.
Het was aangrijpend om deze brandende plichtsbetrachting en dit enthousiasme mee te maken, en daarbij te weten dat dit vrijwel zeker onze laatste ontmoeting zou zijn. Het is een voorrecht als vriend van Jan Romein de herinnering aan zulk een laatste ontmoeting te mogen bewaren.
Maar het is niet in de eerste plaats als vriend, maar als collega propinquus, dat men mij gevraagd heeft aan deze baar te spreken. Eigenlijk had hier een échte historicus moeten staan, Romein's vriend en collega proximus Presser, die helaas door ziekte verhinderd is hier aanwezig te zijn. Daarom valt mij de taak toe, Romein's betekenis als historicus te schetsen; en dit zal ik stellig, als onecht historicus, met een enigszins andere nadruk en schakering doen dan een pur sang historicus dit gedaan zou hebben. Maar in zover zal mijn visie van die van Presser niet verschillen, dat hij evenmin als ik in staat zou zijn geweest de historicus Romein te scheiden van de theoreticus Romein, de litterator Romein, de politicus Romein, kortom de mens Romein.
Het is haast een onmogelijke taak, in enkele woorden, en zo kort nadat wij ons met een schok hebben moeten realiseren, dat Romein niet meer is, de betekenis te schetsen van deze poly-interpretabele geleerde, aan wiens levenswerk men boekdelen kan - en stellig ook zal - wijden.
Er zijn zoveel facetten aan zijn werk, veel te veel om bij een gelegenheid als deze op te sommen, veel te rijk ook, om door één mens in zijn totaliteit te worden overzien en op zijn waarde geschat. Ik geloof daarom, dat ik beter doe te proberen tot de kern door te dringen van datgene wat al het werk van Jan Romein kenmerkt en tevens onderscheidt van dat van de meesten van zijn collegae historici. Die kern ligt voor mij daarin, dat Romein eigenlijk nooit in de eerste plaats is geïnteresseerd geweest in ‘wie es eigentlich gewesen’. De opwindende jacht in archieven naar