zware kost, die toen gebruikelijk was in een blad voor de bewuste arbeider.
In 1924 zaten we samen de lange dagen van een paar weken in de bibliotheek van het British Museum materiaal uit te trekken voor de dissertatie: Dostojewski in de Westerse critiek, alleen onderbroken door een schamele lunch in de een of andere A.B.C. of Lyons. In Amsterdam terug werd de dissertatie geschreven in de nachtelijke uren, die de krant vrij liet, en ik tikte het manuscript van grote vellen papier met een blokje minuscuul schrift in het midden en een dikke krans van veranderingen, aanvullingen en noten er omheen.
Op het eind van de jaren twintig nam ik een bescheiden deel op me van de bewerking van Harmsworths Ill. World History. Maar in '33 kreeg onze samenwerking pas zijn eigenlijke karakter met het schrijven van De Lage Landen. Voor die tijd hadden we vrijwel altijd elkaars manuscripten doorgelezen voor er iets gedrukt werd en daarbij ervaren, dat wij bijna altijd langs dezelfde lijnen dachten, maar totaal verschillend schreven. Daarom stelden we elkaar zelden ingrijpende wijzigingen voor, want over de inhoud waren we het altijd eens, de stijlen lieten zich niet vermengen.
De Lage Landen was een uitgevers-opdracht, het was ‘populaire’ geschiedschrijving, broodschrijverij, zo men wil. Maar het was niet om die boterham dat we een opdracht aannamen, die we 15 jaar eerder zonder aarzelen zouden hebben afgewezen, omdat we toen ‘internationaal’ meenden te moeten denken en de vaderlandse geschiedenis - die we tussen twee haakjes maar oppervlakkig kenden en in een 19e eeuwse nationaal-retorische vorm gedoceerd kregen - zeer onbelangrijk vonden. Nu wij ons bewust waren geworden, hoe sterk wij in ons verleden wortelden, waren we niet alleen bereid die opdracht te aanvaarden, maar grepen we gretig de kans aan om aan te tonen dat het voor een paar ‘vaterlandslose Gesellen’ mogelijk was zonder chauvinisme en op marxistische basis een leesbare en positieve vaderlandse geschiedenis te schrijven.