De Nieuwe Stem. Jaargang 17
(1962)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 597]
| |
Kort bestekDe aangeklaagden in het Luikse softenon-proces zijn door de jury onschuldig verklaard. Dat betekent niet, dat er hier geen schuldigen zijn. Er is in verschillende persorganen op gewezen, dat hier eerder de ‘geneesmiddelen’-industrie terecht had moeten staan, die in zijn concurrentie-drift gevaarlijke stoffen in omloop brengt, dan de slachtoffers van dit onverantwoordelijk bedrijf. Maar bij al wat er over deze geruchtmakende zaak geschreven is, zijn m.i. nog een paar andere schuldigen te weinig in het licht van de schijnwerpers gekomen, die overigens fel genoeg gestraald hebben. Misschien omdat ze niet huilden voor de rechtbank. 1e. Beging de arts van het ziekenhuis een strafbaar feit, toen hij zijn beroepsgeheim schond om de politie te waarschuwen voor een mogelijke misdaad, nadat hij mevrouw Van de Put in radeloze toestand met haar ongelukkig kindje naar huis liet gaan zonder enige maatregel van steun of toezicht te treffen. 2e. Zijn er twee mogelijkheden, waarover alle persen televisie-voorlichting ons bij mijn weten in het onzekere hebben gelaten. Of het kind was niet te redden (het zou immers geen uitgang van het darmkanaal hebben!) en dan was het, zo niet juridisch dan toch zeker moreel, de plicht van de ziekenhuisarts geweest het tot het spoedig te verwachten einde in het ziekenhuis te houden en de moeder te behoeden voor wat hij als een vreselijke verzoeking moet hebben gezien. Of het kind was wèl levensvatbaar (nu daargelaten welke waarde men aan deze vorm van leven hecht) en ook dan was hier een taak geweest niet voor een trouwhartig en liefdevol flesjes toedienende moeder, maar voor een stel medici in een ziekenhuis. In beide gevallen is er aanleiding zoal niet tot een gerechtelijke vervolging, dan toch wel voor een reprimande van het Vaticaan, dat zich in deze zaak zo ijverig heeft betoond, en dat te meer waar het hier om mensen ging van wie men mag veronderstellen, dat het moreel gezag van het Vaticaan voor hen nog iets betekent. A.R.-V. | |
[pagina 598]
| |
Glossen op JosephusIn het augustus-nummer van dit blad is de aandacht gevestigd op enkele uitlatingen van de heer Luns, die op de hem eigen waarlijk excellente wijze het Nederlandse buitenlandse beleid verdedigde in een radioen televisie-interview over de in New York gesloten overeenkomst tussen Indonesië en Nederland. De schrijver van ‘Van afscheiding tot afscheid’ kon zijn oren niet geloven toen hij hoorde hoe ons nationaal orakel kort weergaf wat ter R.T.C. over Nieuw-Guinea bepaald zou zijn. 's Ministers onkunde is wellicht te verontschuldigen wanneer men bedenkt dat toen in Den Haag de R.T.C.-accoorden werden gesloten, de heer Luns nog ver weg in een ondergeschikte positie te New York zetelde. Voor een merkwaardige weergave van gebeurtenissen tijdens eigen ambtsperiode is onze minister echter wel volledig aansprakelijk. In hetzelfde interviewGa naar voetnoot*, na aangekondigd te hebben dat zijn antwoord genuanceerd zou zijn, zei mr. Luns immers ook: ‘Inderdaad, en dat plan is in nauw overleg met de regering van de Verenigde Staten opgesteld. Het heeft, zoals u weet, niet de tweederde meerderheid gehaald, wel de gewone meerderheid...’ Het vreemde is nu dat ‘dat plan’ blijkens de voorafgaande woorden van de vragensteller het plan-Luns was. Hetzelfde befaamde plan-Luns waarvan men eerst liet verluiden dat het zeker door de Algemene Vergadering van de V.N. zou worden aanvaard, maar dat uiteindelijk niet eens in stemming kwam toen zelfs Buitenlandse Zaken had ingezien dat het kansloos was. In stemming kwam wél het compromis-voorstel van de zogenaamde Brazzaville-landen, maar dat werd krachtens artikel 18 van het Handvest verworpen - hoe de minister dat in zijn bovenaangehaalde eufemismen ook poogt te verhullen. De heren van het Plein (nee, niet dat van de nette nozems, het Haagse natuurlijk) plachten open- | |
[pagina 599]
| |
hartiger te zijn wanneer wel de meerderheid, maar niet de vereiste meerderheid behaald werd door Indonesische resoluties die ten doel hadden Nederland naar de conferentietafel te krijgen. Tegen het eind van het interview veranderde de toon van onze minister. Trots (hoewel niet voldaan) riep hij vorige Nederlandse regeringen op, die (alsof ze vergaderd hadden om dat te concluderen) met hem volstrekt van overtuiging zouden zijn dat het nu bereikte meer was dan Indonesië ooit heeft willen toezeggen. Hoe weet men dit zo precies in Den Haag? Is men daar nauwkeurig op de hoogte tot welke concessies Indonesië bereid zou zijn geweest indien Nederland in de tien jaren dat Luns nu al du haut de sa grandeur over ons waakt niet steeds alle onderhandelen zou hebben afgewezen? Uiterste concessies plegen (ook door andere regeringen dan de Nederlandse) niet te voren wereldkundig te worden gemaakt. In het augustus-nummer is de vergeetachtige er ook nog aan herinnerd welke houding Indonesië eind 1950 nog aannam. Wanneer mr. Luns verder waarschuwt tegen wishful thinking moet men hopen dat hij om dit te ontdekken de introspectie niet zal smaden. Ook wensen we hem meer ruimhartigheid wanneer hij zijn gedachten weer eens laat gaan over Indonesiërs, ‘die wellicht óók te goeder trouw zijn’, zoals hij in dit interview nog poneerde. Maar misschien is dat te veel gevraagd van een man die zich eens bij terugkomst uit New York - waar hij ons allen vertegenwoordigd had - beklaagde dat in de V.N. de Afro-Aziatische staten ieder één stem hadden net als de beschaafde landen uit ons hoekje van de wereld. A. van Marle |
|