De Nieuwe Stem. Jaargang 17
(1962)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 517]
| |
Frank Roels
| |
[pagina 518]
| |
over de Vlaamse collaboratie. Men mag die niet overdrijven, zegt hij. Eerst brengt hij een verzachtende omstandigheid naar voren: de abnormale omstandigheden in Vlaanderen (de achteruitstelling). Een paragraaf verder haalt hij als verontschuldiging aan dat ook in Nederland en Wallonië collaboratie voorkwam. Wat is dan de rol van die abnormale omstandigheden? Of heersten daar weer andere (niet-normale) toestanden? Dat zal wel. In Duitsland ook, trouwens. ‘Er waren er veel meer die begonnen met op de nieuwe orde verwachtingen te stellen, in reactie tegen Belgische misstanden dan veelal, maar die lang vóór het eind tot bezinning kwamen en beseften dat er zodoende een veel erger aanslag op hun volksaard en traditie werd gepleegd; sommigen zaten al te diep in het systeem verstrikt om zich te kunnen losmaken, maar deden dan daarbinnen nog wanhopige pogingen, tot mislukken gedoemd natuurlijk, om te verzachten of af te wenden. Dat na de bevrijding een odium op het hele Vlaams-nationalisme en zelfs in veler ogen op de hele Vlaamse beweging kwam te liggen, was voor een groot deel te wijten aan de “repressie”, net als na 1918 fanatiek anti-Vlaams, en die alle vergrijpen op de meest roekeloze manier zocht te verergeren.’ (I). Nog eens de misstanden dus. Ik meen dat het een algemeen vastgesteld feit is dat het fascisme slechts kans krijgt in een ongezonde situatie. Daar is niets speciaal Vlaams aan, en als het als een zekere verontschuldiging geldt, gaat hetzelfde op voor het fascisme in het algemeen. Maar is het een verzachtende omstandigheid? Is het fascisme minder gevaarlijk en misdadig omdat het reageert tegen bestaande mistoestanden, in plaats van (ja, wat is het alternatief?) tegen niet-bestaande? Natuurlijk niet. Fascisten vormen juist een constante bedreiging omdat zij in antwoord op alle problemen, een ideologie en politieke praktijk voorstaan, die niet alleen geen oplossing kunnen brengen, maar ten overstaan van de parlementaire demokratie een duidelijke achteruitgang betekenen (hoe weinig voldoening deze laatste ook mag schen- | |
[pagina 519]
| |
ken): wegens de principiële suprimering van elke vorm van demokratie door de abdikatie van het volk in de handen van de Leider; wegens de principiële verwerping van gelijkberechtiging van alle mensen, in eigen volk en in de wereld; wegens de oorlog en ander geweld waartoe dit principe noodzakelijk moet leiden. (II). Laat ons spreken over die collaborateurs die tot bezinning kwamen, vóór het einde.Ga naar eind2 Nu ken ik persoonlijk niet veel van deze mensen, maar men zou dit toch ook langs de pers moeten vernomen hebben, en langs publieke verklaringen. Ik herinner me zelfs geen enkel markant geval waar de bezinning werd gemanifesteerd nà het einde. Anderzijds zijn mij wel gevallen bekend - zoals trouwens in alle West-Europese landen - die blijven herhalen dat de Engelsen en de weerstanders óók niet wit waren (denk maar aan al die verkrachte meisjes na de bevrijding); en dat de Joden ook in zekere zin om hun uitroeiing hadden gevrààgd. Om de scherpzinnigen niet te citeren, die uitroepen dat Hitler toch maar gelijk had, dat het ware gevaar uit het Oosten komt! En de intelligenten (jazeker) die met kracht verdedigen dat er toch maar behoefte was aan een nieuwe orde, want zó ging het niet langer. Velen zwijgen natuurlijk, met de koppige zekerheid dat de waarheid wel aan 't licht zal komen. Een mea culpa, een voorlichting en verwittiging van het volk en de jonge generatie, zoals een eerlijk inzicht dat zou vereisen, behoren zeker niet tot de kenmerkende gebeurtenissen in de naoorlogse politiek. Er kan ook weinig twijfel over bestaan dat een herintegratie van deze mensen in de gemeenschap, door henzelf en door het grootste deel van het volk zal begrepen worden als de erkenning, dat hun houding waardevol kan geweest zijn voor de ‘Vlaamse zaak’, voor de ‘kultuur’, in de ‘strijd tegen het kommunisme’ - ook in de fascistische interpretatie die zij aan deze (op zichzelf lege) idealen gegeven hebben. (III). Zij kwamen dus niet tot bezinning. Waarover? Over de zes miljoen vergaste Joden, over de plannen tot uitroeiing der ‘latijnse’ rassen, over een | |
[pagina 520]
| |
oorlog die meer vernietigend was dan elke vorige? Dat dacht u zo, maar ze beseften plots dat er een aanslag op hun volksaard werd gepleegd. Ze bleven dus eenvoudig binnen de fascistische denkwijze, ze vonden Hitler niet konsekwent omdat hij aan Vlaamse (dus Germaanse) bloed en bodem geen recht deed wedervaren. De Waalse volksaard (om maar iets te noemen) kon hun natuurlijk geen snars schelen. Een notitie waarvoor we Geyl dankbaar mogen zijn, maar waarom noemt hij dat in hemelsnaam ‘bezinning’, en dan nog als goed punt? (IV). Maar het beste komt nog: het odium dat op het Vlaamse nationalisme rust is voor een groot deel te wijten aan de repressie. Men zou bijna geloven, dat Geyl geen andere redenen kan ontdekken waarom er toch een odium op zou kunnen rusten! En de repressie was ‘fanatiek anti-Vlaams’! De Vlaamse weerstanders (deze die uit de kampen teruggekomen zijn, bedoel ik) zaten dus tranen met tuiten te schreien omdat hun ‘zwarte’ volksgenoten het toch alleen maar Vlaams bedoeld hadden, en nu door de Brusselse franskiljons te zwaar werden gestraft.
Er zijn dus talrijke collaborateurs (politieke en militaire, ekonomische, en zeer veel kulturele) die het Hitler-regime gediend en gepropageerd hebben omdat zij de Vlaamse zaak wilden dienen. Goed. Maar het was hun Vlaamse zaak: het Vlaamse fascisme, de verspreiding van de Germaanse kultuur van vendelzwaaien, massazangfeesten en eden van trouw; ook de strijd voor de Zuiverheid (op alle gebied)Ga naar eind3 en tegen al wat Rood is; het respekt voor het Gezag en de Orde. Hier ligt de hoeksteen van de verhouding: Vlaamse beweging-collaboratie. Vlaams: dat betekent niets, als ideaal (wel als etnologisch begrip natuurlijk). De inhoud moet men eraan geven, en dààrvan hangt alles af, niet van het etiket. De groep rond Mussche, wil: een socialistische ekonomie, (ook) in Vlaanderen, d.i. door gemeenschapsbezit en -beheer der produktiemiddelen, het ekonomisch leven laten beheersen, niet langer door winstbejag, maar door de wensen van de | |
[pagina 521]
| |
loontrekkenden zelf; onafhankelijkheid van een Franse administratie te Brussel inzake onderwijs en kulturele zaken; handhaving van de rechten van het officiëel onderwijs en der niet-katholieken.Ga naar eind4 Dankzij dit alles rekenen Mussche e.a. op meer materiële en kulturele welstand (demokratisering van het onderwijs, inschakeling der arbeiders in beheer van bedrijf en staat), en daardoor meer vrijheid. In de Vlaamse Volksbeweging en de Volksunie ontmoet men ook wel mensen die het over struktuurhervormingen hebben; maar de kans is miniem dat hun fraktie triomfeert in een hoofdzakelijk burgerlijk milieu van advokaten en geneesheren. En de vage waarborgen die zij aan niet-katholieken voorstellen zijn niet erg geruststellend. Ze schermen erg met kulturele autonomie en federalisme, maar dat zijn instrumenten en wat ze ermee hopen te bereiken is veel minder duidelijk. En de IJzerbedevaart? Geyl zegt: het enige teken van fanatisme dat ik er zag was de in 1946 opgeblazen IJzertoren, monument ter ere van Vlaamse soldaten - anti-Vlaams fanatisme dus. We botsen weer op het inhoudsloze woord: Vlaamse soldaten, daar heeft Geyl genoeg aan. Waarom leest hij het opschrift op de toren niet: A.V.V.-V.V.K. Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus. Het staat ook op de nieuwe toren in aanbouw. En men ziet het op de titel-kop van menig Vlaams blad. Het is een slogan die meer en langer is herhaald, met meer kracht, die een veel grotere constante is in de Vlaamse beweging dan de ‘bezonnen’ redevoeringen op de IJzerbedevaart, die een wisselende inhoud hebben en nooit uitmuntten door politieke intelligentie. Het is al een oude slogan: van '14-'18, maar hij is vandaag even springlevend in de harten van die 40.000 bedevaarders. En welke soort slagzin is het, wat is zijn inhoud? Primo is hij katholiek - meer dan dat: fanatiek en klerikaal. Vlaanderen, met zijn 40% andersdenkenden erin, wordt aan Kristus (en niet de lutherse of de calvinistische, wel te verstaan) geofferd. Maar Geyl zegt toch heel kalmerend: in de Vlaamse beweging uit | |
[pagina 522]
| |
zich veelal onafhankelijkheid tegenover de clerus. Vernam hij dat misschien van de bedevaarders? Secundo is de slogan een mystiek-fascistische. Zeker, het is nog mogelijk van in 1962 de typisch Vlaamse problemen te zien als één der belangrijkste waarmee de Vlamingen worden gekonfronteerd. Maar ze tot hoofdprobleem te bevorderen, gaat al lang niet meer op: Berlijn en de bewapeningswedloopGa naar eind5 zijn zeker dominant, want ze determineren het blote voortbestaan van de hele wereld, dus ook van Vlaanderen, boven over de hoofden van alle Vlaamse aktiecomité's uit. Maar dit zegt de slogan ook niet: Vlaanderen is het enige vraagstuk (‘Alles voor Vlaanderen’). Congo, Burundi, Algerië, Cuba, de dalende of stationaire levensstandaard van 2 miljard mensen, het analfabetisme in de onderontwikkelde en in verschillende NATO-landen, het roekeloze wegsmijten van astronomische sommen aan volslagen nutteloze Starfighters en vliegdekschepen door de rijke naties, terwijl ze zelfs niet in staat blijken volledige werkverschaffing en rechtvaardige en degelijke gezondheidszorg op eigen grondgebied te scheppen: bestaat allemaal niet. A.V.V. Wat zegt Geyl over de IJzerbedevaart? Onder meer dit: ‘Wat ik dan zelf die zondagochtend te Diksmuide kon waarnemen - het was de eerste keer dat ik een IJzerbedevaart bijwoonde - was wel heel anders. De opkomst was, zo wordt aan alle kanten verzekerd, massaler dan ooit na de Tweede Wereldoorlog; 40.000 mensen is één van de meer gematigde schattingen. Tal van extratreinen; autobussen en reiswagens, en een stroom van auto's die op de laatste 20 km een gedrang veroorzaakten dat heel wat vertraging teweegbracht. Het enorme veld was om elf uur tot in zijn hoeken gevuld’... De regie was meesterlijk, het geheel had stijl, en ik wil graag bekennen dat het mij diep ontroerde’.... ‘Alles bijeen vond ik het niet alleen een ontroerende, maar een verheugende ervaring, en verheugend was ook, niet alleen die enorme toevloed van deelnemers, maar het groot getal jonge- | |
[pagina 523]
| |
ren onder hen’... ‘Wanneer ik terugdenk aan die op zichzelf al indrukwekkende menigte van 40.000 mensen aan de ernst en toewijding die uit de gezichten straalden, aan de verstandige, op generlei wijze provocatieve taal van de voormannen, aan de gesprekken die ik met de leidende figuren voerde, allen doordrongen van de noodzaak van Vlaamse eenheid ten aanzien van Vlaamse hervormingen’..... Dit schrijft, in een pleidooi pro domo nog wel, de historicus prof. Geyl. Het is maar goed dat hij de gebeurtenissen, waarover hij zijn wetenschappelijke arbeid verrichtte, niet allemaal heeft bijgewoond. Het algemeen principe wordt weer eens bevestigd, dat men juister inzicht krijgt vanuit zijn studeerkamer, in de Congolese (of West-Iriaanse - of hoe zegt men dat? Nieuw-Guinese gaat toch beter) affaire, dan de ‘mensen die er geweest zijn’. Ten overvloede wrijft Geyl ons nog eens het feit in de ogen dat dergelijke mensen a priori suspect zijn. 40.000 deelnemers! Geyl zou ook ontroerd geweest zijn als hij 500.000 Moskovieten Chroesjtsjow had zien toejuichen, of 15 miljoen Indiërs in vervoering op een religieus feest. Herinnert hij zich nog de brullende menigten met opgeheven arm, die ik ken uit The Great Dictator, en die ook in Spanje nog te fotograferen zijn? En hoe zou Geyl reageren op een manifestatie van 100.000 stakende metaalarbeiders (Belgische of Italiaanse natuurlijk, want het NVV is niet erg voor die dingen)? En zoveel jongeren! ‘Verheugd’ is hij erover! Die nette blauwe en bruine uniformen met de landsknechttrommels (niet dezelfde van onder de oorlog, want die zijn versleten of vernietigd door een meedogenloze repressie); die brave leerlingen uit het katholiek onderwijs (met een bevolking van ca. 1 miljoen). Geyl noemt dit ‘een zo klaarblijkelijk uit brede volkslagen wellende manifestatie’. Besluit hij dit misschien uit het aantal aanwezigen? Er zijn 5 miljoen Vlamingen. Is dit de geschiedkundige die spreekt, de intellektueel, de man van de wetenschap? Helder dringt het besluit zich dus op: Geyls deelname aan de Bedevaart belet hem er een rustig en gefundeerd | |
[pagina 524]
| |
oordeel over uit te spreken. Hij ziet dingen die er niet zijn, zoals de demokratische geest en de breedheid van denken op religieus terrein. Andere, ernstige feiten ziet hij niet: dat deze bedevaart de voortzetting is van (daarom niet identiek aan) de vorige bedevaarten en van een traditie van fascistische mystiek, waarvan elke invloed op de jeugd (over wier aanwezigheid hij verheugd is) desastreuze gevolgen kan hebben. Geyl kan er terecht op wijzen dat de inhoud der toespraken zich gewijzigd heeft, dat de nadruk verschoven is. Maar ik ben ongerust dat dit alleen een taktisch trukje is, en geen fundamentele verandering in de geest van de leiding (zij kunnen daarbij best ter goeder trouw zijn). Want de beweging-zelf heeft nooit met haar verleden gebroken, officieel blijft ze in hetzelfde teken staan, en groepeert ze, onder de ouderen, steeds dezelfde mensen: middenstanders, mensen zonder bewuste politieke ideologie, nazigezinden: een beste voedingsbodem voor het fascisme. De arbeiders en syndikalisten op de Bedevaart zal men op zijn vingers kunnen tellen. Deze faktoren geven aan de beweging een eigen logica en impuls, terwijl de woorden van de leiding geen effekt resorteren van het ogenblik dat ze radikaal tegen die tendens zouden ingaan. Is de IJzerbedevaart 1962 dus een fascistisch verschijnsel? Dat gaat mij te ver. Ik sluit niet volkomen uit dat er tenslotte iets goeds, progressiefs, uitkomt, al was het maar door prikkeling der politieke mandatarissen. Het is ook niet onmogelijk dat de invloed in de Volksunie van jonge universitairen en hun ekonomisch vrij linkse inzichten zal blijven toenemen. Maar dat dit zal gebeuren is een voorspelling die op wishful thinking berust. Mij lijkt het erg onwaarschijnlijk. Maar Geyl heeft zich niet alleen laten meeslepen door de manifestatie. De argumenten waarmee hij bedoelde de Vlaamse collaboratie op haar juiste gewicht te schatten, zijn stuk voor stuk vals. Geyl geeft wel degelijk, was het niet in zijn toespraak, dan in zijn artikel, een ‘niet geheel ongevaarlijke vrijbrief aan het Vlaams hypernationalisme’, zoals het Deventer | |
[pagina 525]
| |
Dagblad schreef - en waartegen Geyl zo ironisch repliceerde in VN. Dat hij op andere plaatsen en o.m. in 1938 andere, waarschuwende, klanken liet horen jegens de Vlaamse nationalisten, heeft geen enkel belang ten overstaan van zijn optreden in 1962, op de bedevaart en in VNGa naar eind6. Terloops kan men er hem trouwens op wijzen dat deze tussenkomst zelfs in 1938 geen merkbare invloed heeft gehad, vermits het Vlaamse fascisme een bloeiende beweging werd. De mystiek van het nationalisme werkte dus veel meer determinerend dan de woorden ertegen van Geyl.
Bij al deze vaststellingen hoort een besluit. Geyl is een man van rechts. Het blijkt uit de aard van zijn argumenten over de collaboratie, uit zijn verrukking over de Bedevaart. Maar het wordt in de eerste plaats bewezen door het ontbreken van enige verwijzing naar de hoofdzaak in de Vlaamse kwestie, zowel wat betreft de oorzaken als de oplossingen. Dat is de eeuwenlange ekonomische onderontwikkeling van Vlaanderen en de ingrijpende gevolgen ervan op levensstandaard en onderwijs, ontwikkelingspeil en politieke rijpheid. Wat was de rechtstreekse oorzaak van deze onderontwikkeling? Het privaat initiatief was in onze streken niet geïnteresseerd. Zoals bekend is dergelijke desinteresse voldoende om een volk in armoede en onwetendheid te dompelen - zolang alternatieven blijven ontbreken. Interesse kan trouwens hetzelfde doen - gedurende een zekere tijd althans. Vandaag zijn de internationale banken wèl bereid, de industrialisatie van Vlaanderen te overwegen. Sommigen ontvangen hen met open armen, op voorwaarde echter dat hun voertaal Nederlands is: Wij willen Vlaamse patroons! Intussen worden de Waalse mijnen gesloten, en de Hoge Autoriteit verbiedt aan het langverwachte Kolendirectorium de gruizel staatsinmenging die het Belgische Parlement eraan had toegewezen. Het Vlaamse vraagstuk, d.i. ook het Waalse, is dus een onderdeel van een wereldprobleem, waartoe vrijwel alles is terug te voeren. Geyl ziet als hoofdzaak van de Vlaamse kwestie: | |
[pagina 526]
| |
‘het zich handhaven tegen kaste-privileges en het meerderheidsgevoel van een kleine maar altijd nog machtige verfranste groep in Vlaanderen.’ Als historicus heeft Geyl aan zoiets genoeg! Dat kaste-privilege niet bepaald een typisch Vlaams verschijnsel is, brengt hem niet aan het denken. Ook niet, dat die machtige groep, de Société Générale etc., niet Vlaams, niet Belgisch, maar internationaal is (nl. alle landen onder ‘Westerse’ invloed dekt). Moet het ons eigenlijk nog verwonderen, dat Geyl zeer veel verwacht van IJzerbedevaarten waar ongetwijfeld ‘Vlaams bewustzijn’ wordt bijgebracht - dit wil dus zeggen, bewustzijn van al die dingen, die het Vlaamse probleem niet zijn.
De figuur Geyl - het woord is niet van mij, men zegt in de Vlaamse pers dat Geyl een figuur is - heeft voor mij toch nog enkele mysteries. Zo begrijp ik niet, dat iemand met zijn mentaliteit zo duidelijk geweten heeft, in 1940, welke kant hij moest kiezen. Of heeft hij misschien getwijfeld, en is hij daarom wat mild voor hen die helemaal overstag gingen? Misschien kan J.B. Charles eens een biografie van hem schrijven. Tenslotte snap ik ook niet wat Geyl in de PvdA komt doen, maar in Nederland liggen die dingen waarschijnlijk anders.
september 1962. |
|