De Nieuwe Stem. Jaargang 17
(1962)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 421]
| |
Kleine cathechismusKoop een huis
met meubels
stoelen, tafels, bed,
vergeet vooral een deur niet
een kleine maar met een groot slot
schilder het op in vrolijke kleuren
en kruip er in
doe de deur dicht
de wereld komt toch binnen
doe de deur op slot
het helpt niet
zet het huis in een weiland
de mensen zien het
en komen binnen
zet het in een bos
ze hakken de bomen om
en zien het
zet het in de diepzee
de vissen met hun staarten
en hun roddelogen beginnen te praten
maak jezelf heel klein
| |
[pagina 422]
| |
en ga onder de tafel zitten
de stoelen kijken je aan
en lezen de krant voor
zet het op een berg
de mensen komen met vliegtuigen
het dakraam binnen
en 's winters brengt de storm
het laatste nieuws
zet het op een auto en ga rijden
de mensen zijn overal
hetzelfde
hang het aan een luchtballon
eens komt er een gat in
overal praten de mensen
en denken dat het de moeite waard is.
Ik: Ik ben de vreemde reiziger
die u zag lopen
toen u 's avonds laat
misschien was het al nacht
slapeloos door uw venster keek
afleiding zoekend voor een bange droom.
ik ben de vreemde reiziger
die immer trekt en verder jaagt
en zoek tot ik weer vind
en mee kan nemen op mijn reis
een man, een vrouw, een halm slechts
voor mijn zeis.
U: Ik ben op reis gegaan
ik ben mee gegaan
en speel nu patience
aan de voet van uw kasteel
dat ongenaakbaar als een ruïne
ongeschonden toch in het landschap staat.
's avonds spreken wij met Plato
en 's morgens schep ik water uit een put
met Napoleon en Caesar.
| |
[pagina 423]
| |
CompromisLaten we zeggen
dat we het zo erg niet meenden
laten we zeggen
dat we zo bedroefd niet zijn
laten we zeggen
dat het de laatste keer is.
hier kunt u de mens in zijn natuurstaat bewonderen:
hij huilt
als een dier zonder spraak
hij plant zich voort
als een beest zonder rede
hij vegeteert
als een hond klaar om dood te gaan.
laten we maar zeggen
dat zijn dus de mensen.
| |
Ervaring met sprookjesIn het begin toen je nog luisterde
naar de woorden die de dag tot je sprak
was het prettig om alleen te zijn
met de sprookjes van de dageraad en daarna
met de realiteit van de avondval.
maar in dit mistige winterse station
waar wij van god verlaten volle uren
levenslang wachten
zoeken wij nog slechts elkaar
en trachten tussen het geratel door
met zachte woorden elkander op te monteren.
ernstig sprekend over een eeuwig blijven
maken wij onszelf gereed voor de individuele reis
die wacht doch soms veraf lijkt.
maar op het laatste eindstation
zul je begrijpen dat je had moeten luisteren
naar de woorden die de dag tot je sprak
de tere verhalen.
| |
[pagina 424]
| |
De schepen liggen op het strand
het is eb
geen schipper vaart meer uit.
zij zitten bijeen op de kade
en praten over de tijd dat ze nog voeren
op de half-gezonken
half-vergane schepen op de oever,
waarvan een enkel touw nog
van de mast in het water hangt.
wie nu nog uit wil varen,
hij zal niet binnen zijn
voor de haven is verzand.
Laat mij niet langer spreken
over onvervulde plannen
ik wil weer vertrouwd raken
met de sterren.
houd op die boom
daar voor mijn raam
om te hakken
het is de enige echte boom
die ik ooit zag.
toen ik er langs kwam
sprak hij tot mij:
ik heb bereikt wat ik wilde,
een boom zijn
en vergeten wat dat betekent.
wat is er over
van het woord
waarmee ik je noemde:
niet meer dan
een vogel minder
voor mijn raam.
| |
[pagina 425]
| |
TijdmaatVan nu op reis naar gisteren
en dan weer terug naar nu
zo is de tijd
die ons eens werd gegeven
een som van breuken
enkel scherven van dit leven
maar allen die voorbijgaan
zien het niet -
is er geen vloot van schepen in het verschiet?
ik weet het niet.
wie op de stroom gedreven gaat
hij kan slechts hopen
niet eerder dan de monding bij de zee
aan te spoelen op het slib
van vroeger jaren.
wij kunnen voor elkander geen geluk vergaren
zo wachten wij gescheiden op de ree
is er geen hoop?
de ketels onder stoom
varen wij af
en zetten koers naar morgenland.
| |
Dan ben je gelukkig geweestheb je gekeken,
toen de maan in de wolken dreef
en de nacht de kale velden bekroop,
een onafwendbare slaap?
Heb je geluisterd,
toen het zwarte nachtinsect zoemde,
een halve wereld groot,
en je pijnloos in zich opnam?
Heb je de geur van de mistige weiden gedronken?
Heb je het beloofde land gezien,
toen een felle herfstzon over de wolken scheen
en de stad een silhouet
onder groteske bergen?
Dan mag je spreken.
| |
[pagina 426]
| |
Het besef niet meer te zijn
dan een heuvel in het groene heuvelland
met naast je - tegen je aangeleund bijna -
een andere heuvel
van wiens bestaan je zondermeer een deel bent,
het besef niet meer te zijn
dan een tak aan deze boom
met zijtakken die je draagt
en die onafhankelijk maar gebonden voortleven
terwijl je zelf gedragen wordt
door de stam van het bestaan,
zo zijn zij
zichzelf en elkaar
en dan niet meer te zijn
dan één plus één.
|
|