| |
| |
| |
Pszisko Jacobs
Lente in oktober
I
er zijn landen waar het ijs beter smaakt
en waar de huizen groter zijn en de auto's
waar de broodjes witter zijn dan de onze
er zijn groot're landen rijk're landen
en al koest'ren wij vriendschap voor deze
thuis voelen wij ons het prettigst
want thuis is er altijd iemand opgewekt
laat hen toch hun eigen grond bewerken
wij willen liever met elkaar leven
en werkelijk het brood delen
onder het grote dak: de eigen hemel
Het gedichtje ‘Ojczyzna’ van Antoni Slonimski heb ik niet voor u vertaald om zijn literaire kwaliteiten. Deze zijn er stellig, tenminste in het pools, maar veel belangrijker acht ik hier, dat de dichter erin is geslaagd met zo weinig regels een zo scherp beeld te geven van wat er in Polen aan de hand is - en altijd was -.
Slonimski verwoordt wat iedere pool weet, namelijk, dat men armer is dan vele andere volkeren. De karakteristieke opgewektheid van zijn volk voert hij aan als een positieve trek, wat deze ook is. Zijn poolse lezers zullen dit minder goed verstaan, omdat dergelijke eigenschappen slechts vergelijkenderwijs bestaan.
| |
| |
De laatste vier regels van ‘Ojczyzna’ typeren duidelijk, dat Polen nog steeds een agrarisch land is, ook en vooral naar levenssfeer, alle statistieken ten spijt.
Hoe sterk de poolse bevolking is gewend aan armoede, zodat zelfs houding en gedrag er ‘blijvend’ door zijn bepaald - men zou kunnen spreken van een ‘dwangmatig handelen’ - moge blijken uit het volgende.
Over de gehele aarde verspreid wonen poolse landgenoten. Honderdduizenden van hen sturen hun familieleden in het oude land pakketten met kleding, schoeisel en geneesmiddelen. De kwaliteit van het gezondene ligt in het algemeen ver boven wat in Polen zelf wordt geproduceerd. Er is een goede prijs voor te maken, zo goed, dat de ontvanger van de geschenken het gevoel heeft, dat hij zo dure dingen niet zelf mag gebruiken. Hij verkoopt dus en voor het ontvangen geld koopt hij voedsel van betere kwaliteit. Voor voedsel mag men immers meer geld uitgeven. In de loop van de jaren zijn deze ‘geschenkzendingen’ uitgegroeid tot een ‘stille’ import. Deze import is een dodelijke concurrent gebleken van de groeiende eigen industrie (kleding, schoeisel). Het is in de eerste plaats om deze reden, dat de staat de geschenkzendingen steeds zwaarder is gaan belasten. De zwaardere belasting heeft de zendingen vanuit het buitenland nauwelijks kunnen verminderen - wel veel kwaad bloed gezet - en de neiging om te verkopen beslist verhoogd. De enige werkelijke oplossing zou te vinden zijn in een verbetering van de kwaliteit van het eigen produkt, het verlagen van de prijs ervan en op deze en andere wijze de bevolking leren, dat men ook andere dingen dan voedsel moet kopen. Hier wreekt zich echter de door de staat jarenlang gevoerde politiek om de zware industrie te bevorderen en de ‘consumptieve’ industrieën te verwaarlozen. De poolse bevolking gelooft vooreerst alleen in het voedsel. Vandaar dat Slonimski spreekt van ‘ijs (dat) beter smaakt’, ‘broodjes (die) witter zijn dan de onze’ en ‘het brood delen’.
En tenslotte de laatste regel van ‘Ojczyzna’, waar Slonimski zegt: ‘het grote dak: de eigen hemel’. Het
| |
| |
gaat hier dus om het besef van - beter: het verlangen naar - een eigen tehuis. De vergelijking van ouderlijk huis met de samenleving erbuiten is niet nieuw, gaat echter wel op velerlei punten mank. Toch ligt in de uitspraak, dat het gezin de kiemcel is van de samenleving, van de staat, veel waars, met name waar het patriarchale gezinnen en samenlevingen betreft.
Dat Pilsudski indertijd zo gemakkelijk de macht kon veroveren en behouden ligt voor een niet gering deel aan de omstandigheid, dat hij een bij uitstek boerspatriarchaal man was. Hij beantwoordde aan de opvattingen en verlangens van het gemiddelde poolse boerengezin. In hem zag men de vader, die het gezin tot welvaart en geluk zou brengen. En blind was men, evenals in niet geringe mate Pilsudski zelf, voor vele voorwaarden, waaraan eerst moest worden voldaan, als: de oplossing van de agrarische kwestie, het stichten van een industrie en het afstemmen van deze op de agrarische verhoudingen.
Gomulka is een ander soort man dan Pilsudski was, minder begaafd, minder opvallend ook. Niettemin mag zijn psychologische betekenis niet worden onderschat. Hij is de man, die het tegen Chruszczow dorst opnemen en is op zijn wijze een vader-figuur. De mens leeft echter niet bij psychologie alleen. De symboliek van de min of meer vaderlijke leider is niet zo krachtig, dat hij de realiteit steeds opnieuw kan tegenhouden. En met name geldt dit daar waar de oude tradities steeds verder afbrokkelen en de nieuwe zich aandienen, daar waar dus het besef doorbreekt, dat er nu echt ‘iets moet gebeuren’.
Maar intussen bevindt het poolse volk zich op een kruispunt - veelmeer: op velerlei kruispunten - waar het zich in zijn geschiedenis reeds eerder heeft bevonden. De geografische ligging is eigenlijk dezelfde gebleven en eveneens de uit eigen ‘zwakte’ voortvloeiende hang naar steun zoeken bij oost of west. De agrarische kwestie is maar zeer ten dele opgelost, de algemeen-ekonomische verhoudingen zijn weinig verbeterd, ondanks de groei van de industrie. De feodaliteit kleurt nog steeds de verhoudingen.
| |
| |
En dan toch: Lente - zij het - in oktober?
| |
II
De gebeurtenissen in oktober 1956 waren voor het poolse volk van niet geringe betekenis. Ik heb echter de indruk, dat men buiten Polen de invloed van dat alles op de poolse mens overschat. Men heeft er sedert het einde van de achttiende eeuw al zoveel meegemaakt aan schokkende gebeurtenissen. Zoiets vindt zijn neerslag in de psyche van een volk, ook al is dit misschien niet zo goed op de hoogte van feiten en cijfers, van jaartallen en namen. Bovendien is dat wat in oktober 1956 gebeurde, in wezen niets nieuws: de ontwikkeling weg van het feodalisme en toe naar de moderne wijze van produceren trad in een bijzonder kleed weer eens aan het licht.
Sta mij toe de situatie van vóór die opwindende dagen te schetsen.
Door de geforceerde ontwikkeling van de zware industrie kwam de kleine industrie steeds meer in het gedrang. Deze laatste was van grote betekenis voor de agrarische sector: werktuigen en gereedschappen maken en repareren. Er ontviel door de verzwakking van de kleine industrie aan de agrarische bedrijfstakken een niet geringe steun en het gevolg was, dat landbouw en veeteelt niet konden voldoen aan de gestelde quota. Er kwam gebrek aan voedsel. De ekonomie kwam steeds meer uit zijn voegen. De sociale spanningen volgden de ekonomische op de voet. En wat de grote industrie in dergelijke omstandigheden moet kunnen, namelijk mensen opnemen, gelukte niet. Want ook daar verliep de productie meer krampachtig dan ekonomisch.
De spanningen ontlaadden zich in oktober 1956. Een ieder, die zich enigermate bezighoudt met het wereldgebeuren, weet, dat vanuit Polen toen zeer positieve geluiden kwamen.
Dit heeft ruim vijf jaar geleden plaatsgevonden. Het moet gezien dit tijdsverloop mogelijk zijn vergelijkingen te trekken tussen toen en nu.
| |
| |
| |
III
Lente in oktober. Er zit iets van ontijdigheid in deze begripsformatie. Heeft intussen de ‘kalender’ zijn rechten herwonnen en heeft het leven in Polen zich weer aangepast bij het ‘grotere gebeuren’?
Het zou tot verrassende konklusies kunnen leiden zo men eens ging onderzoeken, in hoeverre de wijzigingen in Sowjetrusland (en dus ook in de rest van de wereld) tegemoet kwamen aan - althans ten gunste werkten van - wat in oktober 1956 in Polen gebeurde. In ieder geval mag men aannemen, dat de ontwikkeling in Polen ten nauwste was verbonden met die erbuiten. En verder: dat hierin ook in de toekomst weinig verandering zal komen.
Polen bevindt zich binnen het Sowjetblok. Maar Sowjetrusland behoeft de banden niet eens zo strak aan te halen. Adenauer en zijn ‘Ostflüchtlinge’ en zij die verder deze lieden nog steunen, zorgen er wel voor, dat Polen aan de zijde van Rusland blijft. De weigering de nieuwe westelijke grenzen van Polen te erkennen tezamen met de openlijke of verdekte dreigingen van sommige westduitse politici (‘Oder-Neisse niemals!’) drijven Polen zonder meer in oostelijke richting. Het kan zijn nut hebben hier nog even te memoreren, dat de duitsers in Polen hebben huisgehouden ‘wie besoffene Schweine’.
| |
IV
Men kan de huidige arbeidersbeweging in de westelijke wereld van grote of geringe betekenis achten, niet te ontkennen valt, dat bijvoorbeeld de vakverbonden tenminste een illustratie en een afspiegeling zijn van onze sociale verhoudingen. Wij ‘begrijpen’ wat er bij ons in dit opzicht aan de hand is. Via dit ‘begrip’ kunnen wij trachten de verhoudingen in Polen te verstaan.
Een arbeidersbeweging als wij hier kennen heeft in Polen nauwelijks bestaan. Dit geldt zelfs voor de jaren
| |
| |
tussen de twee wereldoorlogen. En wat daar na de laatste oorlog werd aangeduid als vakbeweging, was weinig meer dan een andere reeks van organen, die behoorden bij het lichaam van de partij. De arbeiders hadden geen zeggenschap. Als gevolg van de geforceerde industrialisatie ging er nogal wat mis. Industrialiseren kan niet plaatsvinden op basis van de wensen van partij en staat alleen, doch is gebonden aan zekere wetmatigheden, die wij hier dan mogelijkheden willen noemen. In situaties, waarbij men slechts denkt via wenselijkheden en niet via mogelijkheden, komt er van doelmatig organiseren weinig terecht. En dit betekent dan, dat veel moeite en inspanning gewoon verloren gaan. Toch wil men, dat de produktie het voorgeschreven peil bereikt, zo niet overschrijdt. Fouten worden niet gezocht aan de bron, in het systeem en de methodiek dus, maar worden toegeschreven aan onwilligheid en zelfs aan kwaadwilligheid. Een volgende stap is het dreigen met straf, dan het straffen en zo langzamerhand ontstaat de sfeer van de onredelijke discipline.
Discipline in een bedrijf is noodzakelijk. Maar wat moet er in de betrokkenen omgaan, als duidelijk zichtbaar is, dat er principiëel-organisatorische fouten worden gemaakt, waaraan zij niet alleen niets kunnen veranderen, maar waarvan zij bovendien ten volle de schuld krijgen? En welke reakties zijn te verwachten, als de arbeidsnormen ten opzichte van de lonen onevenredig stijgen? Op den duur worden de spanningen dan zo groot, dat men het niet langer verdraagt. Reeds vóór 1956 waren er wrijvingen en uitbarstingen, maar omstreeks oktober was het dan zover, dat de arbeiders in de bedrijven echt in beweging kwamen. Zij stichtten arbeidersraden, dat wil hier dan zeggen: hun eigen raden.
De ontwikkeling ging in hoog tempo. Het regeringsbesluit van 19 november gaf de arbeidersraden grote bevoegdheden - die zij in feite reeds bezaten -. De raden werden gekozen door het personeel, bedrijfsgewijs wel te verstaan en rechtstreeks, en zij hadden direkte invloed op o.m. organisatie en groei van het
| |
| |
bedrijf, loonschalen, arbeidsvoorwaarden. Men zal moeten toegeven, dat de invloed van de arbeiders hier in het westen zo niet geringer dan toch minder direkt is ten aanzien van hun plaats in het produktieproces.
Dat wat in Polen tot dan toe werd aangeduid als vakbeweging was in diskrediet geraakt en de arbeidersraden kwamen ervoor in de plaats. In deze ‘vervanging’ zit reeds de tendentie van het terugkeren naar de oude funktie van die afgedane vakbeweging. Door allerlei machinaties werd het oorspronkelijke karakter van die raden gewijzigd. Zij kregen de ‘kontrole op de gehele samenleving’, wat betekende dat de aandacht werd gericht op ‘de’ samenleving, ‘de’ produktie, ‘de’ arbeidsdiscipline. Van de rechtstreekse en dus werkelijk effektieve kontrole op het eigen bedrijf kwam steeds minder terecht. In feite gingen macht en invloed van de raden verloren in allerlei kommissies en in uitspraken en proklamaties. En steeds meer werd de nadruk gelegd op het belang van de produktie, een lied, dat de arbeiders in allerlei toonaarden wordt toegezongen: denkt aan onze produktie, denkt aan onze ekonomie, denkt aan onze welvaart! Alsof er geen tegengestelde belangen meer bestonden.
Men heeft de leuzen van die arbeidersraden dus overgenomen, is echter voor een belangrijk deel teruggekeerd naar de ontwikkelingslijn van voorheen. Dit behoeft ons niet te verbazen. Wat voorheen gebeurde, was geen uitvinding van de partij. Het was het resultaat van ekonomische en politieke feitelijkheden plus de reaktie hierop. Het leven verloopt nu eenmaal meer langs de lijn van de mogelijkheden dan langs die van de wenselijkheden. Waarmede niet is gezegd, dat verlangen en wensen van geen importantie zijn. Integendeel, zij vormen de zin van het leven.
Het poolse loonpeil ligt nog steeds laag, de sekundaire arbeidsvoorwaarden liggen nog duidelijk achter bij de onze, spanningen en konflikten ontstaan nog altijd. Niettemin is er iets meer overgebleven dan alleen de herinnering aan die lente. Kleuren en geuren zijn overvloediger aanwezig dan voor oktober 1956. En het belangrijkste hierbij is, dat men in Polen steeds
| |
| |
meer aandacht begint te besteden aan de mens. En dit is althans op dit ogenblik nog iets anders dan het psychotechnische gedoe in het moderne westen. Niets wordt echter verwerkelijkt zonder strijd. In dit opzicht mag men van de polen wel iets verwachten: zij zijn altijd een strijdbaar volk geweest.
| |
V
Na oktober 1956 was er een stuk groeiend kontakt met de westelijke wereld op de terreinen van kunst en wetenschap. In hoofdzaak kwam het er op neer, dat de polen op uitgebreide schaal kennis konden nemen van de westelijke lektuur en literatuur. Verder werden velen in de gelegenheid gesteld kortere of langere tijd in het westen te verblijven. Dit alles gaf geen geringe stimulans.
Intussen zijn die kulturele banden niet weer verbroken, maar wel kan worden gezegd, dat deze banden zijn versmald en verzwakt. Het behoeft geen nadere uiteenzetting, dat de Sowjetwereld in de richting van deze versmalling en verzwakking heeft gewerkt. Maar van bijzonder gewicht was in deze de poolse teleurstelling over het westen, met name ten aanzien van het geringe begrip voor de situatie van hun land. Ik wees er reeds op, dat het niet-erkennen van de poolse westgrenzen en de onbelemmerde dagdromerij van de duitse revanchisten Polen van het westen vervreemden. Het zichtbare gevolg is een groeiende verbittering van de poolse progressieven. Zij hebben de moed niet opgegeven, doch proberen aan zichzelf te verklaren, dat het tempo van de vooruitgang veel lager ligt dan zij hadden gehoopt. Met name voor de ouderen is het moeilijk de - tijdelijke? - verschrompeling te accepteren. Van de na-oorlogse generatie weten wij eigenlijk nog te weinig af. De vrees is niet ongegrond, dat deze wat al te ‘realistisch’ zal reageren en weinig ‘geloof en hoop’ zal tonen.
In de poolse literatuur - maar vooral in de literairkritische becshouwingen - is de toon van teleurstel- | |
| |
ling goed hoorbaar. Zij menen er echter, dat het verschijnsel van de verdorring een typisch kenmerk van de poolse ontwikkeling is. Het is echter een symptoom van de gehele oude wereld, Amerika incluis, omdat zovele opvattingen en begrippen zijn gedevalueerd. Men gelooft in niets meer, wat ook en in de eerste plaats betekent, dat men niet meer in zichzelf gelooft.
Bij de oudere poolse schrijvers, als Jaroslaw Iwaszkiewicz (geb. 1883) bijvoorbeeld, neemt men waar, dat zij steeds minder te maken willen hebben met deze tijd, zelfs niet met die van voor de laatste oorlog. Zij keren terug naar de tijd, dat zij jong waren en vlechten opnieuw aan de draad, die zij toen begonnen. De tijd, waarin men jong en sterk was, lijkt bijna altijd schoner en beter dan de tijd waarin men nu leeft.
Anderen, de ‘middelbare’ schrijvers, als bijvoorbeeld Jerzy Andrzejewski (geb. 1911) keren ook terug naar voorheen. De sfeer van hun werk wordt anti-reëel. Zij introduceren opnieuw het mysticisme van hun godsdienstige kinderjaren. Andrzejewski's boek ‘Bramy raju’ (‘De poorten van het Pardijs’) wijst zeer sterk in deze richting.
De jonge schrijvers, zij, die dus begonnen te schrijven tijdens en na de laatste oorlog, hebben geen echt verleden. Zij kunnen dus niet terug naar dat vroegere, voorbije. Trouwens hun jeugd op zichzelf maakt het al niet eenvoudig het heden te ontlopen. Tot op zekere hoogte zullen zij zich schikken - tot aan een nieuwe lente - en enkelen zullen Polen verlaten, als Hlasko deed. Maar leven, echt leven, in de emigratie lukt maar weinigen. Dezelfde Hlasko is hiervan een goed voorbeeld.
Voorzover men zich niet kan schikken - en dit geldt dan niet alleen voor de schrijvers - zal men zich verzetten. Dit is altijd zo geweest. Het gaat in zulke omstandigheden vooral om de ruimte van beweging. Deze is in Polen ongetwijfeld minder dan bij ons. Maar enigermate kan men zich roeren, zeker meer dan voorheen. En voor de betrokkenen is het waarschijnlijk niet zo heel interessant te weten, of dit nu is veroorzaakt door bepaalde veranderingen in de
| |
| |
wereldpolitiek dan wel dat het is verworven door het geuite verlangen naar vrijheid.
| |
VI
Nog een belangrijk winstpunt van oktober 1956 was, dat de macht van de ‘administratie’ sterk verminderde. Dit hield dan in, dat partij en staat meer op de achtergrond geraakten, dat de persoonlijke veiligheid en de vrijheid van gesprek en publikatie in niet geringe mate toenamen. De betekenis hiervan kan nauwelijks worden overschat.
Partij en staat hadden de kerk voor een deel van zijn autoriteit ontdaan. Hoewel in principe door de bevolking nog steeds de kerk als de enige ‘echte’ autoriteit wordt beschouwd, is in de relatie kerk-volk èn door de werking van partij en staat èn door de historie wel het een en ander gewijzigd. Dit houdt in, dat de inner1ijke afhankelijkheid van de bevolking was verminderd. Hierbij kwam dus de uiterlijke machtsvermindering van de wereldlijke autoriteit. Dit tezamen impliceert, dat na oktober 1956 de mensen meer vrijheid hadden dan ooit tevoren.
De evolutie na dat tijdstip gaf aanvankelijk een verruiming te zien. Langzamerhand echter keerden partij en staat terug naar hun vroegere stellingen. Hun macht is, formeel beschouwd, nagenoeg weer gelijk aan voorheen. In een te verwachten toespitsing van de situatie zal nog moeten blijken, in hoeverre die formele macht een werkelijke is. De versierselen van de macht, als controle, druk, censuur, intimidatie, zijn minder duidelijk zichtbaar. Er gebeurt minder in het openbaar en meer ‘langs de stille wegen’. En ik denk hierbij niet aan gevangenis of erger, neen, wat dat betreft, is de lucht veel zuiverder dan vroeger.
De censuur kan bepaalde uitgaven in druk verhinderen. Maar een rechtstreekse afwijzing komt zelden voor. Men praat met de auteurs, tracht hen ervan te overtuigen, dat zij hun werk moeten wijzigen. Zij worden niet direkt gedwongen ‘socialistisch-realistisch’ te
| |
| |
schrijven. Door het traineren wordt menig auteur langzaamaan bereid wat water in de wijn te doen. Een andere methode is de oplaag van de uitgave beperkt te houden, zodat de invloed ervan begrensd blijft. In elk geval kan men zeggen, dat door de machinaties van staat en partij bepaalde auteurs ontmoedigd worden, zich terugtrekken, terwijl door controle op de kulturele week- en maandbladen de redaktie en de medewerkers wat moe, kopschuw en steeds zwijgzamer worden. Geen wonder, dat de levendigheid van die bladen is verminderd, zo sterk zelfs, dat zij steeds minder worden gelezen. De persvrijheid wordt dus niet met ijzeren vuist vernietigd noch worden de auteurs gevangen gezet. De inperking komt op kousevoeten.
| |
VII
Er is werkelijk iets veranderd. De veranderingen zijn niet meetbaar, zelfs niet altijd duidelijk zichtbaar. De golf van oktober 1956 is uitgelopen en teruggevloeid. Waarom zouden er niet nieuwe golven kunnen komen? En wie zou met goed recht durven beweren, dat de lente slechts eens komt?
Vanzelfsprekend zijn er vele polen ontgoocheld over de ontwikkeling van de laatste jaren. En voorzover wij hun situatie kennen, zijn ook wij teleurgesteld. En hoe zit het met ons schuldgevoel? Wat hebben wij in werkelijkheid gedaan voor de progressieve krachten in Polen? ‘Dat kan op de nagel van de pink van een zuigeling’, zou Mamusia zeggen.
Enige niet in de poolse taal uitgegeven bladen zijn:
Cahiers Pologne-Allemagne (Parijs) |
Polish Perspectives (Warszawz) |
Soviet Survey (Londen) |
Mickiewicz-Blätter (Heidelberg) |
|
|