De Nieuwe Stem. Jaargang 17
(1962)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 335]
| |
B.C. van Houten
| |
[pagina 336]
| |
In Amerika was de interesse voor de sociologie van Weber namelijk in toenemende mate gaan stijgen. Deze receptie laat men gewoonlijk beginnen met de Weberinterpretatie van Talcott Parsons (1937), die zich ook verdienstelijk maakte door werk van Weber te vertalen. Hij werd hierin spoedig door anderen gevolgd, zodat er momenteel, behalve twee bloemlezingen, o.a. vertalingen zijn van het grootste deel van Webers godsdienstsociologie, van het eerste deel van ‘Wirtschaft und Gesellschaft’, de rechtssociologie en de sociologie van de stad. Toch krijgt de Amerikaanse lezer hiermede nog geen voldoende inzicht in Webers werk. Daarom heeft de Amerikaanse socioloog van Duitse afkomst Reinhard Bendix in zijn onlangs (1960) verschenen boek ‘Max Weber’ een poging ondernomen een ommvattend beeld te geven van Webers empirische onderzoekingen op het terrein van de sociale structuur, godsdienst en sociale verandering. Hoewel Bendix zijn boek de ondertitel ‘an intellectual portrait’ heeft meegegeven, zal men er vergeefs uitgebreide informatie over de persoon en de ontwikkelingsgang van Max Weber in zoeken. De schrijver wijdt weliswaar zijn eerste hoofdstuk (blz. 25-34) aan Webers ‘career and personal orientation’, maar gaat daarna meteen over tot het geven van een ‘comprehensive whole’ van het werk. In het eerste deel worden behandeld de Duitse maatschappij en de Protestantse ethiek, in het tweede de relaties tussen godsdienst en maatschappij n.a.v. Webers vergelijkende godsdienstsociologie en in het laatste deel de politieke sociologie van Weber. Webers opvattingen worden gepresenteerd als absolute waarheden, los van tijd en plaats. Er wordt geen afzonderlijke aandacht besteed aan de Weberiaanse methodologie en evenmin aan Webers politieke activiteiten. Bendix behoort tot diegenen, die in Weber een liberaal zien en een aanhanger van de parlementaire democratie. Het was kennelijk binnen het bestek van een ‘comprehensive whole’ niet mogelijk aandacht te schenken aan het fervente nationalisme en imperialisme van Max Weber. Weber was namelijk in al zijn instincten nationalist, | |
[pagina 337]
| |
zoals nog niet zo lang geleden ook Theodor Heuss heeft opgemerkt in zijn voorwoord tot de tweede druk van Webers ‘Gesammelte Politische Schriften’.Ga naar eind1 Het ideaal van de nationale staat stond bij Weber centraal; alle economische en sociale problemen werden er ondergeschikt aan gemaakt. Dit standpunt heeft Webers politieke denken zijn leven lang bepaald. De natie was voor hem de laatste waarde, waaraan alle andere doeleinden ondergeschikt waren. Het nationalisme nam bij hem de vorm aan van een geloof aan Duitsland, dat hij in de ‘Gesammelte Aufsätze zur Wissenschaftslehre’ eenmaal zelfs een waardebegrip noemt (blz. 262). De vraag kan hier gesteld worden, wat Weber eigenlijk onder nationale staat verstond. Beslissend was de toenmaals bestaande Duitse maatschappij. De ‘normativiteit van het feitelijke’ schiep ook zijn politieke begripsvorming. Nationaliteit was ook voor Weber echter geen ondubbelzinnig sociologische begrip. Bepalend was voor hem het subjectieve gemeenschaps-bewustzijn. Een groep wordt pas tot natie door een gemeenschappelijke politieke strijd op leven en dood. Het nationaal bewustzijn wordt dus gevormd door bewuste deelname aan het ‘machtspolitische Schicksal’ van de eigen staat. Versmolten met het begrip natie is dus de machtsgedachte. Evenals Macchiavelli stelt Weber het primaat van de macht. Deze wortelt bij hem in normen van buiten-ethische aard. Verbonden met de macht is de strijd, die Weber met een aan Hobbes en Nietzsche herinnerend radicalisme als een elementair principe in het leven beschouwt.Ga naar eind2 Men kan Weber een aanhanger van de parlementaire democratie noemen, maar men dient dan wel in het oog te houden, dat dit begrip bij hem een zeer beperkte betekenis heeft. Hij wenste de parlementaire constitutionele staat om nationalistische redenen. De parlementaire democratie had voor Weber slechts twee functies, n.l. de selectie van politieke leiders en de controle van de zuiver technische en derhalve niet tot leiding geven geroepen overheidsbureaucratie. De leidende politicus dient niet uitvoerder te zijn van de macht van het parlement, maar kreeg bij Weber een | |
[pagina 338]
| |
qualitatief andere taak toegekend, n.l. die van leider; hij moet zijn eigen wil door invloed en demagogische overtuigingskracht doorzetten. Het parlement krijgt dus uiteindelijk een louter passieve functie toebedeeld. De leider moet het bureaucratisch machtsapparaat doorbreken. Hij moet met demogogische middelen aanhang bij de massa trachten te veroveren en zich aan de spits van de partijmachine stellen. Vandaar de uitdrukking ‘Führerherrschaft mit Maschine’. Wat Weber voorstond was een ‘plebiszitare Führerherrschaft’. ‘In der Demokratie wählt das Volk seinen Führer, dem es vertraut. Dann sagt der Gewählte: ‘Nun haltet den Mund un pariert!’ Volk und Parteien dürfen ihm nicht hinein reden... Nachher kann das Volk richten - hat der Führer Fehler gemacht - an den Galgen mit ihm!’ aldus uitte Weber zich eens in een gesprek met generaal Ludendorff. Het is geen wonder, dat deze oude reactionnair verzuchtte: ‘Solche Demokratie kann mir gefallen!’Ga naar eind3 Weber gaf zelfs trouwens ook toe, dat parlementarisering en democratisering voor hem slechts middel waren om de binnenlandse voorwaarden voor de Duitse wereldpolitiek te scheppen. Zijn ideaal was een machtige Duitse natie, die in staat was tot grote prestaties op het gebied der buitenlandse politiek. Het verwijt, dat de befaamde Hongaarse marxist Georg Lukacs zijn vroegere leermeester Weber voor de voeten werpt, dat democratisering voor hem slechts een technische maatregel was ten gunste van een beter functionerend imperialisme,Ga naar eind4 is dan ook volkomen gerechtvaardigd. Weber heeft dit zelf trouwens ook toegegeven. ‘Staatsformen sind für mich Techniken wie jede andere Maschinerie’ heeft hij eens geschreven. Inzoverre heeft Weber er vooral toe bijgedragen de democratische gedachte van zijn inhoud te beroven en de weg te banen voor een zuiver functionalistische opvatting van de democratie.Ga naar eind5 De democratie houdt op een staatsvorm van bijzondere waarde te zijn. De voorkeur voor de democratie is het gevolg van haar grotere doelmatigheid op het gebied van de buitenlandse politiek.Ga naar eind6 | |
[pagina 339]
| |
Het vasthouden aan de natie als een waarde leidde Weber er dus toe de democratie als een waarde te laten vallen. Deze uitweidingen over Webers nationalisme en zijn opvattingen over parlementaire democratie dienden ter inleiding van een beschouwing over zijn politieke opvattingen en activiteiten. Want hoewel Weber algemeen als een groot socioloog wordt gevierd - zijn betekenis voor de sociologie wordt beurtelings vergeleken met die van Aristoteles en Kant voor de filosofie - is de stelling alleszins gerechtvaardigd, dat Weber niet in de eerste plaats wetenschapsmens was, maar vóór alles politicus. Weber heeft zelf aan het begin van zijn wetenschappelijke loopbaan ook eens gezegd, dat hij eigenlijk geen geleerde was en zich voorbehield zich later nog eens helemaal aan de politiek te zullen wijden. Politieke vraagstukken hebben hem zijn leven lang hartstochtelijk beziggehouden. De betekenis van de politiek werd door hem zeer hoog aangeslagen: ‘Alle letzten Fragen ohne Ausnahme werden von rein politischen Ereignissen berührt, so äuszerlich diese scheinen’. Het was echter de persoonlijke tragiek van Max Weber, dat hij, uiteindelijk een man van de daad, toch zijn leven lang geworsteld heeft met de verlamming van de daad door het verstand, merkt Mommsen terecht op.Ga naar eind7 Dit was echter niet de enige oorzaak, dat Weber een politieke carrière misgelopen is. Tijdens zijn leven hebben zich regelmatig mogelijkheden voorgedaan om tot belangrijke politieke posten op te klimmen. Steeds kwam er echter op het laatste moment een kink in de kabel en Weber was daar meestal zelf de oorzaak van. Zijn temperament stond hem in de weg. Politiek willen bedrijven betekent ocmpromissen kunnen sluiten, heeft hij eens in zijn ‘Politische Schriften’ geschreven. Hiertoe nu was hij zelf niet in staat. Ook zijn vrouw erkende dat. Toen Weber in 1897 een liberale Rijksdagcandidatuur afwees, commentarieerde ze, dat het hem ook niet gemakkelijk gevallen zou zijn zich te schikken. ‘Der Politiker musz den Realitäten des Lebens innerlich gewachsen sein’ heet het eenmaal in ‘Politik als Beruf’. Aan deze eis voldeed Weber | |
[pagina 340]
| |
zelf bepaaldelijk niet. Gelukkig maar, in zekere zin, want daardoor is Weber voor de wetenschap gespaard gebleven. Dat hij de wetenschappelijke loopbaan koos, betekent echter niet, dat hij de politiek vaarwel zei. Integendeel, hij is er zich steeds en zelfs actief mee blijven bezighouden. Hij heeft daarbij echter niet, overeenkomstig zijn eigen, beroemd geworden opvattingen, wetenschap en politiek zorgvuldig van elkaar gescheiden. Er bestaat namelijk een onlosmakelijk verband tussen politiek en wetenschap bij Max Weber. Zijn wetenschappelijke activiteiten zijn steeds de tegenhanger van zijn practische, politieke instelling. De structuren van wetenschap en politiek zijn bij Weber identiek. Ze zijn objectiveringen van een en dezelfde persoon. Deze stelling is indertijd al door Christoph Steding in een hoogst opmerkelijke studie, getiteld: ‘Politik und Wissenschaft bei Max Weber’Ga naar eind8 met een overvloed van materiaal bewezen. Steding ontleent vele voorbeelden aan de vergelijkende godsdienstsociologie en toont aan, hoe zeer Weber het verleden zag ‘sub specie moderni temporis’. In zijn seculariserende godsdienstsociologie schildert Weber bijvoorbeeld de profeten af als demagogen, journalisten, pamfletisten en politici. Hun ethos heeft derhalve een verregaande verwantschap met die van Weber zelf, die zich graag ook als een profeet zag op het politieke terrein. De ruimte laat helaas niet toe nader op de interessante studie van Steding in te gaan. Zijn these is trouwens bij nader inzien minder revolutionnair dan ze lijkt. Reeds Karl Jaspers heeft in zijn gedenkrede voor Weber gesproken over de sociologie als wetenschappelijke vorm van zelfkennis.Ga naar eind9 En Marianne Weber schrijft in haar biografie n.a.v. ‘Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus’. ‘Man glaubt auch in den groszartigen Gestalten des heroischen Puritanismus, die Weber vor uns hinstellt, gewisse ihm selbst eigene Züge zu spüren.’ Genoemde studie hangt volgens haar met de diepste wortels van zijn persoonlijkheid samen en draagt op ondefinieerbare wijze diens stempel.Ga naar eind10 Ook Mommsen situeert de befaamde studie over de verhouding van godsdienst en kapitalisme. Het Duitse | |
[pagina 341]
| |
liberalisme verkeerde plm. 1880 in een periode van achteruitgang. Met de snelle ontwikkeling van het kapitalisme verlamde de politieke activiteit van de Duitse bourgeoisie. Deze prefereerde handhaving van de status quo boven een progressieve liberale politiek, omdat de eerste bescherming bood tegen mogelijke revolutionnaire activiteiten van de zijde van de arbeiders. Ze zocht daarom voor een deel toenadering tot de heersende feodale groeperingen. Max Weber richtte een appèl aan de Duitse bourgeoisie zich op zijn culturele en politieke idealen te bezinnen en weer ‘klassebewust’ te worden. ‘Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus’ was óók een poging bij te dragen tot een herleving van het burgerlijke-puriteinse klassebewustzijn.Ga naar eind11 Deze historisch-relativerende benadering is kenmerkend voor het boek van Mommsen. De schrijver maakt niet de fout van Bendix om Webers opvattingen weer te geven, geabstraheerd van tijd en plaats, wat een hachelijke onderneming is bij iemand als Weber, wiens ideeën zozeer generaliseringen zijn van de resultaten van eigen concrete onderzoekingen. Mommsens boek maakt veel meer dan dat van Bendix aanspraak op de titel ‘an intellectual portrait’. Hij schildert ‘die Entwicklung des Politikers Weber zunächst ganz konkret in seiner Haltung gegenüber den aktuellen politischen Problemen seiner Zeit’ (VII). Het resultaat is een briljante studie geworden, die men niet ongelezen mag laten. In het bijzonder diegenen, die kennis willen nemen van het geschrift van Bendix, wordt met klem aangeraden, eerst de studie van Mommsen ter hand te nemen. Wolfgang J. Mommsen is een achterkleinzoon van de beroemde historicus Theodor Mommsen, die bevriend was met de ouders van Max Weber en bij diens promotie ook als opponent optrad.Ga naar eind12 De jonge Mommsen is dus a.h.w. ‘nourri dans le sérail’. Door de banden van zijn familie met die van Weber kreeg hij toegang tot een aantal nieuwe bronnen uit de nalatenschap. Vooral het omvangrijke briefmateriaal heeft hij onderzocht. Dit is door Marianne Weber in | |
[pagina 342]
| |
haar biografie slechts gedeeltelijk benut. Bovendien bleek Mommsen, dat van het materiaal, dat ze wèl gebruikt heeft, in talrijke gevallen brieven met onjuiste dateringen, vervalsingen of bedenkelijke verkortingen waren weergegeven. Mommsen geeft niet zonder meer een historische relativering van het politieke denken van Max Weber. Integendeel, hij is er zich van bewust, dat wezenlijke elementen van Webers denken niet uit hun historisch-politieke bepaaldheid te verklaren zijn. Toch meent hij, in tegenstelling tot de orthodoxe Weber-interpreten, die Webers terminologie op de huidige verhoudingen willen toepassen, zonder deze zelf te critiseren, dat men Webers politieke en staatssociologische opvattingen slechts dan tot hun recht laat komen als men hun historische bepaaldheid en de grenzen van hun gelding in aanmerking neemt. In het eerste hoofdstuk wordt de politieke ontwikkeling van de jonge Weber nagegaan. Daarna worden Webers politieke opvattingen geschetst, zoals die naar voren kwamen bij zijn onderzoek naar de positie van de landarbeiders in het gebied ten oosten van de Elbe. In zijn ‘Habilitationsschrift’ (1891) had Weber zich al beziggehouden met de agrarische geschiedenis. Hij zag in de latifundia de oorzaak van de ondergang van de antieke cultuur. Hij trok parallellen met het oostduitse grootgrondbezit. Het tekort aan landarbeiders tastte daar z.i. het bestaan van het grootgrondbezit aan. Dit leidde bij hem mede tot de opvatting, dat de ondergang van de latifundia ook het gevolg was van gebrek aan arbeidskrachten, in casu slaven. In het voorbijgaan zij gewezen op de illustratieve waarde van het bovenstaande voor de stelling, dat Weber het verleden vanuit het heden interpreteert. Spoedig kreeg Weber gelegenheid zich verder met de oostduitse agrariscche problemen bezig te houden. Toen hij in 1890 een uitnodiging kreeg van de ‘Verein für Sozialpolitik’ om mee te werken aan de grote landarbeidersenquête, nam Weber op zich een onderzoek te doen in het gebied oostelijk van de Elbe. Hij vond, dat er in dit gebied een proces van ingrijpende sociale verande- | |
[pagina 343]
| |
ring aan de gang was. De patriarchale maatschappij was bezig in te storten. De oorzaak zag Weber in het kapitalisme, de revolutionnaire macht, die alle traditionele maatschappijvormen begon omver te werpen. Onder invloed van het marxisme meende Weber, dat het kapitalisme de arbeiders uit hun traditionele bindingen losweekte en mobiliseerde voor de klassenstrijd. Het kapitalisme als allesbeheersend fenomeen kwam hiermede binnen zijn gezichtsveld. Het kapitalisme en zijn invloed op de sociale structuur en de heerschappij heeft sindsdien een centrale plaats in zijn belangstelling ingenomen. Ook het probleem van de nationale staat, eveneens een vraagstuk dat Weber zijn leven lang niet meer heeft losgelaten, dook hier voor het eerst op. De plaats van de wegtrekkende oostduitse arbeiders werd ingenomen door Poolse immigranten. Vanuit het standpunt van het staatsbelang constateerde Weber bezorgd de verpoolsing van het oosten. Hierdoor werd niet alleen het voortbestaan van de Duitse nationaliteit, maar ook het culturele niveau van het land bedreigd. Deze aspecten stelde Weber centraal, alle sociale en economische problemen achtte hij hieraan ondergeschikt. De politieke overtuigingen, die bij Weber tijdens zijn onderzoek naar de landarbeiders gerijpt waren, werden samengebracht in een universele analyse van de positie van het Duitse Rijk, spoedig daarop ook het onderwerp van zijn Freiburgse oratie ‘Der Nationalstaat und die Volkswirtschaftspolitik’, die - men denke aan de in het voorafgaande gemaakte opmerkingen, over de samenhang van wetenschap en politiek bij Weber - is opgenomen in de ‘Politische Schriften’. Mommsen plaatst deze belangrijke rede in het centrum van zijn beschouwingen over Webers politieke opvattingen, terecht, want ze bevat niet alleen Webers gedachten over de relativiteit van de wetenschappelijke waarheid, maar ook zijn onverbloemd nationalistische belijdenis. De rede, die de jonge hoogleraar, die later beroemd zou worden als verdediger van de waardevrijheid van de wetenschap, hield, was doordrenkt van de politiek en stak vol waardeoordelen. ‘Die Wissen- | |
[pagina 344]
| |
schaft von der Volkswirtschaftspolitik ist eine politische Wissenschaft. Sie ist eine Dienerin der Politik, nicht der Tagespolitik der jeweils herrschenden Machthaber und Klassen, sondern der dauernden machtpolitischen Interessen der Nation.’Ga naar eind13 Hoe paradoxaal het ook lijkt, toch legde Weber in deze rede de grondslagen van zijn theorie der waardevrijheid. De wetenschap is n.l. niet in staat empirisch de laatste waardemaatstaven voor de beoordeling van haar objecten te ontwikkelen, want deze stammen uit een heterogene waardesfeer. Als laatste waarde beschouwde Weber de natie. Als waardebegrip stond de natie buiten het bereik van wetenschappelijke critiek. Uitermate boeiend is de analyse van Webers opvattingen t.a.v. de binnenlandse politiek. Weber zag al vrij vroeg als het grote alternatief: industrialisme of feodalisme. Hij beschouwde als het binnenlandse kernprobleem de vraag, of Duitsland zich met inspanning van alle krachten tot een leidende industriestaat zou ontwikkelen, of dat het conservatieve grootgrondbezit uit het oosten, samen met de kleinburgerlijk-antikapitalistische krachten, deze ontwikkelinug konden tegenhouden; m.a.w. de beslechting van de strijd tussen de beide economisch en sociaal zo uiteenlopende delen van Duitsland, het agrarische en feodale oosten en het commerciële en industriële westen. Voorwaar een actuele problematiek! Weber koos van meet af aan partij tegen de conservatieven. Hij beschouwde voorts een progressieve sociale politiek als noodzakelijk, geen patriarchale sociale politiek, maar zelfverantwoordelijkheid en vrije zelfbepaling van de arbeiders. Evenals het marxisme zag Weber de klassenstrijd als een integrerend bestanddeel van de industriële maatschappij. Hij geloofde echter niet in de mogelijkheid door omvorming van de maatschappijstructuur het fundamentele antagonisme tussen kapitaal en arbeid te kunnen opheffen. Weber nam de socialistische ideeën slechts onder ‘gesinnungs-ethisch’ gezichtspunt au serieux. Het is merkwaardig, dat Weber, die men wel de burgerlijke Marx heeft genoemd, zich zo weinig diepgaand heeft bezig gehouden met de leer van Marx. Zo | |
[pagina 345]
| |
werd nog niet zo lang geleden van marxistische zijde smalend opgemerkt: ‘Derselbe Max Weber, der es für unerläszlich hielt, Spanisch zu lernen um einige Originaldokumente die er für seine Untersuchungen über die Entwicklung des europäischen Handels benötigte, einsehen zu können, und der, nur um einige Kapitel über die soziale Struktur der Bürokratie der chinesischen Mandarine zu schreiben, Bücher gelesen hattte, die eine ganze Bibliothek füllen wurden, derselbe vornehme und gewissenhafte Gelehrte scheute sich gegen Ende eines Lebens nicht, mehrere Semester lang kritische Vorlesungen über den historischen Materialismus zu halten,Ga naar eind14 Vorlesungen, die zeigten, dasz er die wichtigsten Werke von Marx und Engels nur von Hörensagen kannte, und was er davon gehört hatte, war obendrein falsch!’Ga naar eind15 Terecht wijst Mommsen erop, dat men Webers godsdienstsociologie niet kan zien als een ontzenuwing van de marxistische theorie van de geestelijke bovenbouw (die Weber overigens slechts in ‘vulgärmarxistische’ zin interpreteerde) door het aantonen van ideële componenten. Weber treft daarmee namelijk niet de kern van het marxistisch betoog. Hij gaf dan ook zelf toe, dat het kapitalisme, eenmaal tot volle ontplooiing gekomen, kon bestaan zonder een specifiek ‘Wirtschaftsethos’, omdat de concurrentie als motor van het economisch proces deze dan overbodig maakte. In zover geldt het marxistische schema voor het kapitalisme onverminderd. Het kapitalisme als materieel productiesysteem ondermijnt niet alleen de huidige maatschappelijke structuur, maar ook haar culturele idealen. Uitvoerig gaat Mommsen daarna in op Webers medewerking aan Friedrich Naumanns christelijk-sociale beweging, zijn ijveren om het Rijk te parlementariseren om zodoende een crisis in de leiding te overwinnen, zijn deelname aan de discussies over het doel van de oorlog, de ‘U-Boot’-oorlog, de nederlaag en de revolutie en het verdrag van Versailles. Boeiende bladzijden, niet alleen voor wie geïnteresseerd is in Max Weber, maar voor iedereen, die belangstelling heeft voor de moderne politieke geschiedenis. Aan het slot | |
[pagina 346]
| |
van deze beschouwingen stelt de schrijver de belangrijke vraag, of Weber, zoals velen menen, in 1918 werkelijk geroepen was om het land in deze moeilijke tijden te leiden. Mommsen beantwoordt deze vraag ontkennend. Niet alleen omdat een aantal persoonlijke redenen dit verhinderen, maar vooral omdat Weber politieke idealen aanhing, die tot het verleden behoorden. Hij bleef de nationalistische machtspoliticus uit de wilhelminische tijd, ook tijdens de Republiek van Weimar. Toch heeft hij actief meegewerkt aan de totstandkoming van de grondwet van deze staat. Mommsen rekent hier af met de opvatting, dat Weber verantwoordelijk is voor de sterke positie van de Rijkspresident in de grondwet van Weimar. Formeel staatsrechtelijk zijn Webers plannen volledig mislukt, hoezeer hij ook zijn best heeft gedaan ze aanvaard te krijgen; hij schroomde daarbij zelfs niet zijn socialistische tegenstanders met anti-semitische argumenten te bestrijden. Toch heeft Webers leer van de caesaristischplebiscitaire leiderspositie van de president veel navolging gevonden en hij kwam daarmee aan het begin te staan van de pogingen, die tijdens de Republiek van Weimar ondernomen werden de machtspositie van de president te versterken ten koste van de Rijksdag. Het is Webers leerling Carl Schmitt geweest, die de uiterste consequenties heeft getrokken in zijn theorie van de plebiscitaire autoriteit van de president als representant van de politieke wil van het volk. Het is een van de grootste verdiensten van Mommsen, dat hij de nauwe verwantschap heeft aangetoond tussen Max Weber en Carl Schmitt. Deze theoreticus van de totale staatsidee, groot man tijdens het Derde Rijk, evenals nu trouwens weer - niet zo lang geleden verscheen er nog een Festschrift te zijner ere! - kan zonder voorbehoud onder het genus smeerlap gesubsumeerd worden Hij gaf de gedachte van de leidende positie van de president een scherpe zwenking tegen het parlementarisme als zodanig. En hoewel dit misschien bij Weber impliciet al aanwezig was, toch zou deze zich nooit tegen de partijenstaat als zodanig gekeerd hebben. Toch was Schmitts aanvaarding van de autoritaire | |
[pagina 347]
| |
Führer-staat de consequentie van Webers plebiscitaire leidersgedachten. Deze consequenties, culminerend in de totale heerschappij van de charismatische (!) ‘politicus’, Hitler, heetf Weber zeker niet gewild en evenmin gezien. Weber wilde niet verder gaan dan de charismatische leidersgedachte door te voeren en daarmee een eind te maken aan het bewind der ‘beroeps-politici’ om aldus Duitsland weer tot een machtige natie te maken. Politieke gedachten hebben echter hun eigen kracht, merkt Mommsen wijs op. Dat Webers politieke idealen, die hij in de Republiek van Weimar had willen realiseren, in anti-democratische zin omgebogen konden worden, werpt een licht op haar problematiek. In het laatste hoofdstuk wordt daarom een onderzoek ingesteld naar de democratische substantie van deze idealen. Deze critische slotbeschouwing vormt het hoogtepunt van Mommsens boek. Hij toont hierin aan, hoe zeer Webers politieke opvattingen historisch bepaald waren en hoe gevaarlijk ze waren. Daarmee keert hij zich o.a. tegen Johannes Winckelmann, directeur van het pas opgerichte Max Weber Archiv aan de universiteit van München en verzorger van de naoorlogse nieuwe edities van Webers werk, een taak waarvan hij zich soms op bedenkelijke wijze kwijt. Deze exegeet gaat zover, dat hij Weber als ware democraat wil canoniseren. Webers politieke opvattingen zijn volgens hem geenszins achterhaald. Mommsen nu toont aan, dat Weber geen overtuigd democraat was. Hij was een voorstander van de parlementaire democratie, omdat deze z.i. de macht van het feodalisme in Duitsland kon breken. De democratische diealen waren echter niet de zijne. De democratie was voor hem slechts een techniek om leiders te kweken. Een dergelijke democratie leidt echter tot een oligarchie en loopt het gevaar in een autoritaire heerschappij om te slaan. Weber zag alleen heil in charismatische leiders. Zijn waardeneutrale wetenschapsbegrip, berustend op een agnostische filosofie, stelde hem echter niet in staat positieve en negatieve criteria voor de charismatische heerschappij te ontwikkelen. Derhalve viel ook een | |
[pagina 348]
| |
Hitler onder zijn opvatting van een charismatische leider. Het ‘heil’ van Hitler heeft Weber echter ongetwijfeld niet begeerd. Het was daarom maar een geluk voor de ‘Verantwortungsethiker’ Weber, dat hij het tijdperk van het Derde Rijk niet meer hoefde mee te maken. |
|