De Nieuwe Stem. Jaargang 17
(1962)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| |
G. Mandersloot
| |
[pagina 260]
| |
Ook ik kan me slechts volledig identificeren met diegenen die ik heel goed ken. En ik heb te lang Frankrijk's verdeeldheid, onmacht, cynisme en wanhoop beleefd om niet heel goed te weten wat het kost tegen de grote stroom van moedeloosheid en ‘m'enfoutisme’ in toch te gaan manifesteren, toch te denken dat het zin kan hebben iets te doen - wat dan ook - opdat de vrede in Algerije eindelijk..... Anne Claude Godeau, om zo maar een willekeurige naam van een van de slachtoffers te noemen, had zichzelf de 8e februari heel gemakkelijk kunnen overtuigen dat ze alle goede redenen had om thuis te blijven. Waarom zou ze tegen de terreur van de O.A.S. gaan protesteren? Omdat die O.A.S. door een bomaanslag nu ook in Parijs een meisje van vier jaar, Delphine Renard, voorgoed verminkt had? Wat is een dode of een verminkte meer of minder? Werden er de eerste maand van dit jaar in Algiers en Oran niet honderden door de O.A.S. vermoord en verminkt? Wist ze niet sinds de manifestatie van 19 december j.l. dat de Parijse politie met onnoemelijk meer enthousiasme op anti-O.A.S.-manifestanten losranselt dan er toe overgaat O.A.S.-leden te arresteren? Had De Gaulle in zijn laatste rede - tussen haakjes: dat was de twintigste - haar, de passagier, niet uitgelegd, dat als ze maar vertrouwend (thuis) op haar plaats bleef, dan alles wel goed kwam! Hoe zei De Gaulle dat ook weer: ‘Mais dès lors que la barre est fermement tenue, que l'équipage assure la manoeuvre, que les passagers restent confiants et à leur place, il n'y a pas risque de naufrage’. Fermement! Waarom kon Anne-Claude dat niet eenvoudig geloven? Waarom moest ze überhaupt ‘aan politiek doen’? Ze wist toch wel dat zij ‘die aan politiek doen’ altijd schuldig, want links zijn. En dat men door ‘niet aan politiek te doen’ altijd aan de goede (veilige) kant staat? Had ze bijvoorbeeld ‘niet aan politiek gedaan’ (in een land waar zelfs een Brigitte Bardot gedwongen werd aan politiek te doen) dan had ze zich misschien niet eens gerealiseerd, dat Frankrijk sinds 22 jaar in oorlog is, dat de Algerijnse oorlog bijna acht jaar duurt (officieel natuurlijk maar | |
[pagina 261]
| |
twee jaar, - van '54 tot '56 -, plus een kwartier - het laatste kwartiertje van Lacoste na '56 -, want vanaf '58 heeft De Gaulle alleen maar tijd gewonnen) en dan had ze zich misschien niet eens gerealiseerd dat die oorlog van Frankrijk een volledig rechtloze staat gemaakt heeft. Een staat waar men muiten kon (de barricaden-opstand in Algiers in januari 1960) en dan vervolgens vrijgesproken worden. Een staat, waar men een staatsgreep proberen kon (de mislukte Challe-Salan putsch van april 1961) en waar de hiervoor bij verstek ter dood veroordeelde officieren op voldoende compliciteit in het staatsapparaat konden rekenen om in vrijheid hun luguber werk voort te zetten, en een terreurleger te organiseren, dat er in slaagde het geweld en het bloedvergieten uiteindelijk ook naar de hoofdstad over te brengen. Anne Claude Godeau had dat heel goed allemaal niet kunnen weten. Vooral wanneer ze niet toevallig in Algerije een dienstplichtige broer had, die misschien zo nu en dan eens iets vertelde: van die hergroeperingskampen waar twee en een half miljoen vrouwen en kinderen honger lijden, van die concentratiekampen, waarover de magistraat, de heer Patin, President de la Commision de Sauvegarde (sic: dat is de officiële commissie die de Franse regering instelde ter bescherming van de rechten van de mens, en belast met het onderzoeken van de gegrondheid van klachten betreffende het folteren en andere vormen van mishandelingen) tegen het Comite voor Djamila Boupacha durfde zeggen: ‘Of ik op Djamila's verzoek de kampen van El Biar en Hussein Dey bezocht heb? Maar U bent niet wijs; ze hadden me er wel kunnen vasthouden.’Ga naar eind1 Waarom zou wie dan ook dat allemaal willen weten! Het was immers niet voor niets dat pas na de Algerijnse 17 oktober-manifestatie, de deftige pers, la grande presse, la presse d'information, opeens ontdekte, dat de Algerijnen in de bidonvilles rondom Parijs en andere grote steden in dezelfde onmenswaardige condities leefden als de negers in Zuid-Afrika, en op onvoorstelbare wijze door de Franse politie geterroriseerd werden.Ga naar eind2 | |
[pagina 262]
| |
Anne Claude Godeau had het ongeluk dit allemaal wel te weten. Voordat de deftige pers er over sprak. En voordat het recht in Frankrijk zo'n farce geworden was, dat niet alleen de professoren Duverger en Vedel er lange artikelen aan konden wijden, maar dat ook een kind zich afvragen kon, waarom de priester-arbeider Père Davezies tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld werd voor hulpverlening aan Algerijnen. (Maar dat was tenminste nog zeven jaar minder dan de tien jaar van de leden van het ‘réseau-Jeanson’. Omdat Davezies als priester meer het recht had zich te bekommeren om het lot van zijn medemensen?) En waarom drie officieren, die bekend hadden een Algerijnse vrouw, Medara Mebarek, gemarteld te hebben tot de dood er op volgde, door dezelfde rechters vrij gesproken werden.
Tot zo ver ‘la barre fermement tenue’ gedurende vier jaar. Hoe De Gaulle aan die ‘barre’ gekomen was, zullen we hier maar buiten beschouwing laten. Hij meent immers, volgens zijn eigen zeggen, niet sinds mei 1958, maar zonder tussenpoos vanaf juni 1940 Frankrijk's ‘légitimité’ vertegenwoordigd te hebben. Moet men hem bovendien niet alles vergeven OMDAT HIJ NU EENMAAL DE ENIGE MAN IN FRANKRIJK IS DIE EEN EINDE AAN DE ALGERIJNSE OORLOG KON MAKEN!! Hier zijn we dan beland bij het voornaamste argument waarmee Anne Claude zich gemakkelijk had kunnen overtuigen dat er geen enkele reden voor haar bestond tegen de O.A.S. te gaan manifesteren. De Gaulle alleen kon een einde aan het drama maken en..... en voor 't eerst in 't begin van de maand februari 1962 waren alle kranten het er unaniem over eens dat de geheime onderhandelingen met de Voorlopige Algerijnse Regering nu zo ver gevorderd waren, dat men binnen afzienbare weken op een staakt het vuren kon rekenen. Waarom dan in vredesnaam (letterlijk) nog manifesteren! Was het niet overduidelijk dat al het andere kwaad: de kampen, het martelen, het gangsterisme, de anarchie en het terrorisme uit de Algerijnse oorlog waren voortgesproten? Lag het daarom niet voor de hand dat die bij-produk- | |
[pagina 263]
| |
ten van de Algerijnse oorlog - O.A.S. incluis - vroeg of laat ook wel met die oorlog zouden verdwijnen? Anne Claude Godeau had waarschijnlijk vele malen over deze vicieuse cirkel, waarin de Vijfde Republiek gevangen zat, nagedacht. Hoevelen hadden het haar niet voorgekauwd: Stelling 1: Zonder Algerijnse oorlog geen als maar dreigender wordende O.A.S. of fascisme. Stelling 2: Zonder vrede geen hoop dat De Gaulle leger en politie van de O.A.S. zuivert. Dus zonder vrede geen zuivering, en geen vrede... zonder De Gaulle. September 1959. De Gaulle, na meer dan een jaar aan het bewind te zijn, laat in een onnoem'lijk pompeus discours de Algerijnen weten, dat hij hen voortaan, net als al die andere onderdanen van Frankrijk's ex-koloniale bezittingen, het jaar tevoren, het recht tot zelfbeschikking toekent. ‘Kan het mooier,’ roept bijna de gehele buitenlandse en binnenlandse pers. Generaal De Gaulle geeft de Algerijnen zo maar het recht tot zelfbeschikking. Men zag maar liever over het hoofd het WANNEER en het HOE! Dat wanneer was namelijk: vier jaar na het verkrijgen van een situatie waarin er niet meer dan 200 doden per jaar zouden vallen. Dat WANNEER hield dus in op z'n vroegst vier jaar na oktober 1959 - oktober 1963, aangenomen dat er in oktober 1959 een situatie bereikt zou zijn van niet meer dan 200 doden per jaar. Maar HOE die situatie te bereiken? Door het voortzetten van de ‘pacificatie’ (de overwinning van het Franse leger op het Algerijnse Bevrijdingsfront), want niets in die rede van september 1959, noch in de daarop volgende discours, wees er nog op dat De Gaulle ooit bereid zou zijn met die ‘rebellen’ te onderhandelen, voordat die ‘rebellen de messen in de vestibule lieten’, d.w.z. de wapens neerlegden. Samengevat kwam het zelfbeschikkingsdiscours er dus op neer dat de Algerijnse oorlog voortgezet zou worden tot aan een Franse overwinning, en dat vier jaar na die overwinning, het Algerijnse volk mocht kiezen tussen 1) verfransing of te wel integratie 2) afscheiding en 3) lid worden als Algerijnse federale staat (bestaande | |
[pagina 264]
| |
uit een Europese en Mohammedaanse Republiek) van de Franse Gemeenschap. We zijn nu bijna vier jaar verder. De Gaulle onderhandelt met de rebellen, die geenszins hun messen in de vestibule hebben gelaten. De O.A.S. regeert in de steden van Algerije, waar het aantal doden in plaats van twee honderd per jaar om de vier honderd per maand bedraagt. Resultaat: niemand vraagt zich meer af of De Gaulle nog met de F.L.N. tot een accoord wil komen, maar of hij het nog kan tegen de wil van de O.A.S. en zonder van Algerije een nog groter slagveld te maken. Maar wanneer zelfs de aanhangers van De Gaulle zich bezorgd gaan maken over de vraag of DE ENIGE MAN DIE EEN EINDE AAN DE OORLOG KAN MAKEN het nog kan, had dan Anne Claude Godeau niet alle reden nog bezorgder te zijn? Had De Gaulle niet eerst vijftien maanden verloren met een vergeefse poging een ‘troisième force’ in Algerije te vinden, - een soort gematigden tussen het Algerijnse Bevrijdinsgfront en de Europese ultra's in, die hem in staat gesteld zouden hebben zijn Algerije te realiseren zonder het F.L.N., illusie, die door de Algerijnse manifestaties in december 1960 voor goed in rook opging? Had hij vervolgens niet nog eens vijftien maanden nodig gehad om er toe te komen de Algerijnse souvereiniteit over de Sahara toch maar te erkennen? Vijftien maanden plus vijftien maanden is twee en een half jaar. Twee en een half jaar waarin De Gaulle zich verplicht zag telkens op zijn eigen woorden terug te komen. En twee en een half jaar waarin hij de O.A.S. alle tijd gaf uit te groeien van dat ‘ondergrondse schuim’ tot publieke moordenaars. Een ‘troisième force’, naast het De Gaulle trouw gebleven leger en naast het F.L.N. was hiermee inderdaad op het Algerijnse toneel verschenen. Maar we mogen aannemen: niet de ‘troisième force’ waar de Franse President zo lang vergeefs op wachtte. Weten we nu dat voor De Gaulle Anne Claude Godeau een twijfelend passagier was, die op haar plaats had moeten blijven, en die als ‘mauvais sujet de la Ve Republique’ er dus zelf verantwoordelijk voor | |
[pagina 265]
| |
was verdronken te zijn, blijft wat Anne Claude Godeau was voor de ANDEREN; ik bedoel: ‘la Gauche’. ‘La Gauche’, dat is ten eerste de P.C. van Maurice Thorez die, zoals men weet, nog steeds Frankrijks grootste linkse partij is met het hoogste percentage arbeiders onder haar leden. Ten tweede: de socialistische S.F.I.O. van Guy Mollet, met nog een arbeidersclientèle in het Noorden van Frankrijk en in Marseille. Maar voor de rest bestaande uit ambtenaren, onderwijzers enz., d.w.z. de vroegere clientèle van de Radicale Partij, waar de S.F.I.O. inmiddels ook ideologisch op is gaan lijken, daar een Lacoste en Max Lejeune (aanhangers van Frans Algerije) er onder het zelfde dak kunnen huizen als een Gaston Deferre, de vooruitstrevende burgemeester van Marseille. En ten derde: de Parti Socialiste Unifié, die ideologisch tussen de P.C. en de S.F.I.O. in staat, zich onderscheidt door een hoog percentage jongeren en intellectuelen en nog weinig arbeidersaanhang, terwijl de ex-Mendessisten, ex-S.F.I.O.-ers, ex-P.C.-ers en ex-Trotskisten in haar rangen de contacten met die respectievelijke partijen niet vergemakkelijken! ‘La Gauche’, dat is verder de drie grote vakcentrales: de Communistische C.G.T., de socialistische ‘Force Ouvrière’ onder invloed van de S.F.I.O., en de katholieke C.F.T.C., die ondanks haar contacten met de katholieke conservatieve M.R.P. vooruitstrevender is dan ‘Force Ouvrière,’, en voor het verkrijgen van de vrede in Algerije, actiever en moediger dan de C.G.T. en ‘Force Ouvrière’ samen. ‘La Gauche’, dat is tenslotte de nationale studentenbond: de U.N.E.F., vervolgens de F.E.N. (Fédération de l'Education Nationale), en niet te vergeten al de lezers van de maandbladen: ‘l'Esprit’, ‘Les Temps Modernes’, de weekbladen: ‘l'Express’, ‘France-Observateur’, ‘Canard Enchaîné’ en ‘Témoignage Chrétien’. Kortweg al die niet aan een partij verbonden kranten die, ondanks de censuur, van Indo-Chinese tot en met Algerijnse oorlog, ons inziens het objectiefst hebben voorgelicht. Deze linkse vleugel: S.F.I.O. en P.C. plus de vakcentrales (de P.S.U. bestaat pas sinds 1958) is, zoals bekend, bijna net zo verantwoordelijk voor de | |
[pagina 266]
| |
Algerijnse oorlog - en van de S.F.I.O. kan men zeggen: zo niet meer - als rechts Frankrijk, want het was in '56, nadat Frankrijk ‘links republikeins’ gestemd had, dat de Algerijnse oorlog pas goed begon. Het was toen dat Guy Mollet (die tijdens de verkiezingscampagne in januari '56 zei: ‘De Algerijnse oorlog is absurd en uitzichtloos’) besloot het contingent, de dienstplichtigen, naar Algerije te zenden. En toen was het ook dat Lacoste de concentratiekampen opende en het folteren semi-wettigde, want, zo heette het: de strijd tegen guerilla-troepen, die verscholen gaan achter de civiele bevolking, kan nu eenmaal niet netjes gevoerd worden, vanwaar de noodzakelijke geforceerde inlichtingen. Zonder in details te vervallen - men herinnert zich hoe het kabinet-Mollet uiteindelijk viel omdat rechts Frankrijk de rekening van de ‘laatste kwartiertjes’ wat hoog begon te vinden, hoewel het wel geapprecieerd had dat die stomme socialisten zo lang de vuile was voor hen gedaan hadden. En men herinnert zich ook hoe de S.F.I.O. ideologisch probeerde te rechtvaardigen het zo heerlijk te vinden aan de macht te blijven, aangezien als justificatie: ‘F.L.N. = Communisme + Nasser’ (wat tot Suez leidde) voor de intelligentste leden niet voldoende was. Dus werd aan de laatsten uitgelegd dat a + b bewezen was, dat in een ex-kolonie, eenmaal onafhankelijk, de politieke macht altijd in handen kwam van de bourgeoisie, nog reactionnairder dan de voormalige koloniale bezetter, waaruit volgde dat Frankrijk in Algerije blijven moest om de Algerijnse arbeidersklasse tegen de Algerijnse bourgeoisie te beschermen. Het was deze theorie, die professor Duverger spottend het neo-socialistische mollettisme noemde, en die des te lachwekkender was, daar uitgerekend juist in Algerije er practisch geen autochtone bourgeoisie meer bestond. Hebben de communisten deze politiek in de Kamer heftig bestreden, hier staat tegenover dat de P.C. ook voor de ‘buitengewone volmachten’, voor de ‘pacificatie’ in Algerije stemde, en dat de Franse vertegenwoordigers van de ‘internationale bevrijder van alle onder het koloniale en imperialistische juk verdrukte | |
[pagina 267]
| |
volkeren’ dat juk overal zagen behalve ooit duidelijk in eigen huis. Omdat de Sowjet-Unie nog liever zag dat de Fransen in Noord-Afrika bleven, dan dat de Amerikanen er zich nestelden, zoals in Zuid-Vietnam? Omdat de P.C., die het al zo moeilijk had: (destalinisatie, Boedapest), vreesde nog onpopulairder te worden door een anti-nationale houding aan te nemen? Omdat het F.L.N. geen sympathie voor de P.C. had? Hoe het ook zij, we weten niet wat het zwaarst woog, maar we weten wel dat de Franse Communistische Partij, in ieder geval tot het aan het bewind komen van De Gaulle in mei 1958, volledig faalde in haar anti-Algerijnse oorlogspropaganda, en in het naar waarde schatten van de strijd van het Algerijnse volk. Met als gevolg dat Maurice Thorez zelf, in een van z'n zeldzame momenten van zelfcritiek, moest toegeven ‘dat de Algerijnse oorlog niet onpopulair was onder de Franse arbeidersklasse’. En dit staat dan in direct verband met een ander falen: het falen van de vakcentrales. Deze vakcentrales: C.G.T., ‘Force Ouvrière’ en C.F.T.C. interesseerden zich politiek niet voor de Algerijnen, omdat de leiders meenden de economische belangen van de arbeiders slechts goed te kunnen behartigen door zich zo a-politiek mogelijk te gedragen. Bleven de economische en sociale belangen van een onder-proletariaat, bestaande uit ongeveer een half miljoen ongeschoolde arbeiders, die juist alle steun nodig hadden, omdat ze slecht Frans spraken, meestal ook in hun eigen taal niet lezen en schrijven konden. En waarvan de grote meerderheid zonder hun vrouwen en kinderen met z'n vieren of zessen in kamertjes samenhokten, te hoge huren betalend van een salaris waarvan ook nog twee derde naar Algerije gezonden moest worden. Mochten die Algerijnse arbeiders zich eerst gelukkig wanen vergeleken bij hun werkloze broers en vaders, die niet de ‘kans’ hadden naar Frankrijk te komen en werk te vinden, enige tijd ter plaatse bleek hun dat, zelfs als ze lid werden van de Franse vakbonden, deze vakbonden nooit een hand voor hen uitstaken, nooit voor hun speciale belangen opkwamen, maar wel verlangden dat de Algerijnse | |
[pagina 268]
| |
arbeiders de Franse in hun eisen steunden. Resultaat: de Algerijnse arbeiders draaiden de Franse vakverbonden de rug toe en stichtten hun eigen vakverbond: de U.G.T.A., die langzaam maar zeker naar de politieke posities van het F.L.N. toegroeide. De breuk is dan definitief: het latente racisme van de Franse arbeider wordt nu bovendien gevoed door de haat tegen de rebel, de vijand, de terrorist. Franse en Algerijnse arbeiders konden voortaan in dezelfde fabriek werken zonder dat de eersten zich realiseerden dat de laatsten elke avond op een zeker uur binnen moesten zijn en zo vaak afwezig waren als gevolg van de vele razzia's en ‘controles’. Vele Franse arbeiders wisten dan ook niet eens wat de Algerijnen er toe gebracht had de 17e oktober te gaan manifesteren. En ook dit was helaas het werk van ‘la Gauche’!
Het werk van de linkse leiders in de eerste plaats. Want wanneer men ver genoeg terug denkt, tot 1956 bijvoorbeeld, dat jaar dat Guy Mollet zo schrok tijdens zijn eerste bezoek aan Algiers omdat de Europeanen hem, de eerste minister, met tomaten hadden durven bekogelen - de weg van de tomaten naar de plastic-bommen was lang, kameraad Mollet, maar jij was het die als eerste die Europeanen hun zin gaf, en die hen zelfs uitlegde dat hun tomaten-reactie een gezonde reactie was geweest ‘als zijnde de uitdrukking van hun verlangen Frans te blijven’! - wanneer men maar ver genoeg terug denkt dan herinnert men zich heel vreemde zaken. Dan herinnert men zich b.v. dat het Franse volk in 1956 heel verbaasd was, dat de regering, die beloofd had tijdens de verkiezingscampagne met de rebellen te zullen onderhandelen, in plaats daarvan de dienstplichtigen naar Algerije stuurde. Dan herinnert men zich dat die dienstplichtigen vele malen in vele steden de treinen, die hen naar Marseille voerden, tot stilstand brachten, en aan hun vrouwen en verloofden vroegen voor die treinen te gaan liggen, wat ook gebeurde. Toen was het Franse volk dus nog niet amorph. Toen was er dus nog wel een reactie, maar wat schreeuwden alle partijleiders | |
[pagina 269]
| |
toen - communisten incluis -: schandaal, gebrek aan discipline, een initiatief mag nooit van de basis uitgaan, ongehoorde anarchie..... De orde, de linkse orde trad op. De soldaat, die gemeend had consequent te zijn, kreeg z'n partij-bijbeltekstje voor morele steun in deze zo heel speciale oorlog, terwijl vele Fransen het vanaf dat moment opgaven ook nog maar te willen proberen de gebeurtenissen te beïnvloeden. Volgen de jaren waarin het Franse volk zich het minst druk maakt over die oorlog aan de andere kant van de Middellandse Zee. Op Suez nauwelijks een reactie van protest. De protesten tegen het folteren beperken zich tot kleine kringen van intellectuelen (dat was de tijd dat André Malraux nog een petitie tegen het martelen ondertekende). De rest van de Fransen wil niets meer weten. Omdat na het Mollet-ministerie de oneindige kabinetscrisissen weer begonnen zijn. En omdat in '56 en '57 het F.L.N. en de Messalisten bezig waren op bloedige wijze hun oude vete uit te vechten, wat vele, hen oorspronkelijk gunstig gezinde Fransen, van hen vervreemdde. De 13e mei is dan een schok, doch weldra laat men zich o zo graag wijs maken, dat nu alleen De Gaulle de situatie nog maar redden kan. Niet dat men werkelijk toen al in het gevaar van een burgeroorlog geloofde (had generaal Massu niet gezegd, voordat De Gaulle tussen beide kwam: ‘Nous sommes foutus’): men had eenvoudig genoeg van de Vierde Republiek! Was bovendien De Gaulle, als generaal, niet de aangewezen man om het leger uit te leggen dat, daar nu eenmaal gebleken was dat ‘die paar rebellen’ telkens terug kwamen, het verstandiger was met hen te gaan praten? Twee jaar later vindt men bijna niet één Fransman meer, die ooit voor De Gaulle gestemd heeft. Ik voor De Gaulle gestemd? Hoe komt U er bij! Rechts Frankrijk speelt Petrusje omdat De Gaulle Frans Algerije niet gerealiseerd heeft. Links Frankrijk doet hetzelfde omdat het nog steeds op de vrede wacht, en omdat het zich tot twee keer toe achter De Gaulle geschaard heeft (in januari '60 en in april '61, toen Debré vreesde dat de parachutisten in aantocht waren en toen de | |
[pagina 270]
| |
Franse President wel om steun vroeg: ‘Français aidezmoi!’) zonder dat De Gaulle hen daarvoor enige dankbaarheid betoond heeft. Integendeel: De Gaulle past hoe langer hoe meer op zich te compromitteren met die van links uitgestoken hand. Laat het volk maar ‘mokken en wrokken’; ze zijn toch te verdeeld en hebben niemand om me te vervangen. In deze trieste ‘natuur der dingen’ krijgt officieel links Frankrijk dan weer een nieuwe klap. Oktober 1960: proces tegen het Jeanson-net. Een groep jonge mensen is er toe over gegaan de Algerijnen daadwerkelijk te helpen en moedigt de Franse soldaten aan tot deserteren. Een storm van verontwaardiging gaat op. Rechts allicht. Maar links niet minder. Professor Duverger in ‘Le Monde’: ‘Hoe begrijpelijk de motiveringen van deze jonge mensen ook mogen zijn...’ Maar was het niet prof. Duverger, die z'n artikelen doorspekte met vergelijkingen van de Franse situatie met het Duitsland van 1932? En was hij het niet die graag eindigde in de zin van: ‘wanneer ook wij straks in de concentratiekampen zijn?’ Domenach in ‘l'Esprit’: ‘We begrijpen deze jonge mensen maar al te goed, maar we hebben alle wettige vormen van verzet en protest nog niet genoeg geprobeerd, dus...’ Dus gaat men op de straten zitten om tegen de kampen te protesteren. En wanneer ook dat niet helpt? En wanneer blijkt dat de rest van Parijs niet mee op de straat gaat zitten? Ja, wat dan! Dan maar weer afwachten tot De Gaulle weer eens over onderhandelingen na gaat denken. De massa's, de massa's - en hier komen we dan weer terug bij Anne Claude Godeau - zijn immers nog niet rijp! Schuld van de massa's? Of schuld van de leiders, die die massa's slecht voorgelicht hadden? Die zich vergist hadden in hun analyses, en die telkens weer met hun respect voor de wet (men mocht willen dat rechts Frankrijk die wet ook zo gerespecteerd had als de leiders van de zgn. revolutionnaire partijen) die massa's ontmoedigd hadden.
13 februari 1962. Parijs heeft haar acht doden begraven. Franse doden vermoord door de Franse politie! | |
[pagina 271]
| |
Een half miljoen mensen hebben de stoet gevolgd: men was ontroerd en ook verheugd. Was ‘la Gauche’ niet eindelijk verenigd rondom die graven? En is het niet verenigd, dreigend met een Front Populaire en een algemene staking, dat het de O.A.S. tot nadenken kon dwingen?
Twee dagen later: de eerste ontroering is voorbij. Men denkt weer, denkt weer na over al die mogelijkheden, die zo ontmoedigden. Al die mogelijkheden, die van Anne Claude Godeau een bijzonder zinloze dode kunnen maken, slachtoffer van rechts en van links Frankrijk. Van links Frankrijk omdat het in haar huidige partijen-structuur geen Front Populaire KAN realiseren, daar in tegenstelling tot 1936 nu de Communisten in dat Front Populaire majoritair zouden zijn. Eventualiteit, die in het hartje van het N.A.T.O.-Europa uitgesloten is. Van rechts Frankrijk - of dat nu De Gaulle is of de O.A.S. - dat dankzij dit in feite fictieve ‘rode gevaar’ het Franse volk kan chanteren totdat voorgoed alle vormen van vrijheid en democratie verdwenen zijn.
Teheran, februari 1962 |