| |
| |
| |
Christiaan Terpstra
Integratie
Je bent de wortel en 't product,
en als de quadratuur gelukt
Je bent van mij, van anderen niet.
Geen die als ik het teken ziet;
van 't cijferschrift dat al vercent
voordat het iets verbindt
- de code die al staat versteend
Je bent het toeval en 't beschik,
de zin, de plaats, het ogenblik
een spiegel en een vensterglas,
het Uur en de Aeternitas,
de hagelsteen en het graniet,
het boegbeeld en het blauw verschiet
Je bent de inbreuk en de Wet,
de weifeling en het Verzet,
| |
| |
Je bent een flits, een incident,
O God, wat ben je onbekend!
Je bent al wat aan mij ontbreekt
een luister, door geen dag verbleekt
en in geen nacht verdroomd.
Je bent mijn tijd, mijn eeuwigheid;
de maatstaf en de eindloosheid
| |
De muze onder discussie
‘Zij, die je steeds bezingt - wat zou zij zeggen
als zij zich middelpunt van zoveel waan
en dwaasheid wist?’ ‘Ze liet me wel begaan,
en zou ook wat nog volgt ter zijde leggen.’
‘Ik vraag: wat zou zij zeggen?’ ‘Wel, er zou
niet veel te zeggen zijn. Wat ik geschreven
en nog te schrijven heb zal eender wezen.’
‘Of schrijf je soms gemaklijker een vrouw
die niet bestaat, dan een die heeft doen weten
dat zij je vreemd is en ook blijven zal?’
‘Haar, die bestaat door onbestaanbaarheid
zal ik, al zal zij mij, niet licht vergeten;
want waar zij is, en niet is, overal
rust ik in hare onbereikbaarheid.’
| |
| |
| |
Met Imogen?
.... spreekt U mee. -
Een toeval gaf mij 't kengetal in handen
en ook de reeks van cijfers uit de gids,
van haar, die mij met een absente flits
vereenzaamd had in aller heren landen.
Haar rechtheid, die tot onpersoonlijkheid
geworden was; haar maagdelijke gratie,
nu tot bedrevenheid in conversatie,
ontnam 't gesprek zelfs de eenzijdigheid
die men nog in een monoloog kan leggen.
Ik weet haar nu niet zo veel meer te zeggen
dan wat ook op een Britse kerstkaart staat.
I wish you every joy and happiness,
en hang het nummer en het juist adres
en 't ebonieten crossbone op de haak.
21 Dec. 1955
| |
De naam (II)
Zoals ik eens me aan je blik bedronk
omdat ik verder niets te drinken had,
zo draai ik nu het cijfer van de stad
waarin je woont. Wanneer die trilling klonk
was ik gerust, als toen bij 't eerste noemen
van onze beide namen en niet mèer...
Ik draaide jarenlang, en keer op keer
dat cijfer 's avonds. 't Ebonieten zoemen
| |
| |
kreeg al iets zeer vertrouwds. Maar in de stad
bleven in 't cijferslot der automaat
de decimalen na de komma steken;
de nummers die je mij verzwegen had -
je harteklop... Wie zal de code breken?
Wie roept je bij een naam die niet bestaat?
| |
Soixantenaire
Ik lees en reis niet meer; ik heb het wel bekeken.
Ik voel niet meer voor acties en vergaderingen,
en heb een touw geknoopt om mijn verzamelingen;
want wie niet buigen wil blijft toch wel ergens steken.
Ik heb geen zin nòg meer gedichten te verscheuren.
Men kan ze beter andre mensen laten schrijven:
er zullen altijd nog wel heel wat dichters blijven
die zich verbeelden dat er nog wat zal gebeuren
dat waard is om uit nieuwe kruiken uit te klokken -
om er een splinternieuw conflict aan vast te knopen
en op ontknoping daarvan dan maar weer te hopen.
Laat die dan straks maar blijven zitten met de brokken...
Ik heb ze weggedaan; ik heb de leeftijdsgrens
en 't otium cum niks - een uitgekeken mens.
| |
| |
| |
Observaties gestaakt
(Een afscheid aan het K.N.M.I.)
Dit was mijn taak: de zonnekring te meten,
de gradenboog langs ster en noorderlicht
te leggen - hagel, storm en bliksemschicht
te melden; van de regenboog zijn breedte
en kleuren. Elk verschijnsel met zijn tijd.
Want alles heeft zijn tijd - tijd om te bouwen
en af te breken, niet meer te vertrouwen
op eigen werk en eigen waakzaamheid.
De wintermaan hangt wazig voor mijn ogen
die nog maar vaag de sterren onderscheiden.
Er staan niet langer kringen om de zon;
grijs en verwaterd zijn de regenbogen,
kleurloos en mat vergaan de jaargetijden
en als een veeg strekt zich de horizon.
Het K.N.M.I. heeft, over het gehele land verspreid, een aantal vrijwillige waarnemers, die aan dit Instituut plaatselijke verschijnselen rapporteren. De taak van deze waarnemers is buitengewoon interessant. Een minder aangename ervaring is op latere leeftijd de afneming van het gezichtsvermogen: de waarnemingen worden minder scherp, wellicht geheel onjuist, en het voortzetten ervan dus onverantwoord. Dit is het ogenblik waarop men zichzelf dient af te danken. Het Instituut redt zich wel weer met iemand anders, maar voor de waarnemer zelf is er dan niet veel meer te beleven......
|
|