| |
| |
| |
J.B. Bakema
Mens of monotype naar een meer gevarieerde bouwwijze
Na 15 jaren wederopbouw en inhaalprogramma's is in Nederland bezinning op een meer gevarieerde bouwwijze van veel belang voor de komende 15 jaren.
Gedifferentieerde levensuitingen krijgen onvoldoende vorm in de huidige bouwwijze. Daardoor voldoet deze niet aan de eisen, die een volgende fase van de Nederlandse democratische samenleving stelt en de huidige bouwwijze zal daardoor geen stijl kunnen worden en snel verouderen al lijkt ze nu ook soms erg modern.
De vormen worden eenzijdig hierarchisch bepaald, van boven naar beneden en niet simultaan in een tweerichting verkeer.
De woonvormen zijn onvoldoende bijdrage tot ontwikkeling van samenlevings-structuur.
Financiële regelingen en speculatieve bouwsystematiek bepalen momenteel in hoofdzaak de woonwijzen in plaats van het levensbewustzijn van de mens, die woont, daarin gelijktijdig te betrekken als belangrijkste aanleiding voor het bepalen van woonvormen.
Openheid ontstaat meestal gemakshalve om puien te monteren tussen dragende muren of door effect-over-wegingen van buitenaf. Slechts zelden wordt openheid en geslotenheid gelijktijdig verantwoord door het leven van de mensen in en buiten het huis te betrekken in de beslissing over vorm.
De zin van de ontwikkeling van onze samenlevingsstructuur mag echter slechts gericht zijn op de ontwikkeling van een menstype dat persoonlijk zijn verantwoordelijkheid tot het totale leven leert kennen, daarbij geholpen door techniek.
| |
| |
Nooit kan het goed zijn, dat de menselijke ontwikkeling zinvol zou zijn door navolging van administratief-technische, economische wetten alléén.
Deze krijgen pas betekenis indien deze wetten dienen om in harmonie te zijn met de totaliteit, die zowel leven als dood omvat.
Slechts met religieus gevoel kan de mens deze harmonie leren kennen.
De beschouwingen van uiteenlopende karakters als Violet le Duc, Berlage, Morris, Rietveld en Corbusier kregen betekenis, doordat deze mede blijk geven van religieus gevoel.
De architect kan dit gevoel stimuleren door ruimte zo te bepalen, dat door deze bepaling (gebouwde vorm) de aandacht van de gebruiker gericht wordt op de totale (onbepaalde) ruimte, waarin alles is en wordt (Kosmos).
Doet hij dit niet, dan werkt hij materialistisch - mechanisch.
Onze na-oorlogse uitbreidingen van steden zijn meestal materialistisch-mechanisch en na de inhaalperiode, die noodzakelijk werd door schade en stilstand, tengevolge van oorlog, wordt het noodzakelijk hierover na te denken.
Onze stedelijke uitbreidingen worden nu hoofdzakelijk bepaald door de techniek van: grondverwerving, financiering, administratie, aesthetiek, ternauwernood door de techniek van het bouwen, en zeker niet door een innerlijke noodzaak om met ruimtebepaling de mens mogelijkheden te verschaffen om uitdrukking te geven aan zijn steeds uitgebreider wordend tijdruimtebegrip.
Dit laatste nu is juist een wezenlijk kenmerk van de gemiddelde mens, die U zijn en ik.
De door ons gebouwde vormen zijn niet in overeenstemming met de algemeen wordende begrippen over ruimte en tijd.
Zoals een horloge dient om de tijd te kennen, zou een huis kunnen helpen om de oneindige ruimte te meten.
Juist voor de architect, die ruimtekunstenaar is zou
| |
| |
het de inhoud van zijn leven moeten vormen om zo te bouwen, dat de mens zich veilig kan voelen met de totale (oneindige) ruimte, waarvan het bestaan steeds meer deel wordt van zijn dagelijkse leven.
VEILIG JA.... dus geen kastelen meer om uit te schieten, maar woonwijken zouden enorme kastelen kunnen zijn met ontelbare hoeken, gangen, kamers, pleinen en torens, waarin voor duizenden mensen duizenden verschillende woonmogelijkheden zouden zijn te vinden.
Inplaats daarvan krijgen die duizenden honderden gelijke blokken met daarin als grootste variatie een kamer of bed meer of minder.
Reeds bij de keuze van de woning wordt het type van het gezin bepaald qua grootte.
De woningen zullen minder schematisch elkanders bepaling moeten zijn. Er moeten weer geheime kamers komen en onverwachte pleinen om weer te kunnen voldoen aan zowel verstandelijke als emotionele behoeften van de mens.
We zullen weer meer moeten leren begrijpen, dat moerassen soms helderder water kunnen bevatten dan gedraineerde polders, dat parken niet alleen maar groenvoorziening zijn, maar voor alles beleving mogelijk maken van aarde, bomen, luchten, water, wind en horizon, dat ruimte niet alleen begrijpelijk wordt door deze te meten met kubieke meters en te bereizen met maanschepen, maar altijd een oneindigheid zal blijven, waarin ‘le petit prince’ van Saint-Exupéry zijn wonderen beleeft.
We moeten na de 19e eeuwse speculatieve chaos in stedebouw en architectuur weer leren ordenen door middel van analyse en functieonderscheiding en zullen dit moeten blijven doen terwille van onze planningmaatschappij, maar het wordt wel tijd, dat we ons gelijktijdig meer gaan bezinnen op de betrekkingen tussen de door ons onderscheiden gebieden.
Om van de dingen weer te kunnen houden,
| |
| |
zullen we de samenhang der dingen weer moeten leren vorm geven.
Er zullen dan nieuwe vormen komen, nieuwer dan de functionalistische en ouder dan de traditionalistische.
Menselijker dan de humanistische;
Goddelijker dan de godsdienstige.
Meer van alle tijden dan modern.
Meer voor personen
dan voor de massa.
De nood van onze tijd leren begrijpen is voorwaarde voor herwaardering van de functie van de architectuur.
Die nood is:
het uit elkaar vallen in huizenblokken met mensen in statenblokken met landen.
De overgang van het ene naar het andere kenbaar maken voorziet in een primaire actuele menselijke behoefte.
Architectuur moet weer worden visuele communicatie over volledige zaken, waarin ook de dingen thuis zijn, die we niet met commissie-rapporten kunnen noemen.
Totale architectuur maken door b.v. woon- en werkplaatsen, wegen en parken in elkander te vervlechten als schering en inslag (met weeffouten omdat we bij ons werk de wind hoorden of een ruimteschip zagen voorbij gaan...)
Wij zijn er klaar voor, dank zij de periode, waarin we de draden weer hebben leren onderscheiden, waardoor we nu weer kunnen weven. Maar het gaat er om om weer een tapijt te maken.
Analyse en functie worden pas zinvol, indien ze leiden tot vorm.
Het gaat om de herwaardering van de functie van de vorm op alle levensgebieden en zeker op het gebied van planning-stedebouw-architectuur, die één kunnen zijn in totale architectuur door de bemiddelende overgangsfunctie van 't begrip stedebouw.
Philosofen, economen, wetgevers, managers, plan- | |
| |
ners, stedebouwers, architecten behoren aan één ronde tafel hun specialisme te gebruiken om het volledige leven vorm te geven, en met een simultane werkwijze weer kastelen te kunnen bouwen voor hen, die nu de massale woningbouw krijgen, waarmee onze steden in hoofdzaak bepaald worden.
Niet iedere specialist voor zich een stukje en daarna de strijd over: wie en wat het belangrijkste was.
Ook niet langer mislukte architecten als stedebouwers, die daarna wraak nemen op hun-vroegere-metierbeoefenaars. Maar de beste architecten als stedebouwers, die daardoor de architectuur alle ontwikkelingskansen kunnen geven.
Dit klinkt wrang maar is warm bedoeld en goed, want het zou jammer zijn als in Nederland het moment zo dicht aan ons voorbij ging zonder dat we het gebruiken om iets beslissends goeds te doen.
Nederland, sinds kort het dichtstbevolkte land ter aarde, met een grote traditie in planning verkregen door z'n eeuwenoude strijd met het water, zou nu vóóruit moeten zien door woonvormen te ontwikkelen, die in de directe dagelijkse omgeving van elke mens beleving van landschappelijke ruimte mogelijk zouden kunnen maken, ondanks die hoge dichtheid.
Nederland zou daarmee een voorbeeld kunnen stellen voor de aanpak van de problematiek, die zich ontwikkelt in de driehoek Essen (Ruhr), Antwerpen, Amsterdam.
In plaats van dit te doen moeten de stedelijke besturen onderling een soort landverovertje spelen en snijden we het landschap in stukjes, terwijl de regering een beetje scheidsrechtert.
Om dit te veranderen zullen we moeten leren in onze architectuur en stedebouwinstituten, dat dit vak slechts tot zijn recht komt in handen van hen, die bereid zijn om het aan te leren wenden, terwille van mensen, die proberen om door middel van hun geweten in het reine te komen met de totale ruimte, waarin alles is en wordt.
Bouwen wordt pas kunst indien het visuele communicatie is over ruimtelijke beleving.
| |
| |
Dan zal architectuur weer voldoen aan de definitie, die Emanuel Kant daarvoor gaf:
‘....Het schone moet de eigenschap der doelmatigheid in zoverre bezitten, dat deze aan het voorwerp zonder voorstelling van een doel wordt waargenomen....’
Kant is dan dicht bij Goethe, die ervan zegt:
‘.... niet al het doelmatige is schoon, maar wel is al het schone doelmatig....’
(Goethe kon toen nog niet overzien hoe de 19e eeuw dit inzicht zou compromitteren).
Nu in 1961 kan ik U dit niet zo zeggen, omdat ik Kant of Goethe zo goed ken, maar omdat Berlage hen, nu 40 jaar geleden, dus in 1921, in z'n Amerikaanse lezingen citeerde bij zijn pleidooi voor een bouwkunst die gebaseerd zou zijn op het recht van ieder om uitdrukking te geven aan zijn persoonlijke opvatting over het wonder van het totale leven.
Onze woonwijken zijn inmiddels niet ontwikkeld volgens deze opvattingen en zij, die mochten denken, dat de mensen, die daar wonen niet anders zouden wensen dan ze nu krijgen, moeten eens rondkijken in de zgn. bungalowbuurten, waar mensen wonen, die nog in persoonlijk overleg met hun architecten konden bouwen.
Het teveel aan persoonlijke opvattingen over wonen dáár is m.i. evenzeer een probleem als het te weinig in de massaal gebouwde wijken.
Voor de massale woningbouw geeft onze werkwijze onvoldoende mogelijkheid om ruimte te vormen, die mensen kan helpen zich vertrouwd te voelen met de totale ruimte.
Architect zijn is ruimte ontwerpen voor mensen, die het spel met de ruimte evenzeer behoeven als brood en wijn om volledig mens te zijn.
En volledig mens worden op persoonlijke wijze is fundamenteel recht gewaarborgd door democratie, een recht, dat van evengroot belang kan zijn, als de rechten op materiële welvaart, die momenteel de hoofdinzet vormt van onze welvaartsstaat.
In het spel met de ruimte kan de architect zich
| |
| |
echter onvoldoende geven in de huidige massale woningbouwpolitiek en dit gaat ten koste van de bewoners.
Voor de periode volgend op het wederopbouw- en inhaalproces lijkt het me een volksbelang te bevorderen, dat meer kansen voor gedifferentieerde ruimtebeleving mogelijk worden in woonwijken.
Hoe dit zou kunnen dient zowel begrepen te worden door architecten als door de mensen, waarvoor ze bouwen.
Teveel nog wordt de architect als technicus of kunstenaar gezien, die een voor de gemiddelde bewoner onbegrijpelijk soort werk verricht. De kloof tussen gebruiker en ontwerper kan slechts overbrugd worden indien het architectenvak gezien wordt als functie bij de vorming van samenlevingsstructuur Het typische van die functie is, dat alle overwegingen, die bij de totstandkoming van een bouwwerk gelden, moeten resulteren in het bouwen van door de mens te gebruiken ruimte. De soort van ruimte zal bepalen, hoe van daaruit een zonsopgang beleefd wordt, wolkenluchten, mensen, die voorbijgaan, geluid van vogels of van verkeer, kinderen in een straat.
De mens bepaalt deze ruimte:
om beschermd te kunnen zijn in de oneindige ruimte, maar gelijktijdig ook om in goede verstandhouding met die oneindige ruimte te leren leven.
mens:
wezen, dat bewust kan zijn.
democratie:
het recht van elk om krachtens zijn eigen aard bewust te worden.
mechanisatie:
middel om te produceren en te distribueren op onpersoonlijke wijze.
de huidige situatie:
het persoonlijk zijn wordt minder direct dan in de voorafgaande perioden gevormd door het werken.
nadeel:
| |
| |
vervlakking.
voordeel:
mogelijkheid tot een vrijere ontwikkeling van de persoonlijkheid, in de tijd zich ontwikkelend vrij van het grote productieproces.
grote productieproces:
zal zich voltrekken in korte werkdagen in sterk georganiseerd verband (bepaald op de wijze als P.T.T. en Belastingen) op basis van normalisatie en standaardisatie in industriehallen van grote schaal (zie ‘8 & Opbouw’, 1942, blz. 108 en 109).
aanvullend productieproces:
zal tot stand komen door individuele en kleine groepsinitiatieven en voltrekt zich meer in de zgn. vrije-tijdsector op basis van personificatie.
algemene zin van mens zijn:
de mens geeft vorm aan zijn persoonlijke betrekking met het totale leven.
dus ook:
aan zijn betrekking met de totale ruimte.
Met het bouwen van zijn huis probeert de mens onderdak te zijn, maar ook en vooral zich thuis te voelen in de oneindige ruimte.
het huis:
dit is de eerste ruimtelijke overgang van mens - totale ruimte.
samenleving:
dient elk van zijn leden de mogelijkheid te verschaffen om op persoonlijke wijze vorm te geven aan die ruimtelijke overgang.
overgang:
waarschijnlijk is het gezond, dat de overgang mens - totale ruimte, geleidelijk (gevarieerd) is (etappengewijs). Zoals het b.v. goed is voor het oog om geleidelijk van erg donker in erg licht te komen, om daardoor beschadiging van het netvlies te voorkomen.
Zo kan het ook voor het menselijk gemoed goed zijn, dat er overgangselementen zijn van binnenruimte naar buitenruimte en omgekeerd.
| |
| |
De aandacht voor overgangselementen is actueel door de schaalvergroting, die de mechanisatie heeft gebracht.
Milieu gevormd door tafel en bed kwam vis-à-vis met dat van autobaan en vliegtuig... De ruimte, waar tot voor kort nog de engelen woonden, wordt nu geëxploreerd met ruimtevaartuigen...
Maat van tafel en bed zullen niet wijzigen, maar wel de betrekking van het daardoor gevormde milieu met de totale ruimte, waarin alles is en wordt. Over deze veranderende betrekking zei Van Doesburg in 1928:
‘.... het huis zal gevormd zijn door vlakken, die tot in het oneindige uitgebreid gedacht kunnen worden, waardoor een coördinaat-systeem ontstaat, waarvan de verschillende punten op een gelijk aantal punten in de universele open ruimte zouden corresponderen....’ (zie ook samenvatting Studium Generale 1958: ‘Het Moderne Bouwen’, blz. 13).
Met de invloed van ruimtelijke beleving in het individuele en sociale leven wordt nauwelijks rekeing gehouden. Dit is naar ik meen een gebied, waar socioloog en medicus in Nederland nauwelijks in zijn doorgedrongen en dat terwijl wij het dichtstbevolkte land op aarde werden.
In andere landen zijn deze onderzoekingen blijkbaar meer gaande, want in 1950 publiceerde Adebert Ames in ‘Transition’ over onderzoekingen aan het Hannover Institute Division betreffende de invloed van plastisch-ruimtelijke vormen op menselijke gedragingen:
1. The processes that underlie our perception of our immediate external world and those that underlie our perception of social relationships are fundamentally the same. 2. The insights gained in the study of visual sensation can serve as indispensable leads to better understanding and more effective
| |
| |
handling of the complexities of social relationships.
(zie ook samenvatting Studium Generale 1958: ‘Het Moderne Bouwen’, blz. 12).
Het zou m.i. nuttiger zijn dit gebied ook in Nederland te exploreren, dan voor de zoveelste maal nog eens te constateren, dat de mens een mond heeft, oren en neus en 't liefst in een eengezinshuis woont.
Vraag dient beantwoord te worden: hoe kan in Nederland ruimtelijke beleving een positief element blijven (of opnieuw worden voor zover deze reeds verloren ging) in het dagelijkse leven van elk van de 13-14 millioen Nederlanders.
Beter hanteerbaar zal dan ook het begrip overgangselement worden in verband met een meer gevarieerde bouwwijze, want verschillende mensen zulllen verschillende behoefte hebben aan verschillende overgangselementen en zeker zal de mens van voor de eerste wereldoorlog nog meer met het 19e eeuwse ruimtegevoel te maken hebben dan b.v. de generatie van na de tweede wereldramp.
De mooie tuindorpse overgangsvormen in het Rotterdamse Vreewijk bleken niet houdbaar tegen de schaal van onze moderne productie-apparatuur.
De geknikte wanden van vele Deense, Zweedse en ook Engelse voorbeelden zijn m.i. te veel verwant aan nederzettingen, die consequentie waren van het productieproces van vóór stoom, electriciteit en atoom.
Toen waren de knikken visuele communicatie over wetten van samenleving in die tijd.
Bij herhaling nu worden ze gekunsteld.
Niet zo bang behoeven we te zijn voor het gelijke en voor herhaling indien deze de mogelijkheid bieden om verscheidenheid en samenhang mogelijk te maken met aanvaarding van onze productie-methoden.
| |
| |
Oude nederzettingen werden vaak gevormd door herhaling (met ontelbare variaties) van één type (Amsterdamse grachten).
Kennemerlandplan (zie tijdschrift ‘Bouw’ van 18 april 1959): geeft herhaling van hetzelfde type wooneenheid, waarop echter bij uitvoering zeer zeker vele variaties mogelijk zouden blijken.
Deze dient men echter minder te bedenken; ze zullen meer moeten ontstaan door aanleidingen, die van meer algemene aard zullen zijn dan het rangschikken van blokjes met meer of minder inzicht.
Voor het ontwerpen van variaties in ruimtelijke bepalingen zal dus in de eerste plaats inzicht ontwikkeld moeten worden in de functie van ruimtelijke beleving in het leven van de mens.
De structuur-bepalende elementen van onze samenleving zullen meer aandacht en belangstelling moeten krijgen bij architecten-stedebouwers.
De structuur van ons samenlevingspatroon zal hen evenveel moeten interesseren als dat van een kunstwerk.
In 1910 schetste Kadinsky met z'n inleiding ‘Uber das Geistige in der Kunst’ de moderne Kunstbeweging als een bezinning op een helderder relatie mens-totaliteit. (zie ook samenvatting Studium Generale 1958: ‘Het moderne Bouwen’, blz. 13).
De evolutie van het productie- en distributieapparaat, die o.a. als kenmerk de eerdergenoemde schaalvergroting heeft, is bezig zich ook te voltrekken in onze woonvormen.
Individueel huis - - bouwblok - - wooneenheid.
De woningtypen zijn ook overgangselement in de betrekking mens - oneindige ruimte door middel van de onderlinge betrekkingen tussen verschillende woningtypen.
Deze worden in de herhaalbare horizontale
| |
| |
wooneenheid tot een woonvorm van de schaal van onze tijd met een midden (speelruimte voor kinderen), dat overgang is naar de oneindige omringende ruimte.
Echter zullen daarbij de woningtypen in de toekomst ook wijzigen, daar ze nu nog ontworpen worden als ding in zichzelf, daarna op een rijtje gezet tot blok en vervolgens weer samengevoegd tot wooneenheid. Daarbij kon tot dusver nog onvoldoende rekening worden gehouden met hun onderlinge betrekkingen.
Hoog wonen (boven de bomen), middel hoog (tegen de bomen), en laag wonen (onder de bomen) zal nog ontwikkeld moeten worden tot een samenhang, die meer is dan samenvoegen.
Aanwijzing voor een goed gebruik van overgangselementen van woonhuizen is het werk van de architect Adolf Loos, die werkte tot 1933 in Wenen en vooral van Schindler, die in Californië (1915-1950) bouwde. Weliswaar kende deze nog niet de constructies, die benodigd zijn voor het hoge wonen, maar hoe stoepen, paden, hellingen, terrassen, niveauverschillen, daken en deuren door hem gebruikt werden als ruimtelijke structuur-bepalende overgangselementen, dient opnieuw bestudeerd te worden daar ze verloren gingen in de rationalistische periode, die werd ingezet met ‘die neue Sachlichkeit’ en ‘Funktionalismus’.
Voorwaarde voor het ontwikkelen van dit soort ruimtelijke structuren is ook aandacht hebben voor de zich voltrekkende evolutie van de eigendomsverhoudingen in onze samenleving.
De zich ontwikkelende open samenleving gebaseerd op de grote schaal van gemechaniseerde productie-methoden zal in de toekomst meer sterke individuen kunnen opleveren dan de verouderde individualistische meer gesloten samenleving. Echter is op het moment deze samenleving noch het ene noch het andere, met het accent op het massale.
| |
| |
Wij beleven de wijziging van de ethiek van het ‘hebben’ naar die van het ‘worden’, met als perspectief die van het ‘zijn’.
Descartes:
‘.... je pense donc je suis....’ en later
Bergson: ‘.... d'abord je constate que je passe d'état en état....’
Het overgaan van de ene fase van levensbewustzijn naar de andere is momenteel zo'n intensief gebeuren, dat het wel verklaarbaar is waarom het moeilijk werd structuren te ontwerpen voor gebouwen en steden, die houdbaar zullen zijn voor de naaste toekomst.
Dat in onze nederzettingen het bouwen voor anoniem geworden opdrachtgevers de stad grotendeels zijn gezicht geeft (de nieuwe woonwijken) is in de afgelopen periode gebleken.
Bij deze anonieme opdrachtgevers te verduidelijken van welke belevenis door bouwen gevormde ruimte kan zijn voor de ontwikkeling van hun levensgevoel lijkt me noodzakelijk voor het overbruggen van de kloof tussen de anonieme opdrachtgever en de architect.
Ik bedoel daar bij niet het verklaren van het belang van badcellen, liften, boodschappenkastjes, verwarming, isolatie enz. Deze zaken worden weliswaar niet voldoende maar toch vrij algemeen aan de orde gesteld.
Wat totaal ontbreekt in de gesprekken is de wijze, waarop b.v. de ruimte in het huis betrokken is op de totale omringende ruimte. De betrekking binnen - buiten dus.
De talloze variaties, die daarin mogelijk zijn, houden ten nauwste verband met bovengenoemde meer directe (practische) overwegingen, maar bij de beslissingen, die hierover genomen worden mist de architect volkomen zijn noodzakelijke tegenspeler: het leven van de toekomstige bewoner.
Zijn opvattingen over ruimte worden gefilterd door bepalingen en voorschriften, waarin het hele ontwerp- | |
| |
proces voor woonwijken dreigt te verkorrelen tot een administratieve-productiebezigheid.
Het is de anonieme opdrachtgever zelf, de bewoner dus van de grote stadswijken, die zelf moeten leren vragen om mogelijkheden, waarmee deze eigen omgeving kan vormen, die uitdrukking is van eigen opvattingen over de betrekking mens - totale ruimte.
Pas als de bewoner der massale woningbouw zich bewust wordt van de eisen, die hij in dit opzicht aan de architect mag stellen, zal de functie van het architectenvak in de samenleving weer van eenzelfde betekenis kunnen worden als b.v. dat van dokter en econoom.
De consequentie zal zijn, dat het vormen van bouwprogramma's voor gebouwen en steden beschouwd zal worden als deel van het architectenwerk. De beslissingen hierover genomen bepalen immers reeds de structuur van gebouw en stad.
De ruimtelijke consequenties van de vorming van deze programma's moeten direct onder de ogen worden gezien in onze plannings-maatschappij.
Bij de opleiding van architecten zal de bestudering van de invloed van ruimtelijke vormen op de ontwikkeling van samenlevingsstructuur deel van het leerprogramma moeten worden.
Dit zal wel niet gebeuren vóór gevarieerdheid in ruimtelijke beleving erkend wordt als een der voorwaarden voor evenwichtig (gezond) leven.
Tot zolang blijft het gevaar bestaan dat een monotone bouwwijze de ontwikkeling bevordert van een monotype mens in plaats van de persoonlijke mens, die de inzet zou vormen van onze westerse democratie, voor de verdediging waarvan een belangrijk deel van ons volksinkomen wordt afgestaan aan de NATO-pot.
|
|