A. Romein-Verschoor
Kroniek van het proza
Anna Blaman: De Verliezers. J.M. Meulenhoff, Amsterdam. 1960. 3de druk, 1961.
‘Ze las de titels. En toen riep ze: “Zeg Bertha, De Verliezers van Anna Blaman zie ik hier staan. Dat is pas uit, heb ik gelezen. Is 't mooi?” Bertha weer terug: “Neem het maar mee, als je 't wilt lezen.” “Ach ja,” zei Driekje aarzelend, “waar gaat het over?” Bertha weer terug: “Over de Verliezers natuurlijk.” En Driekje: “Wie zijn dat?” En Bertha: “De mensen... vooral de mensen van goeden wille tot aan hun dood.” Driekje zette het boek terug: “Dat weet ik,” zei ze, “dat hoeft Anna Blaman me niet te leren.” ’.
In dit op een wonderbaarlijke manier ‘proscopische’ fragment uit Anna Blamans laatste roman is de zin van het boek samengevat. Want het onthult de melancholieke overtuiging, die de kern ervan is: de mensen en met name de mensen van goede wil leggen het af tegen het leven. Maar het geeft ook de reactie op wat wel schrijfsters meest innerlijke overtuiging was van de verpleegster Riekje de Vos, die zegt: ‘dat hoeft Anna Blaman mij niet te leren.’ Want door dit mistroostig feit als ‘natuurlijk’ te ervaren, komt Riekje het in diepste wezen te boven en in zoverre zij immers een schepping van de schrijfster is, is dit ook een overwinning in mineur van Anna Blaman zelf en zou men kunnen zeggen, dat zij met Riekje de Vos haar eerste, wat de klassieke Russische schrijvers noemden positieve figuur vorm heeft gegeven.
Er ligt voor mijn gevoel een grote, niet zo gemakkelijk van buiten af te verklaren afstand tussen Anna Blamans voorlaatste roman: Op Leven en Dood en deze onvoltooide laatste. Zonder de literaire beschouwingswijze geheel te verwerpen, die zegt, dat zin en waarde van een werk alleen zijn af te lezen uit dat werk zelf, vraag ik me toch af of de biograaf van haar laatste levensjaren niet veel van deze tegenstelling zou kunnen verklaren.