| |
L. Kolakowski
Lof van de inconsekwentie
Van consekwentie spreek ik hier alleen in zoverre als deze betrekking heeft op de overeenstemming tussen gedrag en denken of op de innerlijke overeenstemming tussen de algemene grondstellingen en hun toepassing bij het denken. Consekwent noem ik dus degene die van een aantal algemene, niet-tegenstrijdige grondstellingen uitgaat en die tracht, in alles wat hij doet en in al zijn opvattingen over wat men zou moeten doen, met deze grondstellingen in overeenstemming te blijven. Consekwent is dus degeen die het doden verkeerd vindt en daarom dienstweigert; die overtuigd is van de superioriteit van monogamie boven andere gezinsvormen en daarom zijn vrouw of haar man niet bedriegt; consekwent is de politie-agent die gelooft dat men de hand aan verordeningen moet houden en daarom iedere voetganger bestraft die de straat buiten de aangegeven oversteekplaatsen oversteekt, enz.
In de geschiedenis van de cultuur zijn er een hele reeks grote talenten op de extreme rechtervleugel, wier geschriften een onuitputtelijke bron voor beschouwingen over het beginsel van de consekwentie vormen: In Frankrijk zijn dit Bossuet, de Maîstre, Maurras. Dit waren mensen van een zekere intellectuele moed, die er niet voor terugschrokken hun grondstellingen tot de uiterste consekwentie gestand te doen en die hun principes in elke kwestie waarop ze van toepassing zijn, luidkeels te berde brachten. Joseph de Maîstre weet
| |
| |
wat de beste, door God gewilde wereldorde is, hij kent ook de hoogste waarde en de hiërarchie van deze orde. Hij toont zich opvallend consekwent door deze algemene principes op elk concreet geval toe te passen. De wereld is zo geschapen dat het kwaad erin moet bestaan; daar het kwaad bestaat moet het gestraft worden; als dit zo is dan moet iemand de straf voltrekken. Deze iemand is een onmisbare factor van de maatschappij-orde en daarom waard om geacht te worden. Zo schrijft de Maîstre dan een loflied op de beul: ‘Alle grootheid, macht en orde steunen op de beul: Hij is de roede en de teugel van de menselijke gemeenschap. Zou men deze onvatbare faktor uit de wereld lichten, dan zou op hetzelfde ogenblik orde voor chaos wijken, tronen aan het wankelen raken en de maatschappij ten onder gaan. God, die de macht geschapen heeft, is ook de schepper van de straf.’ De beul is dus, omdat zijn beroep schrikwekkend is, ‘een uitzonderlijk wezen en een bijzondere beschikking; een fiat van de scheppingskracht is noodzakelijk opdat men hem onder de leden van het menselijk geslacht aantreft’.
Zo ook: geestelijke misdrijven zijn gevaarlijker dan materiële, want het goed van de geest is van groter gewicht; ze zijn ook smadelijker, want ze beledigen de majesteit van God, die groter is dan de majesteit van alle aardse soevereinen; de Maîstre schrijft daarom een loflied op de Spaanse inquisitie. Of: Galilei was zelf schuldig aan zijn proces omdat hij ondanks zijn belofte voortging met schrijven, omdat hij overeenstemming tussen het systeem van Copernicus en de bijbel zocht, omdat hij in de taal van het volk schreef en niet in het latijn; de Maîstre schrijft daarom een loflied op het college dat Galilei veroordeelde.
Wij moeten respect hebben voor dergelijke vaste beginselen, die niet terugschrikken voor hun eigen consekwenties - maar wij moeten tegelijkertijd vaststellen, dat de mensheid slechts dank zij haar inconsekwentie nog voortleeft. Wat verlangt men van de soldaat, die naar het front gaat? Alleen dat hij zich consekwent houdt aan het principe van de rechtvaardige verdediging van zijn vaderland. (Ik zeg ‘verdediging’, want
| |
| |
de oorlog kent - zoals men weet - alleen verdediging en dan nog alleen een rechtvaardige.) Veldslagen die door consekwente soldaten gevoerd worden, kunnen pas eindigen wanneer aan een van beide zijden de laatste soldaat de geest geeft. Wat verlangt men van een staatsburger? Dat hij de staat of de maatschappijorde trouw blijft. Een consekwente burger zal daarom zonder mankeren, met behoud van zijn zelfrespect, samenwerken met de geheime politie, want hij weet dat deze voor het bestaan van de staat, zijn prestige en uitbreiding onontbeerlijk is. Het is de gemakkelijkste zaak van de wereld om te bewijzen dat dit zo is, en elke burger die aarzelt anderen aan te brengen bij de geheime dienst, is stellig een inconsekwente staatsburger. Laten wij aannemen dat wij iets de belangrijkste zaak van de wereld vinden, bijvoorbeeld het dragen van hoge hoeden - waarom zouden wij er dan voor moeten terugschrikken anderen onze opvatting met behulp van oorlogen, agressie, provocatie, chantage, sluipmoord, knevelarij, terreur en folteringen op te dringen?
Het ras van de wankelmoedigen en weekhartigen, het ras van de inconsekwenten, die zonder bezwaar karbonaden aan het middageten nuttigen maar voor wie het volslagen onmogelijk is een kip te slachten; die zich tegenover de wetten van de staat niet deloyaal willen gedragen, maar die toch niemand bij de geheime politie aanbrengen; die wel in dienst gaan, maar die zich, als de situatie hopeloos is, liever gevangen laten nemen dan de stelling tot de laatste man te verdedigen; die eerbied voor de waarheid hebben, maar die niet tegen een bekende schilder zeggen dat zijn werk naar niets lijkt, die het integendeel welwillend prijzen zonder in hun eigen woorden te geloven - kortom, het is het ras van de inconsekwenten die ons doen hopen dat de mensheid misschien toch nog behouden blijft. Het is namelijk hetzelfde ras waarvan één deel aan God en aan de voorrang van de eeuwige zaligheid boven het huidige welzijn gelooft zonder te verlangen dat men weer brandstapels voor ketters opricht, en waarvan een ander deel niet aan God gelooft en de voorkeur
| |
| |
geeft aan revolutionaire middelen om sociale veranderingen tot stand te brengen, maar dat niettemin alle handelingen afwijst die dergelijke veranderingen weliswaar schijnen te bewerkstelligen, maar die in tegenspraak zijn met bepaalde morele tradities waarin dit deel werd opgevoed.
Met andere woorden: beginsel vastheid betekent praktisch hetzelfde als fanatisme; inconsekwentie is de bron van verdraagzaamheid. Welke reden zou iemand die overtuigd is van de juistheid van zijn opvattingen hebben, om vrijwillig andere opvattingen te tolereren? Wat heeft hij te verwachten van een situatie waarin men ongestraft opvattingen kan verkondigen, die zonder enige twijfel verkeerd, dus maatschappelijk schadelijk zijn? Op grond waarvan moet hij nalaten middelen te gebruiken, die naar zijn mening het doel dienen dat hij juist acht?
Men zou daarop kunnen antwoorden, dat verdraagzaamheid altijd wordt afgedwongen, dat alleen datgene verdragen wordt wat bij gebrek aan middelen niet te overwinnen is, en dat degenen, tegenover wie men verdraagzaamheid betracht, dit gewoonlijk aan hun kracht te danken hebben, die hun tegenstanders verhindert hen te vernietigen. Hoewel deze redenering door talrijke historische ervaringen wordt bevestigd, vermag zij toch niet alles te verklaren. Indien namelijk de krachtsverhouding alléén de bron van verdraagzaamheid zou zijn en anders uitsluitend in de hoofden van de tegenstanders het fanatisme zou overheersen, dan zouden zij elkaar aanhoudend moeten uitroeien. Wanneer dit niet gebeurt, of tenminste niet altijd, dan is dit alleen te danken aan de gelukkige inconsekwentie, die gemeenlijk niet uit de bewuste wil tot verdraagzaamheid voortkomt maar dit beginsel wel in ere houdt.
De inconsekwentie komt in laatste instantie voort uit de erkenning van de tegenstrijdigheden in deze wereld. Als ik van tegenstrijdigheden spreek bedoel ik daarmee de omstandigheid dat geschiedkundig steeds weer elkaar uitsluitende waarden van antagonistische krachten in het leven van de maatschappij optreden.
| |
| |
De overtuiging dat één waarde alle andere overtreft, zou, als ze algemeen verbreid werd, ertoe leiden dat de wereld in een steeds groter slagveld werd veranderd - wat dan ook van tijd tot tijd gebeurt. Gebrek aan consekwentie vertraagt echter dit proces. De inconsekwentie, als individuele menselijke houding, is niets anders dan een in het bewustzijn achtergebleven reserve van onzekerheid, het besef dat men zelf misschien een fout gemaakt heeft of dat de tegenstander gelijk zou kunnen hebben. Wij spreken hier steeds van de verhouding van het denken tot de grondslagen van het praktische handelen. In dat denken echter, dat het praktische handelen beïnvloedt, ligt de erkenning van een waarde opgesloten. Aan de andere kant - en dat is een van de belangrijkste grondslagen die wij willen formuleren - is de wereld van de waarden, in tegenstelling tot de wereld van het theoretische denken, geen logisch tweewaardige wereld: er zijn waarden die elkaar wederkerig uitsluiten en die daarom toch niet ophouden waarden te zijn (daarentegen zijn er geen waarheden, die elkaar wederkerig uitsluiten en die toch waarheden blijven). Dat dit dagelijks wordt bevestigd is voor iedereen duidelijk. De inconsekwentie in onze zin is eenvoudig het afwijzen van een voor alle tijden geldende keuze tussen waarden, die elkaar wederkerig uitsluiten. Deze situatie van permanente en onoverbrugbare antinomie in de wereld van de waarden te doorzien, is niet anders dan bewuste inconsekwentie. In het algemeen wordt namelijk de inconsekwentie in praktijk gebracht en niet geproclameerd. De inconsekwentie is de poging om het zijn voortdurend te bedriegen. Het leven brengt ons telkens in een alternatieve positie tussen twee poorten, die ons wel binnenlaten maar geen terugkeer gedogen. Wanneer wij eenmaal binnen zijn moeten wij tot het laatst, tot de laatste kogel, op leven en dood, strijden met degenen die door een andere
ingang zijn binnengekomen. Wij trachten daarom te laveren, te manoeuvreren, uitwegen te zoeken, manipulaties en trucs toe te passen, halve waarheden, uitvluchten en voorzorgsmaatregelen te bedenken - dit alles om ons niet definitief een van
| |
| |
de poorten, die slechts één richting kennen, te laten injagen. Deze manier om het zijn te bedriegen, de poging om onoverbrugbare tegenstellingen te verzoenen en het fatale ‘het een òf het ander’ tussen antagonistische waarden te vermijden, is niet het gevolg van een tijdelijke wanorde in het menselijke leven, die met de opkomst van een nieuwe tijd verdwijnen zou; integendeel, zij spruit voort uit het wezen van de menselijke werkelijkheid, waarvan de tegenstrijdigheden in het oog springen. Wij kunnen aan deze antinomieën door de inconsekwentie ontkomen; wij kunnen ze als een deel van het algemene mensenlot op ons nemen, ten einde een zaak die wij waardevol achten niet te hoeven ontkennen omdat een andere, die wij eveneens van waarde achten, tot de eerste in tegenspraak is. Wij trachten daarom de beslissing zo lang mogelijk uit te stellen, tot wij door het levenseinde worden verrast, de enige situatie waarin er niets meer te verkiezen valt.
Hier zou iemand kunnen zeggen: is dit eigenlijk iets anders dan de wijsheid van alle dag, die Aristoteles in zijn Nikomachische ethica heeft uiteengezet? Zijn gedachtengang gaat uit, zoals bekend, van de vaststelling dat er deugden en antideugden zijn en dienovereenkomstig ondeugden en anti-ondeugden; de spaarzaamheid een deugd en de gierigheid een ondeugd, maar ook de vrijgevigheid is een deugd en de verkwisting een ondeugd. Laten wij dan - zegt de vader van de Europese geestelijke cultuur - de tegengestelde deugden met elkander verbinden, zonder te vervallen in de tegengestelde ondeugden: Laten wij zowel spaarzaam als vrijgevig, maar niet gierig en verkwistend zijn; laten wij het midden houden tussen roekeloosheid en lafheid, dat moed en omzichtigheid harmonisch met elkaar verbindt; laten wij tussen koortsachtige eerzucht en bange nederigheid een evenwicht vinden, dat gezonde ambities aan bescheidenheid paart; laten wij ons evenver van gruwelijke wraakgierigheid als van deemoedige onderdanigheid houden, even besluitvaardig als mild zijn. Want een werkelijk royaal mens is niet verkwistend, maar juist spaarzaam, een moedig man is niet roekeloos, maar bezonnen enzovoort.
| |
| |
Is onze lof van de inconsekwentie dus lof van het gulden midden? Integendeel, onze gedachte maakt er niet de geringste aanspraak op, met dit gulden midden zelfs maar verwant te zijn. De ethica van Aristoteles was wel aards, maar zijn aarde was vlak. Aristoteles schiep de idee van een nieuwe eenheid in de hellenistische wereld. Zijn grote invloed was te danken aan het feit dat in het tijdperk, waarin het meest behoefte bestond aan deze idee van de eenheid, het genie de universele verzoening belichaamde. Het deed dit in de metafysica, in de politiek en ook in de ethiek. Tegenover het genie van Aristoteles staan wij vreemd, want wij leven in een wereld van extremen.
Wanneer wij de aristotelische ethiek nader bekijken dan zien wij inderdaad dat deze doordrenkt is van de wens naar een synthese, het geloof dat men tussen twee uitersten altijd een middenweg kan vinden die van beide zijden het nuttige behoudt en het schadelijke elimineert, en dat het gezonde mensenverstand in een harmonische synthese verenigt wat onmatigheid als tegenstellingen tegenover elkaar stelt. Met andere woorden: Aristoteles meent, dat de tegenstellingen tussen de menselijke gedragslijnen, die in maatschappelijke conflicten tot uiting komen, hun oorzaak niet vinden in de wereld, maar in de schadelijke onmatigheid, die een gevolg van onverstand is. Hiermee te vergelijken is het werk van een mens die de goederen van deze wereld op de een of andere wijze misbruikt.
Daarentegen steunt de lof, die wij de inconsekwentie verschuldigd zijn en waarvan wij de omtrekken hiervoor geschetst hebben, op een geheel andere grondslag. Deze gaat er niet van uit dat de tegenstellingen tussen de waarden voortkomen uit het misbruik dat men ervan maakt en daarom door een gezonde matigheid te overwinnen zouden zijn. Deze tegenstellingen zijn immanent aan de wereld van de waarden en kunnen niet in een harmonische synthese met elkaar verzoend worden. Een verstandige inconsekwentie schept geen synthese tussen de extremen, want zij weet dat een dergelijke synthese niet bestaat, daar de waarden als waarden elkander integraal uitsluiten. De werkelijk- | |
| |
heid van de waarden is inconsekwent, dat wil zeggen, zij bestaat uit antagonistische elmenten waarvan de volledige erkenning tegelijk onmogelijk is en waarvan elk afzonderlijk de volledige erkenning eist. Dat is geen logische tegenspraak, want de waarden zijn geen theoretische stellingen. Het is een tegenspraak in de wereld van de menselijke verhoudingen.
De inconsekwentie is een bepaalde geesteshouding, die zich deze siutatie bewust is geworden en daarom begrijpt dat men uitersten niet met elkander kan verzoenen maar die tegelijkertijd van geen van beide afstand wil doen daar zij beide als waarden erkent. Dat betekent natuurlijk niet, dat de tijdelijk bestaande concrete tegenstellingen tussen twee waarden nooit overwonnen kunnen worden; onze stelling slaat niet op in een bepaalde situatie bestaande tegenstellingen, maar op de situatie van de tegenstelling als zodanig; met andere woorden: Wij geloven in de mogelijkheid van de synthese of overwinning van tijdelijk bestaande tegenstellingen, maar wij geloven tegelijkertijd - in overeentsemming met de gehele historische ervaring - dat deze tegenstellingen alleen verdwijnen om plaats te maken voor nieuwe tegenstellingen en dat een universele synthese daarom onmogelijk is. In de wereld waarin wij handelen zijn tegenstellingen niet te verzoenen - in hun verzoening zijn ze niet meer de wereld waarin we handelen, maar een wereld die gestorven is, een wereld waarin wij geen praktische houding meer behoeven aan te nemen; de tegenstellingen vervolgen ons wanneer wij in de wereld van de waarden actief optreden, - kortom, wanneer wij zijn.
Tussen chronische conflicten is zelden een werkelijke synthese mogelijk; meestal is het alleen een uiterlijke en misleidende synthese die wij ons verbeelden, om te kunnen doen alsof wij consekwent zijn, want een van de waarden waarmee wij als kind werden ingeënt, was het consekwent zijn. Ons voorstel: ons bewust te worden dat het een ideologische fictie betekent onder deze omstandigheden consekwent te zijn, heeft tegelijk ten doel tenminste één soort conflicten uit de weg te
| |
| |
ruimen: de conflicten die daaruit voortkomen, dat men het consekwent-zijn voor een waarde houdt. Wanneer wij de tegenstrijdigheid van de wereld verkondigen, trachten wij deze dus tenminste op één punt te verzachten: het blijkt namelijk dat tegenstellingen in aantal toenemen wanneer men er de ogen voor sluit. Met andere woorden: De lof van de inconsekwentie is tegelijkertijd het afstand doen van een bepaalde waarde: de waarde van het consekwente leven. De tegenstelling tussen de waarde van het consekwente leven en de waarde van het elementaire, verstandige leven behoort tot de tegenstellingen die misschien opgelost kunnen worden, weliswaar niet door een synthese, maar door het afzien van één van de elkaar tegensprekende stellingen.
Hiermede rijst de vraag: Gelukt het ons werkelijk de wet van de inconsekwentie op volkomen, dus op consekwente wijze te verkondigen? Is er niet één gebied in het leven, waartegenover wij absolute consekwentie eisen en waarmee wij weer in tegenspraak geraken tot het hiervoor genoemde afzien? Wij moeten deze vraag bevestigend beantwoorden. Er is een dergelijk gebied. Wij noemen de gebeurtenissen, die zich hierop afspelen, elementaire situaties.
Elementaire situaties zijn situaties waarin taktiek geen rol speelt, d.w.z. waarin onze morele gedragslijn, onafhankelijk van de omstandigheden waarin ze zich voordoen, onveranderd blijft. Als iemand van de honger sterft en men kan hem te eten geven, zijn er geen omstandigheden waarin het juist zou zijn om te zeggen: ‘Het is taktisch beter om hem te laten sterven’, of (wanneer ik hem niet kan helpen) ‘het is taktisch beter, zijn hongerdood te verzwijgen’. Openlijke aanvalsoorlogen, moord, folteren van gevangenen, het mishandelen van weerlozen - dit zijn allemaal elementaire situaties. Hier spelen de waarden van de inconsekwentie geen rol meer. Hier stuiten wij plotseling op een tweewaardige wereld. Zo is onze lof van de inconsekwentie ook inconsekwent; de waarde van de inconsekwentie geldt slechts binnen bepaalde grenzen - de grenzen waarbinnen die werkelijkheid
| |
| |
antagonistisch is - en slechts tot op zekere hoogte (wij spreken steeds over de werkelijkheid van de waarde, niet over de werkelijkheid die het object van het theoretische denken is). Want bij nader inzien betekent consekwent in de inconsekwentie te zijn: iets met een handeling (het toepassen van een bepaalde consekwentie) ontkennen, waarvan de bevestiging (d.w.z. de bevestiging van de inconsekwentie) de inhoud van de betreffende handeling uitmaakt. Wij komen daarmee in een onmogelijke situatie, in een antinomie. Laten wij daarom inconsekwent zijn, ook in de inconsekwentie zelf, of - anders gezegd - laten wij de grondstelling van de inconsekwentie ook op haar zelf toepassen. Maar - kan men ons tegenwerpen - dan juist passen wij de inconsekwentie op extreme wijze toe, dan juist bereiken wij de volkomen consekwentie in de toepassing van de inconsekwentie. Wanneer wij namelijk altijd inconsekwent zouden zijn, terwijl onze inconsekwentie zelf volledig consekwent was, dan zouden wij alleen daarom niet steeds inconsekwent zijn; wanneer wij echter de inconsekwentie beperken, d.w.z. wanneer wij niet steeds inconsekwent zijn, juist dan zijn wij absoluut inconsekwent. Met andere woorden, wij zijn bij de klassieke vorm van de praedicatenantinomie aangeland: De consekwente inconsekwentie is geen consekwente inconsekwentie (wat de inconsekwentie wordt door de grondstelling van de inconsekwentie uitgesloten), de inconsekwente inconsekwentie daarentegen is juist een consekwente inconsekwentie. Inzoverre stellen wij dus voor om de grondstelling van de consekwentie als waarde te behouden: namelijk terwijl wij de grondstelling van de consekwentie inconsekwent toepassen. Inzoverre prijzen wij ook uitdrukkelijk de inconsekwentie: Wij protesteren er namelijk tegen, de inconsekwentie volledig toe te passen.
Tot zover de lof van de inconsekwentie. De rest kan men alleen verrichten.
(Uit ‘Der Mensch ohne Alternative’. Von der Möglichkeit und Unmöglichkeit Marxist zu sein. - Veraling: S.P.)
|
|