De Nieuwe Stem. Jaargang 16
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 672]
| |||||||||
J. Kruithof
| |||||||||
[pagina 673]
| |||||||||
op grond van exacte vaststellingen en een wetenschappelijke redenering. In het tweede geval is er geen mogelijkheid tot wetenschappelijke kontrole. Ik geloof bv. dat er in de toekomst een atoomoorlog zal uitbreken. Voor dit geval is er geen specialist die me met zekerheid kan zeggen of ik me al dan niet vergis. Er zijn geen wetenschappelijke kontrolemiddelen aanwezig omdat geen mens op aarde het geheel van faktoren die bepalen of een wereldkonflikt zal uitbreken kan overzien en hun mogelijke invloed kan nagaan. Deze betekenis van de term geloof is ook gebruikt door Prof. W.F. Wertheim waar hij in het in dit nummer gepubliceerde artikel schrijft over de filosofische bezinning, die begint met een sprong in het duister. b) ten tweede heeft het geloof betrekking op uitspraken betreffende een of ander aspekt van de werkelijkheid. Deze laatste is van reële of ideële aard, zij slaat op het verleden, het heden of de toekomst. Het objekt van het geloof kan een onbenullig partikulier feit zijn of een basisuitspraak die de spil vormt van een wereld- en levensbeschouwing. c) in de derde plaats wordt het geloof gekenmerkt door een onmiddellijk aanvaarden. Het wijst op een bepaald soort houding van degene, die de uitspraken doet. Deze instelling kan twee vormen aannemen: er is geloven in de betekenis van onzeker weten (ik geloof dat het gaat regenen, d.w.z. ik besef zelf dat ik een onzekere uitspraak doe) en geloven als uitdrukking van een vaste persoonlijke overtuiging. In het laatste geval is de inzet van de gelovige gedeeltelijk of totaal. De geloofsact kan louter intellectueel zijn of zowel het denken, het voelen als het willen omvatten. In de volgende bladzijden zal ik me beperken tot het kristelijke geloof. Hoe is dit, in het licht van voorgaande beschouwingen, te karakteriseren? Het is ten eerste een geloof dat slaat op inhouden, die niet kunnen geverifieerd worden. Het is ten tweede een geloof in fundamentele uitspraken die van centraal belang zijn voor de wereld- en levensbeschouwing. Het is ten derde een houding welke de totale inzet van de per- | |||||||||
[pagina 674]
| |||||||||
soon vergt. Zo komen we tot een eerste besluit: het kristelijk geloof is een onmiddellijk aanvaarden met de gehele persoonlijkheid van basisuitspraken betreffende de totale werkelijkheid zonder verificatiemogelijkheid. | |||||||||
2. Het Kristendom.Tot dusver heb ik gesproken over het geloof als individueel en innerlijk verschijnsel. Wil men de realiteit echter meer benaderen, dan dringen zich volgende correcties op:
De kristelijke geloofstheorie en -praktijk van een individu kunnen dus niet begrepen worden indien men geen rekening houdt met de opvattingen en handelwijzen, die aanwezig zijn in de kristelijke groepen, organisaties, instellingen en kerk, waarin deze enkeling zich beweegt. Zij kunnen evenmin verklaard worden indien men de ontwikkeling van deze sociale entiteiten in de tijd buiten beschouwing laat. De enkeling bevindt zich in een complexe gemeenschap, hij maakt deel uit van een sociaal-religieus geheel dat hem teboven gaat en waarmee hij door buitenstaanders vereenzelvigd wordt. Door dit behoren tot de kerkelijke gemeenschap moet de kristen nolens volens uitspraken en handelingen voor zijn rekening nemen die hijzelf ten dele of geheel verwerpt. We belanden aldus van het geloof van het individu bij de kollektieve geloofshouding en handelwijze in het kader van de kristelijke | |||||||||
[pagina 675]
| |||||||||
kerken (wat ik in het vervolg met de term kristendom zal aanduiden). In de volgende bladzijden zal ik niet ingaan op de kenmerken van de kristen als enkeling, maar me beperken tot het kollektieve kristelijke geloofsfenomeen. In de Westerse samenleving treedt dit te voorschijn onder twee belangrijke vormen, een katolieke en een protestantse (deze laatste vorm is onderverdeeld in een groot aantal verschillende kerken). Ik zal hier de verschillen tussen kristenen onderling buiten beschouwing laten en alleen het kristendom als sociaal-kultureel-religieuze eenheid bespreken. Dat geheel maakt, meen ik, een krisis door. Deze krisis is het gevolg van de tegenstelling tussen kristendom en wetenschap enerzijds, tussen kristelijke en niet-kristelijke wereld anderzijds. | |||||||||
3. Kristendom en wetenschap.Het kristendom is een vorm van religie. Als dusdanig wordt het beheerst door de relatie tot het heilige. Dit heilige is een ‘mysterium tremendum atque fascinans’ (R. Otto). Het is een mysterie, d.w.z. tegelijkertijd datgene wat, als diepere wezenheid van de realiteit, in alles aanwezig is en datgene wat alles te boven gaat en daarom door de mens niet kan beheerst, gesynthetiseerd of geanalyseerd worden. Door deze dubbele inhoud is het heilige, wegens zijn onvatbaarheid ontzagwekkend (‘tremendum’) en wegens zijn alomaanwezigheid onweerstaanbaar aantrekkend (‘fascinans’). Het kristendom is een godsdienstige vorm van religie. Dit betekent dat de houding ten opzichte van het heilige vastgelegd, geobjektiveerd en geïnstitutionaliseerd wordt in specifieke handelwijzen en opvattingen binnen kerkelijke groepsverbanden. In deze objektivering wordt het heilige herleid tot het absolute (het allesverklarende, het volmaakte, het onafhankelijke). meer bepaald tot het goddelijke. Als ik me nu, bij de bespreking van de kristelijke geloofsinhoud, tot het alleressentieelste beperk, moet ik drie stellingen vermelden. Allereerst gelooft de kristen in het bestaan van een transcendente, drie-enige God, | |||||||||
[pagina 676]
| |||||||||
schepper van hemel en aarde, die alles voorziet en leidt. In de tweede plaats aanvaardt hij de vrijheid en onsterfelijkheid van de mens. Tenslotte belijdt hij zijn geloof in Kristus, God's eniggeboren zoon, die door zijn lijden en sterven verlossing gebracht heeft en het door de zonde verbroken kontakt tussen God en mens hersteld heeft. Door Kristus' optreden wordt voor de kristen die in hem gelooft de almachtige God een persoonlijke vader. Hoe is, hiertegenover, de wetenschap te karakteriseren? Zij is een kollektief-menselijke onderneming met het doel redelijke kennis te verwerven betreffende de werkelijkheid. Deze kennis wordt opgebouwd met behulp van methoden, die corrigeerbaar zijn en aan andere mensen kunnen medegedeeld worden. Indien we nu, uitgaande van deze bondige omschrijvingen, kristendom en wetenschap met elkaar vergelijken, belanden we bij verschillende fundamentele antithesen: a) de wetenschap is mensenwerk, doet beroep op menselijke kennis en staat in dienst van de mens. Zij is dus anthropocentrisch geaard. Het kristendom daarentegen brengt een goddelijke boodschap, gaat uit van een bovennatuurlijke openbaring, is wezenlijk theocentrisch van aard. b) Het kristendom aanvaardt het bestaan van een bovenredelijke kennis. Voor de wetenschap daarentegen is er, buiten de rationele kennis, geen houdbaar inzicht mogelijk. Er bestaat dus een tegenstelling tussen de wetenschappelijke intellektuele houding en de kristelijke geloofsact waarin de persoon zich totaal, met geheel zijn denken, voelen en willen, verbindt. Men kan in verband met het voorgaande de vraag stellen in hoeverre de religieuze stellingname als zodanig te verenigen is met de wetenschappelijke houding. Talrijke geleerden huldigen een religieuze wereldbeschouwing, ik denk aan Einstein voor wie ‘de ware religiositeit een weten en voelen is van het bestaan van het voor ons ondoorgrondelijke van de manifestaties der diepste wijsheid en meest stralende schoonheid, die voor ons begrijpen slechts in hun primitiefste vormen | |||||||||
[pagina 677]
| |||||||||
toegankelijk zijn’. Sommige niet-kristelijke denkers zijn van mening dat de rationalist uiteindelijk moet gericht zijn op een vorm van religieus ervaren daar hij de totale werkelijkheid wenst te kennen, te voelen, te beheersen en te verwezenlijken. Hoewel dit doel inderdaad bestaat, is daarmee de vraag in hoeverre religie en wetenschap verzoend kunnen worden niet opgelost. Het probleem is immers of de religieuze ervaring als vereniging van de totale persoonlijkheid met de gehele kosmos wel mogelijk is. Of we in het redelijke aanschouwen van de totaliteit, het zich emotioneel éénvoelen met die totaliteit en het realiseren van alle waarden niet veeleer te doen hebben met een verhouding zonder objekt of, beter gezegd, met een relatie waarvan het objekt niet de totaliteit is, maar een menselijke projektie (waardoor een fundamentele alienatie zou optreden). Dreigt niet het gevaar dat de religieuze ervaring in feite een door menselijke emoties gedomineerde belevenis is waarin de objektieve benadering van de totaliteit verloren gaat? ik wil het probleem hier niet ontwikkelen, alleen de moeilijkheid aanduiden. c) De wetenschap bezit deze bijzondere karakteristiek dat ze dynamisch is, haar eigen uitgangspunten en conclusies corrigeert zonder wanordelijk of incoherent te worden. Het kristendom daarentegen wordt gekenmerkt door onveranderlijke uitgangspunten, het houdt vast aan eeuwige, statische, absolute, transcendente waarheden. Ik geloof dat deze antithese van groot belang is. Het kristendom komt tegemoet aan de fundamentele behoefte van de mens aan zekerheid, het verdrijft zijn vrees voor het onbekende, onvoorzienbare, onbeheerste, ongeorganiseerde. Het geeft definitieve oplossingen, onwankelbare zekerheden, bouwt een synthese op welke alles omvat, biedt volledige waarborgen, stelt absolute morele eisen. God is diegene, die alles leidt (de toekomst is dus vastgelegd), hij is onze persoonlijke vader (we zijn dus zeker van ons eigen heil), hij kent ons volledig, weet wat wij doen en laten moeten, heeft ons lief. De wetenschap daarentegen biedt geen laatste | |||||||||
[pagina 678]
| |||||||||
zekerheden, zij is relatief ingesteld, verstrekt antwoorden, die morgen kunnen gewijzigd worden. De mens wordt aldus voor een beslissende keuze gesteld: ofwel stemt hij in met een stel definitieve oplossingen betreffende de gehele werkelijkheid, ofwel houdt hij het bij voorlopige besluiten inzake bepaalde aspekten van die totaliteit. In het eerste geval aanvaardt hij statische waarheden, in het tweede is hij bereid zijn conclusies telkens te herzien. In het eerste geval is er zekerheid, maar deze wordt voortdurend aangetast door wetenschappelijke resultaten, die een intellektuele revolte teweegbrengen. Er treedt daarenboven een fundamentele alienatie op omdat de absolute waarheden en normen, die niet gerelativeerd en veranderd mogen worden, de vrije menselijke ontwikkeling remmen en een klimaat van passiviteit en onderworpenheid scheppen. In het tweede geval, de wetenschappelijke houding, is er een voortdurende rustverstorende onzekerheid, die de vraag naar de waarheid onophoudelijk doet terugkeren en de enkeling doet verlangen naar totale, d.i. religieuze oplossingen. Slechts enkelen zijn in staat konsekwent in de sfeer van het relatieve te leven en met dat relatieve vrede te nemen. d) Tenslotte is er het verschil in communiceerbaarheid. Redelijke kennis kan door iedereen aanvaard worden. Wegens haar rationeel karakter bezit de wetenschap daarom de mogelijkheid haar uitgangspunten en resultaten sociaal te verspreiden. Ze brengt overeenstemming tussen de mensen, bevordert de onderlinge samenwerking. De wetenschap slaagt erin doorheen allerhande kulturele, nationale en sociale verschillen een universele eensgezindheid tot stand te brengen. De godsdienst daarentegen, ook het kristendom, - ik denk daarbij aan het groot aantal sekten en kerken - heeft in de geschiedenis voortdurend scheidingen en konflikten tussen enkelingen en tussen groepen veroorzaakt. Wat kunnen we uit voorgaande beschouwingen besluiten? In onze samenleving vormen kristendom en wetenschap twee belangrijke kulturele faktoren. Geen van beide kan genegeerd worden. Uit de vier gegeven | |||||||||
[pagina 679]
| |||||||||
antithesen (anthropocentrisme contra theocentrisme, redelijke kennis contra geloofsact, absolutisme contra relativisme, communiceerbaarheid) blijkt dat beide tegenover elkaar staan. Naarmate onze beschaving een hoger peil bereikt, wordt de afstand die hen scheidt groter. Het kristendom verliest in toenemende mate het kontakt met de wetenschap. De conclusies van deze laatste ontwikkelen zich steeds minder in de godsdienstige richting. Terwijl het spiritueel geïnspireerde kristendom het lagere uit het hogere afleidt (scheppingsgedachte), verklaart de meer materialistisch ingestelde wetenschap het hogere uit het lagere (evolutiegedachte). Terwijl het totale gebeuren door het kristendom geëxpliceerd wordt door het ingrijpen van een transcendente macht, worden in de wetenschap de fysische en historische ontwikkelingsprocessen uitgelegd door middel van immanente verklaringsmethoden: niet God maar de natuurverschijnselen beheersen het kosmisch verloop; niet God maar de mens bepaalt hoe de geschiedenis zal evolueren. Kan dit dualisme blijven voortduren? Is er geen synthese van kristendom en wetenschap mogelijk? De vier antithesen maken het niet eenvoudig. Ik ken geen wetenschappelijk geleerde of kristelijk denker die erin geslaagd is beide richtingen te verzoenen. Teilhard de Chardin heeft wel een poging ondernomen, maar zijn oplossing is voor de wetenschapsman te weinig wetenschappelijk en voor vele kristenen te weinig kristelijk. In feite is er in onze samenleving wel een zekere wederzijdse beïnvloeding te bespeuren. Zo beperkt de godsdienst in allerlei opzichten de uitstraling van de wetenschap op ideologisch en sociaal-kultureel terrein en heeft dit een effekt op de wijze waarop de wetenschap haar eigen taak opvat (zij is geneigd talrijke terreinen aan extra-wetenschappelijke instanties over te laten). Anderzijds ondergaat het kristendom ook een zekere invloed van het wetenschappelijk denken. Een voorbeeld hiervan is de sociologie van de godsdienst, die door talrijke kristenen beoefend wordt en waarin de achteruitgang van de kerkelijkheid verklaard wordt door zuiver menselijke, sociaal-ekonomische en kultu- | |||||||||
[pagina 680]
| |||||||||
rele factoren. Ook op de inhoud van het kristelijke geloof heeft de wetenschap invloed gehad, ik denk aan het streven naar ‘Entmythologisierung’ en de poging om bijbelse gegevens symbolisch te interpreteren. Deze initiatieven worden echter tegengewerkt door talrijke religieuze instanties die vrezen dat het kristendom door deze interpretatieverschuivingen zijn vaste metafysische basis zal verliezen en gevaar zal lopen te ontaarden in een moraal zonder werkelijkheidsleer. Het dualisme blijft in onze samenleving aldus onopgelost. Ondanks de fundamentele theoretische tegenstellingen leven kristendom en wetenschap naast elkaar verder. Beide componenten vullen elkaar niet aan, zijn niet op elkaar afgestemd, hun samengaan is niet gebaseerd op een innerlijke harmonie. De struktuur van onze maatschappij is dualistisch omdat onze beschaving enerzijds gegroeid is uit een langdurige kristelijke traditie en anderzijds beroep moet doen op de wetenschap om haar verdere ontwikkeling te verzekeren. | |||||||||
4. Kristelijke en niet-kristelijke wereld.Tot dusver heb ik alleen aandacht besteed aan de tegenstelling binnen de westerse samenleving tussen kristendom en wetenschap. Vroeger dachten sommige burgerlijke vrijzinnigen dat de godsdienst in de naaste toekomst door de wetenschap zou ondermijnd en overwonnen worden. Deze voorspelling is echter niet uitgekomen. Het kristendom is in het Westen niet verslagen, zijn invloed op sociaal, politiek en kultureel vlak is, ondanks de dalende kerkelijkheid en de bloei van de wetenschap, zeer groot gebleven. Dat talrijke mensen zich niet van de godsdienst afkeren, zelfs indien er zich intellektuele moeilijkheden voordoen, bewijzen ons de vele wetenschapslieden van kristelijke universiteiten te Leuven, Amsterdam, Nijmegen en andere plaatsen. Ondanks de vier principiële antithesen, die ik vermeldde, blijven zij de godsdienstige richtlijnen volgen. Daaruit is te besluiten dat deze tegenstellingen geen decisieve werking gehad hebben. Er is in het kristendom echter een tweede krisis, die | |||||||||
[pagina 681]
| |||||||||
verband houdt met de tegenstelling tussen het Westen en de rest van de wereld (oostelijk blok en onderontwikkelde gebieden). Deze antithese is niet alleen van theoretische of intellektuele, maar ook van praktischsociale aard. Ik heb over het probleem enkele artikels geschreven, die verschillende reacties uitlokten.Ga naar eind1 Het lijkt me niet nodig alles wat door of tegen mij geschreven werd hier te herhalen en daarom beperk ik me tot een bondige aanduiding van mijn standpunt. Mijn gedachtengang komt hierop neer: het Westen maakt een zware krisis door. Deze krisis vindt haar oorzaak in het feit dat de sociale struktuur van onze beschaving, beheerst door het privaat belang, niet is aangepast aan de noden van de tijd. Deze struktuur is niet alleen immoreel maar - wat belangrijker is - ook inefficiënt. Het kristendom heeft zich in de loop der eeuwen (zoals de laatste decennia ook de sociaal-democratie) zo eng verbonden met deze verouderde maatschappelijke struktuur, het is er zo in vastgeankerd dat de klappen die het Westen in steeds toenemend aantal krijgt ook op zijn hoofd terechtkomen. De redenering is dus eenvoudig: het Westen heeft met steeds grotere moeilijkheden te kampen en daardoor komt ook het kristendom steeds meer in de knel. Is deze redenering juist? Beleeft de westelijke samenleving een krisis? Wie de geschiedenis van de laatste halve eeuw beschouwt kan er niet aan twijfelen. Vroeger leefden de westerse landen genoeglijk samen, de rest van de wereld kreeg weinig koppen in de kranten. Na de eerste wereldoorlog ontstond in Rusland een regime dat zich tegenover het Westen stelde. Na de tweede wereldoorlog verschenen de onderontwikkelde gebieden op het wereldtoneel. De landen van Azië, Afrika en Zuid-Amerika traden onweerstaanbaar op de voorgrond zodat, naast de antithese tussen Oost en West, het internationale konflikt tussen rijk en arm in omvang toenam. Terwijl vroeger de internationale verhoudingen gedomineerd werden door interne, burgerlijke, westerse tegenstellingen, overheersen nu de antithesen tussen Oost en West en tussen ontwikkelden en onderontwikkelden. Het Westen heeft twee vijanden | |||||||||
[pagina 682]
| |||||||||
gekregen. De eerste, het oostelijk blok, wordt steeds machtiger; de tweede, de onderontwikkelde gebieden, wordt steeds armer en daardoor steeds opstandiger. Krisis in het Westen? Wie kan het loochenen? Het Westen moet tegelijkertijd op talloze fronten (in Berlijn, Laos, Zuid-Korea, Zuid-Vietnam, Algerië, Bizerta, Katanga, Angola, Zuid-Amerika) zijn posities verdedigen. Het heeft geen oplossing voor het probleem hoe de onderontwikkelden uit hun benarde situatie te helpen. Is het kristendom solidair met het Westen? Misschien niet volledig, maar toch in sterke mate. Er is vooreerst de strijd tegen het Oosten. In de communistische landen is op theoretisch plan iedere verzoening tussen marxisme en godsdienst uitgesloten. Voor het dialektisch materialisme is de godsdienst immers opium voor het volk, die gedoemd is te verdwijnen. In de praktijk werd de orthodoxe kerk aanvankelijk door de communisten vervolgd, maar nu treedt men met meer verdraagzaamheid op.Ga naar eind2 De fundamentele antithese blijft echter aanwezig. Daarom is het kristendom sterk anti-communistisch gericht. Het tracht, in zijn strijd tegen het Oosten, alle krachten van het Westen te bundelen, katolieken en protestanten te verenigen (oecumenische beweging). Er is zelfs een duidelijk streven om kristenen en vrijzinnigen dichter bij elkaar te brengen (zal het uitlopen op een samenwerking tussen kerk en loge?). Niet alle kristenen laten zich door het fanatieke anti-communisme meeslepen. Er zijn uitzonderingen, ik denk aan Dr. Bennett, deken van het theologische seminarie te New-York, een protestant, die tijdens de laatste jaarlijkse conferentie der katholieke vereniging ter bevordering van de internationale vrede het volgende verklaarde: ‘Het feit dat de Verenigde Staten het land is van de status-quo, beducht voor enige radikale wijziging, is een van de grootste hinderpalen voor het welslagen van de strijd van de vrije wereld tegen het communisme. De diep-defaitistische aard van sommige onverzoenlijke uitingen van het behoudsgezinde anti-communisme in de Verenigde Staten is ergerlijk | |||||||||
[pagina 683]
| |||||||||
om vast te stellen. Wij hebben de neiging te veronderstellen dat God, onder voorwendsel dat onze tegenstanders godloochenaars zijn, noodzakelijk aan onze zijde moet staan, en niet te bedenken dat het communisme een godsgericht kan zijn wegens de zonden en de vergissingen van de bourgeoiswereld, van de kristelijke wereld. De godloochening van het communisme is een veroordeling ten opzichte van de kerken, die zich lange tijd niet hebben bekommerd om de slachtoffers van de industriële revolutie en van de misbruiken van het kapitalisme. Wij zijn steeds in de verzoeking om de koude oorlog te beschouwen als een kruistocht, doch zo wij daar aan toegeven, versperren wij de weg aan verdraagzaamheid en menselijkheid, die de internationale betrekkingen zouden moeten beheersen, zo men wil dat voor de mensheid als dusdanig een toekomst is weggelegd’. De heer Bennett is een schrander en moedig man. Met zulke mensen heeft het kristendom een kans zijn krisis te overwinnen. Maar hoeveel kristenen zijn er die zo durven redeneren? En over welke invloed beschik ken zij? En hoeveel macht zal het kristendom verliezen indien het zich effectief van het Westen distancieert? Naast de tegenstelling met het Oosten is er de verhouding tussen ontwikkelde en onderontwikkelde landen. Ook hier collaboreert het kristendom met het Westen. Het bevestigt wel in allerlei principiële verklaringen dat de armoede en de ellende in de wereld bestreden moeten worden maar is niet bereid zich in te zetten voor de concrete acties, die nodig zijn om dit doel te bereiken. Om de achtergebleven gebieden te helpen zijn structurele maatschappelijke hervormingen nodig, zowel in de koloniale als in de gekoloniseerde landen. De onderontwikkelden kunnen zichzelf slechts uit de nood werken indien zij een sociaal-ekonomisch stelsel invoeren dat in hoge mate gecollectiviseerd is. Het westers kapitalisme wil deze evolutie remmen omdat het daardoor van zijn macht, rijkdom en invloed zou verliezen. En het kristendom werkt met dit kapitalisme samen. Het stuurt wel grote aantallen zendelingen uit, die zich persoonlijk vaak volledig opoffe- | |||||||||
[pagina 684]
| |||||||||
ren en prachtige arbeid leveren, maar onderneemt weinig tegen het economische kolonialisme. De materiële belangen van de westerse kristenen wegen zwaarder dan de ellende in de arme landen. Het gevolg is dat de opstand van de onderontwikkelde naties zich ook keert tegen het kristendom. Zoals in de 19e eeuw veel arbeiders anti-godsdienstig werden om sociaal-ekonomische redenen, evolueren thans tal van achtergebleven gebieden in anti-kristelijke richting. | |||||||||
5. Besluit.Het kristendom maakt een dubbele krisis door. Deze krisis uit zich zowel op het theoretische terrein van de geldigheid van de geloofsinhoud als op het praktische terrein van de waarde van de kristelijke realisaties. Sinds de Verlichting heeft de wetenschap de houdbaarheid van de kristelijke uitgangspunten en conclusies aan kritiek onderworpen maar we kunnen niet zeggen dat de uitwerking hiervan decisief is geweest. Anderzijds echter is, door het uitblijven van de verwezenlijking door kristenen van hun religieus-morele doelstellingen (het ‘heb elkander lief’) de morele integriteit van het kristendom aangetast. In de 19e eeuw heeft daardoor een deel van het proletariaat de kerk de rug toegekeerd. In onze tijd dreigen de onderontwikkelde gebieden het kristendom te verwerpen. De omvang van het konflikt wordt dagelijks groter. In de huidige wereld heeft het kristendom drie tegenstanders: de wetenschap, het marxisme en de armoede. Het konflikt met de wetenschap is van theoretische aard en heeft slechts op lange afstand ingrijpende gevolgen. Dat met het marxisme is van politiek-ideologische aard en heeft meer directe konsekwenties. De communisten menen dat het konflikt tussen dialektisch materialisme en godsdienst zal eindigen met de verdwijning van deze laatste. Dat is echter allerminst zeker. Wat er in de toekomst zal gebeuren met de orthodoxe kristenen in Rusland, de katholieken in Polen, de lutheranen in Oost-Duitsland en de calvinisten in Hongarije weten we niet. Wel staat het vast dat, indien de invloed van het communisme in de wereld | |||||||||
[pagina 685]
| |||||||||
blijft toenemen, deze machtsverschuiving een weerslag zal hebben op de positie van het kristendom in het Oosten en het Westen. De derde tegenstander is de armoede. Deze vijand is waarschijnlijk de meest belangrijke. Indien het kristendom zich niet daadwerkelijk inzet voor de opheffing van de materiële ellende in de wereld en zich niet distancieert van het kapitalisme, zal zijn invloed gestadig afnemen. Om de krisis te boven te komen moet het kristendom een verzoening tot stand brengen met de wetenschap en het bewijs leveren dat zijn theorie geen dode letter is. Indien het er niet in slaagt dit te verwezenlijken zal het een moeilijke toekomst tegemoetgaan. |
|