De Nieuwe Stem. Jaargang 16
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 417]
| |
[Nummer 7]
Jaap Kruithof
| |
1. De oorsprong van de antithese.Het Belgische anti-clericalisme dateert van de negentiende eeuw en omvat, als ik me tot het essentiële beperk, twee hoofdtendenzen, één liberale en één socialistische. Wat zijn de belangrijkste karakteristieken van deze richtingen? Het liberalisme uit de helft van de vorige eeuw is een beweging van de industriële-commerciële burgerij, gericht tegen het agrarische Ancien Regime en alles wat daarvan overblijft. Dit liberalisme is anti-clericaal, bestrijdt de kerk, welke als een van de pijlers van het oude maatschappelijke stelsel beschouwd wordt. De liberalen zijn anti-Ancien Regime, anti-kerk, anti-clerus. Zij richten zich als groep niet zozeer tegen het katolieke geloof. Onder hen zijn er wel vrijdenkers, maar ook gelovigen, die gedoopt zijn, naar de kerk gaan, hun Pasen houden, in de kerk huwen en kerkelijk begraven worden. Wel verzetten de liberalen zich tegen de verregaande kerkelijke invloed in het politieke en sociale leven. Zij willen de overheersende rol van de kerk uitschakelen op alle gebieden die niet rechtstreeks verband houden met de godsdienst, met de relatie van de mens tot God en het hiernamaals. De liberale burgerij ijvert resoluut voor de laïcisering van het maatschappelijke leven, zij wenst haar eigen lot in handen te nemen, zelf de toekomst te bepalen. De aardse organisatie moet aan de burgerij worden overgelaten, tot de bevoegdheden van de kerk behoort de | |
[pagina 418]
| |
‘hemelse’ organisatie (doop, huwelijk, begrafenis, enz.). De liberalen dulden geen dwingend kerkelijk gezag, tenzij voor godsdienstige aangelegenheden en ook daar willen sommigen de invloed van de kerk beperken door de godsdienst als privaatzaak te bestempelen. Het socialistische anti-clericalisme, van latere datum, bezit een andere achtergrond. Het socialisme is een beweging van het proletariaat, soms geleid door enkele verlichte burgers of intellektuelen, tegen het kapitalisme en zijn vertegenwoordigers, de werkgevers, conservatieven, rijken. De socialisten bestrijden zowel de liberale als de katolieke burgers, zij bestrijden ook het christelijke geloof dat velen onder hen verenigt. Het geloof wordt gezien als een propagandamiddel ter instandhouding van de sociale uitbuiting, het dient om de armen kalm en onderdanig te houden. Kenmerkend is hier dus de anti-religieuze strekking (het vroege Belgische socialisme is rechtstreeks verbonden met bepaalde vrijdenkersverenigingen). Het anti-clericalisme van de vorige eeuw bestaat dus uit twee reacties. De liberalen bekampen het kerkelijke imperialisme op maatschappelijk en politiek terrein in naam van de burgerij. Zij bestrijden het dogmatisme en verdedigen de liberale vrijheid, het vrij onderzoek. De socialisten gaan een stap verder en vallen zowel kerk als geloof aan. Zij ageren tegen de burgerij als zodanig, zij weze nu liberaal of katoliek. Hoofdzaak is voor hen het sociale vraagstuk, de exploitatie op economisch-sociaal terrein van de kleine man. Zo gezien staan liberalen en socialisten radikaal tegenover elkaar. Vanwaar dan de gemeenschappelijke actie? Het antwoord is duidelijk: liberalen en socialisten werden naar elkaar toe gedreven omdat zij beiden stonden tegenover het machtigste en best georganiseerde lichaam van België: de kerk. | |
2. De evolutie van de antithese: het antwoord van de kerk op de aanvallen van het liberalisme en het socialisme.De kerk en het politieke katolicisme hebben zich in | |
[pagina 419]
| |
België op een handige en effiënte wijze gewapend tegen de aanvallen vanwege de burgerij en het proletariaat. Aan de bedreiging van het liberale anti-clericalisme werd het hoofd geboden door te pogen de burgerij in het politieke katolicisme op te nemen. Deze pogingen zijn niet succesloos geweest. De kerk heeft zich losgemaakt van traditionele opvattingen, stammend uit een vroeger agrarisch regime. Zij heeft haar Ancien Regime-mentaliteit opgegeven, gebroken met de corporatistische geest. Op politiek gebied is de katolieke partij erin geslaagd tijdens de tweede helft van de vorige eeuw een belangrijke burgerlijke groep (de liberale katolieken, geleid door Ducpétiaux) op te slorpen en binnen het politieke katolicisme tot ontwikkeling te laten komen. Deze aanpassing aan de nieuwe maatschappelijke verhoudingen is niet zonder interne wrijvingen verlopen. Tussen 1860 en 1890 beleeft de katolieke partij een krisis, veroorzaakt door het conflict tussen de Ultramontanen (met leidende figuren als Helleputte, de Robiano en Ch. Périn), die de macht van de kerk zoveel mogelijk willen uitbreiden, en de door Lamennais beïnvloede liberale katolieken, die een syntese van katolicisme en liberalisme beogen. Uiteindelijk hebben laatstgenoemden het pleit gewonnen. Deze zege heeft een grote betekenis: het politieke katolicisme is een burgerlijke beweging geworden. Aan de bedreiging van het socialisme werd het hoofd geboden door te trachten het proletariaat in het politieke katolicisme op te nemen. Ook deze onderneming is ten dele gelukt. De kerk is erin geslaagd van het politieke katolicisme een beweging te maken voor rijken én armen, werkgevers én werknemers. Aanvankelijk was haar standpunt uiterst reactionnair: de armen werden wel in de kerkelijke gemeenschap opgenomen, maar zij werden buiten de politieke katolieke groep gesloten (bidden achtte men minder gevaarlijk dan stemmen). Later breekt een conflict uit tussen reactionnaire en progressieve christenen. Eerstgenoemden huldigden paternalistische en corporatistische opvattingen terwijl de progressieven een christen-democratische beweging in het leven roepen. Na langdurige | |
[pagina 420]
| |
twisten zijn de christen-democraten erin geslaagd autonome, d.i. niet door werkgevers gecontroleerde vakverenigingen op te richten. Zij hebben in het politieke katolicisme een plaats weten te veroveren voor de christelijke arbeiders. De aanpassing van de kerk aan de nieuwe sociale verhoudingen, met name aan de opkomst van het proletariaat als politieke macht, is niet zonder grote wrijvingen verlopen. De tragedie van het Daensisme (de beweging van de progressieve volkspriester Daens uit Aalst tegen het conservatieve episcopaat) is daar een voorbeeld van. Maar het belangrijkste blijft het resultaat: de katolieke partij is erin geslaagd een deel van het Belgische proletariaat in haar gelederen op te nemen.Ga naar eind2 Hoe heeft de kerk en de katolieke rechterzijde de aanvallen van links dus beantwoord? Door een deel van de burgerij en een deel van het proletariaat voor haar actie te winnen. De oude antithese tussen liberale burgers enerzijds, katolieke adel, grondbezitters en boeren anderzijds, werd opgeheven door het invoeren binnen het politieke katolicisme van een burgerlijke fractie. De tegenstelling tussen katolieke reactionnairen en socialistische progressieve krachten werd gedeeltelijk teniet gedaan door de uitbouw van een christen-democratische beweging. Aldus wist de kerk zowel de burgerij als het proletariaat inwendig te verdelen. De bourgeoisie viel uiteen in een liberale en een katolieke zijde, de arbeiders organiseerden zich in een gelovige en een socialistische vleugel. Door zowel burgers als arbeiders aan te trekken, heeft de katolieke rechterzijde zich stevig gewapend in de strijd tegen liberalen en socialisten. Haar ruime samenstelling is echter tegelijkertijd een kracht en een zwakheid. Een kracht omdat een ieder, van welke soort hij ook moge wezen, mits gelovig zijnde, in het politieke katolicisme een plaats kan vinden. Een zwakheid omdat de clericalen een homogene sociale achtergrond missen. Hen bindt slechts geloof, traditie en kerkelijk gezag. Voortdurend bedreigt hen het gevaar van de ontbinding wegens de sociaal-economische in- | |
[pagina 421]
| |
terne tegenstellingen, de machtstrijd tussen de diverse belangengroepen. In de politieke geschiedenis van het katolicisme in België is het overbruggen van deze anti-these hét grote probleem geweest. | |
3. De verzwakking van de tegenstelling.Doordat de kerk en de katolieke partij een deel van de burgerij en van het proletariaat voor hun zaak hebben weten te winnen, is de tegenstelling tussen clericalen en anti-clericalen verzwakt. Enkele voorbeelden zullen dit duidelijk maken. Ik neem vooreerst het syndikalisme. Zowel katolieken als socialisten beschikken in België over een georganiseerde arbeidersbeweging. Beide ijveren voor de lotsverbetering van de proletariërs. Over de vraag of er in werkelijkheid veel verschil bestaat tussen de doelstellingen van het A.C.V., de christelijke organisatie, en die van het A.B.V.V., de socialistische groepering, kan men twisten. Sommigen beweren dat de radicale hervormingen, in het laatste programma van het A.B.V.V. opgenomen, progressiever zijn dan die welke het A.C.V. beoogt tot stand te brengen. Hoewel ik dit persoonlijk niet betwijfel, is het toch zo dat, als men de feitelijke toestand tijdens de periode 1944-1960 nagaat, men vaststelt dat het verschil tussen beide groeperingen niet zo groot is als sommigen willen voorstellen. Misschien zegt U: en de recente grote stakingen dan, waarin A.C.V. en A.B.V.V. toch tegenover elkaar stonden? Ook dat is niet overtuigend, gezien de jongste politieke evolutie, nu de socialisten wederom aan het regeringsbeleid deelnemen en er van struktuurhervormingen nog weinig sprake is. Wie zich niet door woorden laat impressioneren maar feitelijk redeneert moet wel tot de slotsom komen dat de christelijke en de socialistische syndikaten in België beide gematigd-reformistisch zijn. Laat ik als tweede voorbeeld de schoolkwestie nemen. Dit probleem vormt sinds lange tijd een centraal punt van discussie dat clericalen en anti-clericalen in België tegen elkaar in het harnas jaagt. Toch kan niet ontkend worden dat zich ook hier tekenen voordoen die wijzen op een verzwakking van de antithese. Ik | |
[pagina 422]
| |
denk aan het schoolpact. Ik weet wel dat sommige Belgische niet-katolieken het tot stand komen van dit compromis betreuren, maar dat is van secundair belang: als we ons tot de feiten beperken, zien we dat, na jarenlange strijd, clericalen en niet-clericalen besloten hebben op bepaalde punten (o.m. verband houdend met de subsidies van Rijkswege) vrede te sluiten. In de toekomst zal deze samenwerking, denk ik, toenemen, niet omdat de twee partijen ineens zulke goede vrienden zullen geworden zijn, maar omdat de feiten hen het mes op de keel zullen zetten. Inderdaad, het komt er op aan het onderwijs te democratiseren en te perfectioneren wil men niet achterop geraken in de snelle ontwikkeling van de moderne wereld. En de ontzaglijke eisen, gesteld door het huidige onderwijs, maken een samenbundeling van alle krachten noodzakelijk. De ideologische discussies worden overspoeld door de feiten. Hoofdzaak wordt niet de clericale of niet-clericale opvoeding, maar de adequate, technisch verantwoorde opleiding van de jeugd (terloops: dit proces is reeds geruime tijd aan de gang; opmerkelijk in dit verband is bv. het feit dat de laatste honderd jaar in het katolieke onderwijs het religieuze veel van zijn invloed heeft verloren; ik zou zeggen: de mensen verwijderen zich van het traditionele christendom of ze willen of niet; dit lijkt me ook voor Nederland waar). Ik beweer niet dat er op onderwijsgebied in België geen ernstige wrijvingen meer bestaan tussen clericalen en anti-clericalen, verre van daar. Wat echter feitelijk wel vaststaat is dat de moderne omstandigheden beide partijen tot nauwere samenwerking dwingen. Deze collaboratie is niet volledig verwezenlijkt, maar er bestaat duidelijk een tendens in die richting. Een derde voorbeeld: het wetenschappelijke onderzoek. Is op dit gebied een fundamentele tegenstelling tussen clericalen en anti-clericalen aanwezig? Op het eerste gezicht lijkt het wel zo. Men beweert immers dat eerstgenoemden dogmatici zijn en dat de anti-clericalen het vrij onderzoek propageren. Toch moeten we voorzichtig zijn en wel om twee redenen. Ten eerste | |
[pagina 423]
| |
bestaat er bij de clericalen een ruim vrij onderzoek. Vergeten we niet dat tegenwoordig het wetenschappelijk werk aan de universiteit te Leuven veel minder gehinderd wordt door het kerkelijk gezag en de bestaande dogma's dan vroeger het geval was. Men kan weinig gebieden opnoemen die de katoliek als wetenschappelijk vorser niet mag onderzoeken. Een fenomeen als de onkerkelijkheid, waarvan de sterke uitbreiding niet bepaald grappig is voor het katolicisme, wordt voornamelijk door katolieke intellektuelen bestudeerd. En daar komt nog bij dat er tussen de godsdienstige opvattingen van de katolieken in de praktijk grote verschillen optreden. Men kan trouwens evenmin loochenen dat de verdraagzaamheid binnen het Belgische katolicisme de laatste decennia veel veld gewonnen heeft. Bestaat anderzijds bij de anti-clericalen het volstrekte vrije onderzoek? Natuurlijk niet. Ook in linkse kringen speelt de sociale druk een niet te versmaden rol, bestaan er traditionele weerstanden tegen nieuwe opvattingen (ik denk aan de taboe's, vroeger tegen Freud, tegenwoordig in zekere mate nog altijd tegen Marx, het communisme). Ook bij de linksen treft men bewuste onverdraagzaamheid en dogmatisme aan. Er is aan het voorgaande nog iets toe te voegen: als we over vrij onderzoek in onze samenleving spreken, moeten we bedenken dat daarmee niet alleen aangeduid wordt de mogelijkheid voor een individu om zelfstandig en naar eigen inzicht een bepaald onderwerp te bestuderen. Het individuele onderzoek verliest veld, wordt meer en meer verdrongen door het teamwork. Vrij onderzoek betekent daarom tegenwoordig ook: over de mogelijkheid beschikken onderzoekcentra op te richten en ruime financiële susidies te ontvangen, want hoe kan men zonder geld iets grondig analyseren? Onder invloed van deze nieuwe toestand zijn de wetenschappelijke werkers in grote mate afhankelijk geworden van bepaalde hogere administratieve en politieke instanties. Daardoor heeft de oude, liberale, individualistische idee van het vrij onderzoek veel van haar betekenis verloren. Met betrekking | |
[pagina 424]
| |
tot die hogere instanties kan men de vraag stellen: in hoeverre beschikken de anti-clericalen over meer vrijheid dan de clericalen? Tenslotte nog een laatste voorbeeld: het probleem van de godsdienst. Opmerkelijk is de tendens in het moderne Belgische socialisme (de Nederlanders kennen dat in hun land evenzeer) om te breken met de oude anti-religieuze strekkingen. Vroeger was het socialisme bij ons in ruime mate anti-godsdienstig. Daarin is de laatste decennia verandering gekomen. Men ageert niet langer tegen het christendom, haast zich zelfs om met nadruk te bevestigen dat de socialisten mét de katolieken erfgenamen zijn van de aloude, westerse, christelijke beschaving. Er bestaat, zegt men, geen fundamentele tegenstelling tussen socialisme en godsdienst. Ook in dit opzicht constateren we een verzwakking van de tegenstelling tussen clericalen en anti-clericalen.Ga naar eind3 Wat valt er uit de opgesomde voorbeelden af te leiden? We hebben een grote afstand afgelegd. Ongetwijfeld had in de negentiende eeuw de tegenstelling tussen clericalen en anti-clericalen zin. De clericalen waren conservatief, zij verdedigden de bestaande toestand, de anti-clericalen daarentegen ijverden voor hervormingen, zij wensten het bestaande te veranderen ten gunste van de burgerij (liberalen) of het proletariaat (socialisten). Na honderd jaar evolutie heeft de antithese veel van haar inhoud verloren, ten eerste wegens de aanpassing van de clericalen aan de nieuwe omstandigheden en het conservatiever worden van de anti-clericalen, ten tweede wegens de toenemende betekenis van andere tegenstellingen. Wat de eerste reden betreft: we zijn in feite beland in een toestand waarin beide partijen, clericalen en anti-clericalen zich samen meer en meer als de verdedigers van de bestaande orde opwerpen en slechts correcties aan het functionnerende sociale regime aanvaarden. Op politiek vlak is het verschil tussen katolieken en niet-katolieken kleiner geworden: de katolieke Christelijke Volkspartij doet wat de Belgische Socialistische Partij (beheerst door haar rechtervleugel) doet. Natuurlijk bestaat er nog | |
[pagina 425]
| |
strijd en onenigheid tussen clericalen en anti-clericalen maar dikwijls treedt deze op omdat er nu eenmaal uit het verleden overgeleverde tegengestelde groepen en organisaties zijn. Om het wat overdreven voor te stellen: het is te vergelijken met een ruzie tussen Mijnheer Janssens en Mijnheer Peeters die elkaar in het haar zitten omdat ze nu eenmaal tot twee verschillende clans behoren. In de christelijke politieke kringen zijn er wel mensen die een werkelijke progressieve politiek voorstaan, maar ze komen niet aan bod. Hetzelfde gebeurt bij de socialisten: de minoritaire, marxistisch-georiënteerde groepen, geconcentreerd rond de bladen La Gauche en Links, beschikken tot dusver over te weinig invloed en macht om de opportunisten van de socialistische rechterzijde van de leiding te verdringen. Wat ik hier zeg over Belgische politieke verhoudingen hebben anderen reeds lang beklemtoond op west-europees plan. Het verschil tussen behoudsgezinden en progressisten is de laatste eeuw in dit deel van de wereld kleiner geworden. De linkse partijen zijn er conservatief geworden, het socialisme is er tot een burgerlijke beweging uitgegroeid. Overal stelt men er een verschuiving naar rechts vast: de liberalen waren honderd jaar geleden veel vooruitstrevender, de Franse P.C. is tegenwoordig een van de meest rechtse kommunistische partijen van de wereld. Ik vermeldde zoëven nog een andere reden waarom de tegenstelling tussen clericalen en anti-clericalen veel van haar inhoud verloren heeft, nl. het op de voorgrond treden van andere antithesen. Het verloop der gebeurtenissen in België wordt inderdaad nog door andere antagonismen bepaald, nl. die tussen Vlamingen en Walen en die tussen voorstanders van vrije en geleide ekonomie. De herrie der laatste jaren rond het al dan niet houden van een talentelling, het vastleggen van de taalgrens en de ontdubbeling van tal van ministeriële departementen heeft in de schoot van de rechtse en linkse groeperingen grote innerlijke onenigheid veroorzaakt. Ook binnen de politieke partijen zijn hierdoor spanningen ontstaan. Het gevolg daarvan was dat clericalen en anti-clericalen binnen het | |
[pagina 426]
| |
kader van de Vlaamse en van de Waalse volksgroepen naar elkaar toe groeiden ter verdediging van hun gemeenschappelijke culturele en taalkundige idealen. Op economisch gebied stellen we iets dergelijks vast. De antithese liberalisme versus dirigisme brengt zowel bij clericalen als bij niet-clericalen verdeeldheid te weeg. Bij de katolieken wensen de christen-democraten, zij het schoorvoetend, planning terwijl de rechtervleugel de vrije economie poogt te handhaven. Bij de anti-clericalen zijn de socialisten (minder schoorvoetend dan de christen-democraten?) voorstanders van het dirigisme terwijl de liberalen zich ertegen verzetten. Daar zowel het probleem van het federalisme als dat van het algemene economische beleid in België steeds in belang toeneemt wordt de oude politieke indeling in katolieke en vrijzinnige bevolkingsgroepen hoe langer hoe minder bruikbaar. | |
4. De huidige toestand.Ondanks het feit dat de tegenstelling tussen clericalen en anti-clericalen veel van haar betekenis heeft verloren, blijft ze het politieke en culturele leven in België in ruime mate beheersen. Ik heb erop gewezen dat er in veel opzichten weinig samenhang bestaat tussen de clericalen: er zijn reactionnaire, gematigde en progressieve katolieken. Hetzelfde is waar voor de anti-clericalen, die uiteenvallen in communisten, socialisten en liberalen. Tussen deze laatsten bestaat er slechts een negatieve ideologische band, nl. hun anti-kerk zijn (vandaar dat men in een op deze basis gebouwde vereniging als het Humanistisch Verbond zo weinig positieve eensgezindheid aantreft). Deze toestand leidt tot immobilisme. Men kan in beide kampen niet efficiënt werken wegens de innerlijke verdeeldheid. Voor bijna iedere belangrijke kwestie duiken meningsverschillen op. Zou het dan niet logischer zijn tot een hergroepering van de krachten over te gaan? Zou het niet beter zijn de progressieven, zowel katolieken als onkerkelijken, te verenigen in één geheel en de behoudsgezinden van kerkelijke en onkerkelijke signatuur in een andere entiteit? Deze redene- | |
[pagina 427]
| |
ring hebben vóór mij reeds vele anderen gemaakt. De pogingen in die richting zijn tot dusver echter mislukt. Inderdaad, sommigen hebben getracht het A.B.V.V. en het A.C.V., de twee grote syndikale instanties, samen te brengen teneinde een progressief programma te kunnen verwezenlijken. Deze poging heeft weinig succes gehad. Het A.C.V. wenst geen breuk met de katolieke burgerij omdat het de kerkelijk-religieuze eenheid belangrijker acht dan de solidaire arbeidersactie. Het durft het niet aan zijn eigen weg te gaan, los van de katolieke werkgevers. De christen-democraten zijn de gevangenen gebleven van het bestaande politieke-religieuze systeem. Er zijn nog andere pogingen geweest om de tegenstelling tussen clericalen en anti-clericalen te doorbreken. Sommigen hebben, in plaats van aan te sturen op samenwerking met georganiseerde katolieke lichamen, getracht rechtstreeks katolieke stemmen te winnen voor het socialisme (de zgn. doorbraakpolitiek). In Nederland heeft men zich voor deze oplossing ten zeerste ingespannen maar de daar behaalde resultaten zijn toch niet bijzonder indrukwekkend: het percentage van Nederlandse katolieken dat voor de Partij van de Arbeid stemt is niet groter dan dat van katolieken, die in Belgisch Limburg voor niet-katolieke partijen stemt. Dit betekent dat, zonder doorbraakpolitiek, het aantal katolieke stemmen voor anti-clericale partijen niet geringer is, of, beter gezegd, dat in beide gevallen dit aantal klein blijft. De doorbraak is tot dusver in hoofdzaak een wens gebleven. Uit de verkiezingsuitslagen in Vlaanderen sinds de eerste wereldoorlog blijkt duidelijk dat de scheiding tussen de partijen niet van sociaal-economische, maar van religieuze aard is (katoliek versus vrijzinnig). Prof. Dr. J. Dhondt heeft kunnen vaststellen dat er een grote stabiliteit bestaat in de machtsverhoudingen tussen de twee blokken (clericalen en anti-clericalen) wat het aantal stemmen betreft en dat de verschuivingen vooral binnen de twee kampen plaatsgrijpen (van katoliek naar rechtse scheurpartij of omgekeerd; van socialist naar communist of omgekeerd; één uitzondering die | |
[pagina 428]
| |
slechts in geringe mate optreedt: van katoliek naar liberaal en omgekeerd).Ga naar eind4 Sommigen hopen op een verandering in deze toestand door de toenemende onkerkelijkheid maar het is de vraag of dit gewettigd is. Het is wel waar dat steeds minder mensen de kerk regelmatig bezoeken maar dat belet de ontrouwen niet te blijven stemmen voor de Christelijke Volkspartij.Ga naar eind5 Het voorgaande bewijst voldoende dat de Belgen in ruime mate de gevangenen zijn van een kader, een organisatie, een historische evolutie. Dat in België de tegenstelling clericalisme-anti-clericalisme zo'n overheersende rol speelt hebben wij te danken aan ons katoliek verleden. In landen met een andere historische ontwikkeling is de toestand gunstiger en heeft deze antithese slechts een secundaire betekenis (men denke aan Engeland). Hoewel de katolieke kerk zich tegenwoordig veel minder kan permitteren dan honderd jaar geleden blijven de Belgen denken, handelen, stemmen en ageren hetzij als clericalen, hetzij als anti-clericalen. Het wordt tijd, zeggen de linksen, dat de katolieken godsdienst en politiek scheiden en zich wat minder slaafs gedragen tegenover de kerk. Het wordt tijd, ja, maar het gebeurt niet! De clericalen antwoorden: het wordt tijd dat de niet-katolieken zich wat minder enggeestig anti-kerkelijk gedragen. Opnieuw: inderdaad, maar wanneer zal het gebeuren? Het verleden houdt de Belgen in zijn greep. | |
5. De toekomst.Als er in België iets zal veranderen in de politieke verhoudingen tussen clericalen en anti-clericalen, zal het niet het gevolg zijn van goede bedoelingen van ernstige lieden en van speculatieve besprekingen. De feiten zullen ons het mes op de keel moeten zetten. Zal dit gebeuren? Er zijn een aantal tekenen die erop wijzen dat het conflict tussen behoudsgezinden en progressieven voortdurend belangrijker wordt en dat deze strijd het oude politieke kader zal wijzigen. Ik noemde hoger reeds een voorbeeld van samenwerking, nl. het schoolpact. Er is ook de europese eenmaking (de vorming van een gaullistisch of een katoliek Europa) | |
[pagina 429]
| |
waaraan zowel liberalen als socialisten meewerken. Vooral echter wordt de ontwikkeling der politieke houdingen bepaald door de sociaal-economische kwestie. Het is zonder meer duidelijk dat België met zijn oude industrieën in een slechte economische toestand verkeert. Deze toestand zal niet vanzelf verbeteren. Het is mogelijk dat mettertijd een verscherping van de situatie de tegenstelling tussen clericalen en anti-clericalen zal wegblazen en dat men verplicht zal zijn de ware problemen op te lossen. In het verleden hebben we al iets dergelijks meegemaakt. Liberalen en katolieken bestreden elkaar op secundaire punten maar waren broederlijk verenigd tegen de arbeiders. Maar deze arbeiders hebben toen de bestaande verhoudingen ondersteboven gegooid. Nu maakt men ruzie over de religie, het vrij onderzoek, de behandeling van de incivieken uit de laatste wereldoorlog en de taalkwestie, om toch vooral de aandacht niet te vestigen op de zo nodige economische struktuurhervormingen. Ook de rechtse socialisten, die vóór de laatste verkiezingen de mensen ernstig onderhielden over hun grootse plannen betreffende controle op de concerns, hervorming van de fiscaliteit en oprichting van een nationale gezondheidsdienst, houden nu hun mond. Er zijn, meen ik, op dit ogenblik in België drie pogingen om de tegenstelling tussen clericalen en anti-clericalen op te heffen. De eerste gaat uit van de zeer behoudsgezinde liberalen, geleid door hun dynamische partijvoorzitter Van Audenhove. Zij willen de katolieke en niet-katolieke reactionnaire burgerij in een grote rechtse partij verenigen. Tijdens de jongste verkiezingen boekten zij reeds een zeker succes want een aantal gelovige behoudsgezinden stemden liberaal. Deze toenadering werd vergemakkelijkt door de recente stakingsfeiten, die de bourgeoisie een sterk anti-syndikaal gericht regime doen eisen. De vrees voor de vakverenigingen en de gemeenschappelijke economische belangen (katolieken en liberalen werken broederlijk samen in de grote Belgische concerns) drijven de gegoede burgers naar elkaar toe. De tweede poging om katolieken en niet-katolieken | |
[pagina 430]
| |
te verzoenen gaat van het centrum uit, d.w.z. de huidige regeringspartijen en de grote syndicaten. Deze machtsgroepen voeren een reformistische politiek. Zij zijn erg geschrokken van de jongste stakingen en pogen zich te verenigen om de druk van het proletariaat te kunnen weerstaan. Zij hebben geen duidelijk programma en bevinden zich in een moeilijke positie. Aan de ene kant beseffen ze, na de explosie van december-januari, dat er in België iets moet veranderen, maar aan de andere kant wensen ze het bestaande zoveel mogelijk in stand te houden om hun eigen huid te redden. Ik ben er niet zeker van dat deze politiek nog lang zal kunnen gevoerd worden. Uit talrijke gesprekken merkte ik dat de Vlaamse socialistische arbeiders zich verraden voelen en goed beseffen dat er onder hun politieke en syndicale leiders veel opportunisten zijn die het syndicaal en partijprogramma al schijnen vergeten te zijn. Ook de christelijke arbeiders beginnen in te zien dat de burgerlijke katolieke bewindslieden een vooruitstrevende politiek onmogelijk maken (het bewustwordingsproces duurt hier echter langer). De derde poging is duidelijk vooruitstrevend gericht. Zij gaat uit van de Waalse groep Renard (die zich distancieert van de rechtse A.B.V.V., de socialistische partijleiding en de socialistische ministers), de communisten, de links-socialistische groeperingen rond de bladen La Gauche en Links en enkele katolieke jongeren, verenigd in het tijdschrift De Maand. Deze progressieve richtingen wensen grondige economische structuurhervormingen ten voordele van het Belgische proletariaat. Zij vinden langzamerhand meer en meer gehoor bij de arbeiders, maar beschikken over weinig kaders. Daarenboven werken deze groepen weinig samen waardoor hun actie aan efficiëntie inboet. Rekening houdend met de jongste tendenzen in het Belgische politieke leven is het dus goed mogelijk dat in de toekomst de strijd tussen clericalen en anti-clericalen op de achtergrond zal verzeilen. Zowel rechts als links sturen aan op een hergroepering van de politieke krachten. De rechterzijde en het centrum achten deze nieuwe bundeling nodig in het licht van de we- | |
[pagina 431]
| |
reldstrijd tegen het communisme en de revolutie (de reaktie wil het zonder en tegen de syndicaten proberen terwijl het centrum de vakverenigingen wil meesleuren). De linkse krachten daarentegen wensen katolieke en vrijzinnige arbeiders te verenigen om met hun steun de burgerlijke politieke en syndicale leiders van hun macht te beroven. Zowel buitenlandse als binnenlandse faktoren (de strijd tegen het communisme en de sociaal-economische malaise) dwingen de Belgen ertoe het oude politieke kader op te geven. De grote vraag is wie van beide, de conservatieven of de vooruitstrevenden, uit deze ommekeer het meeste voordeel zal halen. |
|