‘Maar in hoeverre heeft de schrijver zichzelf en zijn innerlijke gesteldheid bewust en onbewust uitgebeeld?’ Deze vraag leidt ons tenslotte af van de kunstschepping zelf, het stuk leven dat daarin is verbeeld gaat ons meer aan en boezemt ons meer belang in dan het stuk eigen leven dat erin is verwerkt en, bovenal, er door de verbeelding in overwonnen is. Waarom dan terugkeren naar waar het begon, buiten het boek en lang daarvoor? Ook zonder dat valt uit het boek zelf wel aan te tonen wat Van Tricht naar aanleiding van Eline Vere zeer terecht opmerkt, dat men er verkeerd aan heeft gedaan het voor een naturalistische roman te houden.
Maar ook wie als wij niet in de eerste plaats belangstelling heeft voor de graad van zelfbeschrijving in Couperus's werk, vindt in het goed sluitend geheel dezer literaire levensbeschrijving genoeg dat hem met name ook het werk van Couperus meer dan tevoren als een geheel, en welk een gevarieerd en rijk en groot geheel, leert zien. Dat men daarbij de novellist en schetser nòg meer dan de romancier als meester naar voren zou willen zien komen, is een klein appreciatieverschil dat tenslotte alleen bewijst op hoe verschillende wijzen deze schrijver met zijn alle pose en manier, alle zwakte en indolentie ver achter zich latende formidabele werkkracht bewonderd kan worden. Ook de beminnelijkheid en zelfspot die met zijn poses gepaard gingen zijn de schrijver niet ontgaan, en al was hij in zijn visie op de wereld meer een man van het verleden dan van heden of toekomst, dat de vele metamorfoses waartoe zijn mensenkennis en zijn verbeelding gezamenlijk hem in staat stelden, hem als kunstenaar maken tot een man van altijd, heeft dit boek nog weer duidelijker in het licht gesteld.
Nel Noordzij heeft met De dichter Rilke als mens, twee kritisch-biografische essays (Den Haag, Boucher, 1960), in een bijna ontoonbare vorm een boek geschreven waarachter men het voortreffelijk werk ziet sche-