De Nieuwe Stem. Jaargang 16
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 353]
| |
[Nummer 6]
Jan Romein
| |
[pagina 354]
| |
maatschappij er binnen gebracht heeft; de hand die ‘heel het raderwerk’ kon doen stilstaan, gemaakt heeft tot de hand die het raderwerk in gang houdt; die ontwikkeling die de ‘vaderlandsloze gezellen’ van destijds niet alleen tot verdedigers van het vaderland maar in feite tot verdedigers van het bestaande heeft doen verkeren. Dit alles is waar, maar tegelijk toch ook onwaar. Bij diepere studie komen er andere tendenzen bloot, dan lijkt het zo zeker niet, dat de arbeiders met de inschakeling in de burgerlijke maatschappij meer gewonnen hebben dan zij verloren door het opgeven van het ideaal uit de heroïsche jaren hunner bewustwording als klasse. Het is wel geen toeval, dat juist de Belgische arbeidersklasse, die mede door Huysmans is opgevoed, nog onlangs door haar massale staking heeft bewezen, dat er in werkelijkheid in die halve eeuw minder veranderd is dan het oppervlakkig lijkt. En tevens bewezen, dat er door de arbeider nog overwinningen behaald kunnen worden, als de bereidheid tot offers nog aanwezig is. Wil men de betekenis van Camille Huysmans voor de arbeidersbeweging in één zin samenvatten, dan moet het deze zijn, dat hij dit steeds begrepen en er steeds naar gehandeld heeft. Begrepen en er naar gehandeld, dat het socialisme, hoe ook soms door eerzuchtigen verhanseld en verkwanseld, hoe vaak ook verraden en verloochend door kortzichtigen, nog altijd het enige sociale ideaal is, dat toekomst heeft, omdat het de vrede verzekeren kan en in die vrede de gelijke kansen voor de lichamelijke gezondheid en de geestelijke ontplooiing van elk mensenkind. En hoe vaak Huysmans in de loop van zijn lange leven ook teleurgesteld geweest moge zijn door het eerste, daar ver boven uit moet voor hem de voldoening reiken over het tweede, de voldoening hierover dat de geschiedenis hèm uiteindelijk gelijk zal geven, die ondanks alles aan dat ideaal van zijn jeugd nu driekwart eeuw heeft vastgehouden, de voldoening, dat hij in wezen de man is gebleven, die in de toekomst gelooft. Het masker der kwasiediepzinnigheid van het | |
[pagina 355]
| |
pessimisme heeft deze optimist altijd versmaad. Dat tekent hem als kind van zijn tijd, zeker, maar de jongeren die immers toch niet meer in vooruitgang geloven, mogen bedenken, dat dit zou kunnen betekenen: boven onze tijd. In mijn toespraak bij zijn erepromotie in 1947 heb ik Camille een ‘kerkvader van het socialisme’ genoemd. Ik zou er nu het klassieke epitheton de Grote aan willen toevoegen: Camille de Grote.
Groet N.H., Pasen 1961. |
|