schaal toepassing gaat vinden.
Daarom ligt het veel meer voor de hand, zich af te vragen of de economische ontwikkeling in achtergebleven gebieden als India niet met zulk een energie en zulk een alomvattende planning kan worden ter hand genomen, dat zij zelfs voor een snel groeiende bevolking uitkomst biedt, in termen van voedsel en werkgelegenheid. Dit ligt des te meer voor de hand, daar het zogenaamde overbevolkingsvraagstuk niet een kwestie is van bevolkingsaantallen alleen, maar van een relatie tussen productie en bevolking. Tal van ervaringen uit de laatste honderd jaar tonen ten duidelijkste aan, dat het mogelijk is het maatschappelijk product sneller te laten stijgen, zelfs dan een door dalende sterfte snel aangroeiende bevolking. De schrijvers hebben zich een nodeloze zelfbeperking opgelegd, toen zij schreven: ‘We shall not ask, then, whether one route or another is a better way to economic development’ (pag. 513). Want juist dit is de vraag, waar in de grond alle berekeningen van afhangen.
Wanneer India totdusver er niet in geslaagd is, de economische ontwikkeling in voldoende snel tempo op gang te brengen, ligt dat voor een groot deel daaraan, dat er nog geen alomvattende poging is gedaan om de totale bevolking, met name ook de plattelandsbevolking, voor de economische opbouw te dynamiseren. Ook voorzover er maatregelen zijn genomen in de richting van agrarische hervorming, zijn zij niet ingrijpend genoeg geweest om aan de arme boer het vooruitzicht te bieden, dat de vruchten van intensievere arbeid hem zelf ten goede komen. Kort geleden heeft de Indiase socioloog Dube dit in zijn India's Changing Villages, een verslag van de Community Development Scheme, duidelijk aangetoond.
En nu kom ik op het hoofdpunt van mijn critiek op gedachtengangen, zoals zij in het hier besproken werk over bevolkingsvraagstukken tot uiting komen, en ook onder verscheidene Indiase leiders leven. Zolang men nog hoopt te kunnen beginnen met massale geboortebeperking, spant men het paard achter de wagen. In zulke beschouwingen en wensdromen vindt men een excuus om de economische opbouw maar met halve kracht aan te pakken. En juist die halve aanpak schept de vicieuze cirkel, waaruit boeken als het besprokene krampachtig een uitweg zoeken.
Zo veel bewondering als ik heb voor de meer beschrijvende werken, die door of met medewerking van Princeton University op dit gebied zijn uitgegeven (Kingsley Davis' werk over India en Pakistan, dat van T.E. Smith over Malaya, en van Irene Taeuber over Japan), zo weinig heeft mij dit meer theoretische werk kunnen bevredigen, ondanks zijn goed wetenschappelijk peil en zijn rijkdom aan feitelijke informatie.
W.F.W.