De Nieuwe Stem. Jaargang 16
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 341]
| |
Jan Romein
| |
[pagina 342]
| |
het tragische einde van tien jaar later - het vierde deel is als documentatie-deel bedoeld (al is ook in het verschenen deel het meeste al verantwoord) - zullen, althans in dit opzicht, aanzienlijk minder moeilijkheden opleveren. Nog hebben we niet gezegd wat wij naast en soms zelf boven het speurwerk aan dit boek bewonderen. Dat is in de eerste plaats het feit dat de schrijver ons nu eindelijk het Leicesterse tijdvak (eind 1585-eind '87) meer in bijzonderheden heeft doen kennen. Mensen die daar veel van wisten, waren er al eerder geweest: Motley, zoals blijkt uit zijn History of the United Provinces (1584-1619), waarvan het eerste der vier delen in 1860 verscheen, Fruin, getuige zijn kritiek hierop (Gids 1862, nu Verspr. Geschr. III) en Truitje Bosboom niet te vergeten die met haar Leicester romancyclus in niet minder dan tien delen (1846-'55) de anderen zelfs voorafgegaan is en tegelijk overtroffen heeft. Tot die kenners moet men voorts ook de uitgevers van documenten over dit tijdperk rekenen, door den Tex uiteraard naarstig gebruikt: M.L. van Deventer (1860-'65) en S.P. Haak, waarvan de laatste indertijd door de dood verhinderd werd van zijn bronnenpublicatie betreffende Oldebarnevelt meer dan één deel te doen verschijnen. (1934). Ondanks dit alles echter eindigde Fruin de bovenbedoelde kritiek met de woorden: ‘Voor ons Nederlanders daarentegen (in tegenstelling tot buitenlanders n.l.), die onze geschiedenis in haar eigenaardigheid, in haar volle waarheid willen kennen, blijft ook na Motley's verhaal de geschiedenis van Leicester nog altijd te schrijven.’ Pas nu is deze uitspraak moeilijk meer vol te houden, want 's graven Engelse biografen hebben toch te weinig kennis van de ingewikkelde Nederlandse toestanden getoond en voor de rest is er sinds Fruin dit schreef, alleen maar meer materiaal aangedragen; behalve het door de reeds genoemde Haak verzamelde o.a. drie delen van Leicesters correspondentie, door Brugmans verzorgd (1933). Den Tex heeft dus vuld die al honderd jaar geleden gevoeld werd. met dit boek in onze geschiedschrijving een lacune ge- | |
[pagina 343]
| |
Maar onze grootste bewondering gaat desondanks uit niet naar de vorser, niet naar de kenner maar naar de schrijver den Tex. Hem is gelukt wat slechts zeer zelden bereikt wordt: van zijn held geen standbeeld in staatsierok te maken, geen ridder met een blazoen zonder barst of blaam, maar een levend mens te schilderen met zijn deugden, maar niet minder met zijn gebreken. En deze niet met een plusje hier en met een minnetje daar, maar onafscheidbaar van elkaar als twee kanten van hetzelfde ding, alleen anders belicht - in één woord zoals deugden en gebreken bij de mens werkelijk functioneren. Men heeft hem wel verweten wat veel hypothesen opgesteld te hebben, waar het brokkelige materiaal niet steeds onweerstaanbaar toe leidde. Wij zien daarin veeleer een verdienste die samenhangt met dat mensbeeld. Want de schrijver heeft, voorzover wij konden nagaan, de gegeven nergens geforceerd, slechts ze aangevuld met zijn veronderstellingen die ook steeds als zodanig zijn geopperd. Die veronderstellingen zijn a.h.w. de lijm die het schaarse en rulle materiaal uit deze eerste periode samenkit. En die lijm laat niet gauw los. Deze biografie is door dit alles maar vooral dus door de onmiskenbare schrijverskwaliteiten van zijn auteur en ondanks alle geleerdheid, die waarlijk niet gering is, een leesbaar boek geworden. De schrijver van deze regelen is oud genoeg om te bekennen, dat hij niet zo héél veel geschiedenisboeken van de eerste tot en met de laatste bladzijde heeft gelezen en er zonder bijkomend plichtsbesef nog minder zo van a tot z bestudeerd zou hebben. Maar dit wel, zonder dat het plicht was èn mèt plezier. |
|