De Nieuwe Stem. Jaargang 16(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 317] [p. 317] C.J. Huizinga Avond Haast hebben dag en regen afgedaan. Een kleurloos schijnsel langs de onderkant van wolken in een continent gestrand vervloeit als vloedlijn na het ondergaan. De laatste dingen blijven doodstil staan in de steeds geler naschijn van licht zand. Zij bloeien purperkleurig, diepverbrand, en nemen een fatale scherpte aan. Terwijl de nacht zijn handen openvouwt, omsluit de schemering dit kleine raam waarachter elke vorm al is verflauwd. Ook zie ik dan mijzelf niet meer, maar schaam me omdat ik eerst nu, te laat erken dat ik niet groter dan mijn wereld ben. Afscheid De radio neuriet een strijkkwartet m'n kamer in. Een schemerlamp heeft overal de matte glans van mijn vermoeidheid afgezet. Heb ik de boeken al vaarwel gezegd? Van hun kant geen verwijt om dit gebaar, bij mij geen spijt - elk woord is nog te veel, te fel voor dit reeds lang gescheiden zijn. Zo ben ik alles te verwant in eenzaamheid, dan dat mijn hand zou wuiven naar wie achterblijft. [pagina 318] [p. 318] Zondagmorgen De grijze hemel sluit een ongeboren wereld in van diepversteende wouden waarin de stilte van het oervertrouwde zich voortplant met onzichtbaar kleine sporen. In nevelflarden gaat dit beeld verloren als een luchtspiegeling. Tegen het koude licht trekt zich de nacht tussen de oude ommuringen terug tot aan de toren in mijn geboortestad, op zondagmorgen. Nog lig ik in de moederschoot geborgen terwijl de moedeloosheid tree na tree naar boven kruipt. Tot over land en zee de klokken luiden; maar waarom, voor wie? car le dimanche les enfants s'ennuient. Vorige Volgende