| |
| |
| |
C. de Groot
‘Moi general de Gaulle, soldat et chef français’
Frankrijk op weg naar een presidentieel bewind.
Toen, enkele dagen na de dertiende mei 1958 generaal de Gaulle in hotel d'Orsay, dat een vesting leek, waarvan men niet precies kon uitmaken of zij belegerd dan wel verdedigd werd door hele detachementen van de republikeinse veiligheidscompagnieën, zijn eerste persconferentie gaf waarin hij zich bereid verklaarde het staatsgezag over te nemen van de laatste wankele regering van de zieltogende vierde republiek ging het personeel van de Parijse metro en autobussen spontaan in staking. Thans, bijna drie jaar later zouden dezelfde mensen waarschijnlijk weer staken als er een poging ondernomen zou worden om generaal de Gaulle uit de macht te ontzetten. Men verklaart dit verschijnsel niet door te zeggen, dat staken de geconditioneerde reflex is van de Parijse arbeider op elke verandering van regiem. Het feit ligt er tenslotte, dat afgezien van die korte bus- en metrostaking niemand in Frankrijk een vinger heeft uitgestoken om de instellingen van de vierde republiek te redden. Zij gingen te gronde temidden van een algemene en vrijwel totale onverschilligheid, vermengd met een gevoel van opluchting, dat men er zo goedkoop, zonder militaire staatsgreep en zonder geweldpleging afgekomen was. Maar men verklaart het verschijnsel evenmin door te beweren, dat de grote meerderheid van het Franse volk bezield wordt door een duurzame en geestdriftige aan- | |
| |
hankelijkheid aan het politieke stelsel van de vijfde republiek. Generaal de Gaulle is nog altijd populair in brede kringen van de Franse bevolking, maar het begrip leidersverering met zijn complement van massahysterie, zoals Duitsland onder Hitler en Italië onder Mussolini hebben gekend bestaat in Frankrijk ten enen male niet. Daarvoor zijn de Fransen te individualistisch, te kritisch en te redelijk. Hetgeen niet wil zeggen, dat zij daarom niet gevoelig zouden zijn voor de scheppende verbeeldingskracht van een figuur als de Gaulle, voor diens vermogen vooral om zichzelf te identificeren met de natie,
met het eeuwige Frankrijk, waarin iedere Fransman in het diepst van zijn hart gelooft, zelfs indien de realiteit niet overeenstemt met het ideale signalement ervan. Welbeschouwd berust de Gaulle's populariteit in Frankrijk voornamelijk op drie factoren van ongelijke waarde. De eerste, die voorbestemd is om snel uit te slijten naarmate het gevaar voor politieke en militaire staatsgrepen afneemt is een gevoel van erkentelijkheid jegens de man, die onder hoe troebele omstandigheden ook aan het bewind gekomen, Frankrijk gespaard heeft voor een min of meer uitgesproken totalitaire dictatuur. In dit opzicht is generaal de Gaulle volstrekte tegenhanger van een figuur als Hitler. Hitler maakte zich meester van de macht om langs de weg der dictatuur een totalitaire revolutie te ontketenen. De Gaulle heeft zich, zij het onder niet heel democratische omstandigheden waarvoor men hem persoonlijk overigens niet verantwoordelijk kan stellen, de macht laten geven om het gevaar van een dictatuur af te wenden.
De tweede factor van de Gaulle's populariteit, waarvan de duurzaamheid wordt bepaald door de vraag of hij in staat zal zijn het dekolonisatieproces in Algerije tot een bevredigend einde te brengen is, dat hij in zijn persoon een alternatief bood voor de politieke onmacht, waarin de parlementaire democratie in Frankrijk door haar volkomen verouderde structuur en het gebrek aan politieke moed en integriteit van de bestaande partijen, was vastgelopen. Maar de derde en belangrijkste factor in generaal de Gaulle's persoon- | |
| |
lijk succes is misschien toch wel gelegen in het feit, dat hij zijn geloof in zichzelf en in zijn roeping om in zijn eigen persoonlijkheid uitdrukking te geven aan de diepste, de meest fundamentele en onveranderlijke aspiraties van Frankrijk althans voor een deel heeft weten over te dragen op zijn onderdanen. In wezen heeft de Gaulle een bijna mystieke opvatting van de politiek, waarin hij meent de functie te vervullen van de charismatische leider van zijn volk. Men kan dit natuurlijk nonsens vinden, maar feit is dat het overeenstemt met en appelleert aan wat voor de buitenlander gemeenlijk onbegrijpelijk en voor de Fransman een vanzelfsprekende zaak is. Want voor de Fransman is het bestaan van een ontijdelijk en onveranderlijk, als het ware boven de menselijke geschiedenis verheven Frankrijk een schier mystieke realiteit, het kristallistiepunt van alles wat nobel en creatief is in de Franse geest en niet besmeurd wordt door de compromissen van het dagelijkse politieke leven. Vandaar echter ook, dat veel Fransen zich, hoe democratisch zij zich ook voelen, niet tevreden kunnen voelen onder een uitgesproken democratisch bewind. De vergelijking met het ideale beeld, dat hen voor ogen zweeft, valt nooit in het voordeel van de werkelijkheid uit. In zijn extreme vorm leidt dit, zoals met name gedurende de laatste jaren van de vierde republiek is gebeurd, tot een vorm van politieke schizophrenie. En het resultaat daarvan was dat men in een
toch vrij en democratisch georganiseerd land bijna iedereen kon horen beweren, dat hij zich niet in het geringst verantwoordelijk voelde voor wat er toch ook in zijn naam gebeurde. De kiezers voelden zich voortdurend bedrogen door de politici, die zij naar het parlement stuurden en die zij ondanks dat bij de eerstvolgende gelegenheid toch zouden herkiezen. Waarschijnlijk ligt hier ook de psychologische verklaring van het feit, dat Frankrijk sinds 1789 om de haverklap van regiem heeft gewisseld en in ruim anderhalve eeuw twee keizerrijken, twee koninklijke monarchieën, vijf republieken en, tijdens de laatste oorlog, een autoritaire, semi-fascistische staat heeft versleten.
| |
| |
Het is natuurlijk altijd verleidelijk om, uitgaande van het autoritaire karakter van generaal de Gaulle te beweren, dat deze er op uit is Frankrijk tot een autoritaire staat te maken, waarin de tijdens de vorige republiek oppermachtige volksvertegenwoordiging nog slechts de functie zou hebben van een zinloos ornament. En men moet erkennen, dat het gevaar daartoe in de vijfde republiek latent, doch reëel aanwezig is. Doch de oorzaken daarvan zijn veel talrijker en gecompliceerder dan de felste tegenstanders van de Gaulle, die zich lang niet allemaal onderscheiden door een diepgewortelde democratische gezindheid, willen toegeven. De Gaulle zelf is qua temperament zeker geen groot bewonderaar van de parlementaire democratie. De parlementaire geschiedenis van de vierde republiek, waarin zich veelal links noemende regeringscoalities steevast een uitgesproken rechtse politiek hebben gevoerd en gesteund en waarin niet één van de partijen, hetzij van links hetzij van rechts, raad heeft geweten met Frankrijk's grootste naoorlogse probleem, dat van de dekolonisatie is nauwelijks in staat geweest hem op dit punt tot andere gedachten te brengen. Het in alle democratische landen bestaande verschijnsel, dat de bestaande staats- en regeringsvormen dateren uit de negentiende eeuw en niet meer beantwoorden aan de levensnoodzakelijkheden van de tweede helft van de twintigste eeuw heeft zich in Frankrijk in een uiterst acute vorm geopenbaard. Het zou een vergissing zijn te menen, dat het zich beperkt tot Frankrijk en ook, dat Frankrijk er reeds in geslaagd zou zijn er een oplossing voor te vinden. De grote vergissing van de ontwerpers van de Franse grondwet van 1958 - waarvoor ook generaal de Gaulle verantwoordelijkheid draagt omdat hij het is geweest die deze grondwet heeft gepousseerd - was dat zij het vraagstuk onvoldoende hebben gepeild en daardoor zijn gekomen tot een hybridisch systeem, dat enerzijds meer in theorie dan in werkelijkheid de werkelijke
democratische beginselen erkent doch anderzijds de mogelijkheid schept van een evolutie naar een zuiver autoritaire staatsvorm, dit laatste niet in theorie doch door de onverbiddelijke logica van
| |
| |
de omstandigheden, die zich nu eenmaal niet altijd naar de theorie willen en kunnen voegen. Dat ondanks de zeer beperkte rol, die het parlement nog speelt, de fundamentele menselijke vrijheden waarop de democratie tenslotte berust en die het haar taak is te beveiligen, in Frankrijk intact zijn gebleven is minder aan deze grondwet te danken dan aan generaal de Gaulle, die hen gerespecteerd wil zien.
Wat de Franse politieke partijen betreft, sinds hun de mogelijkheid ontnomen is om, feitelijk buiten de natie en de kiezers om doch zwichtend voor de druk van alle mogelijke anonieme lobbies en pressure-groups in hun fracties, de politiek te bedrijven als een soort onbloedige corrida waarin ieder kabinet fungeerde als stier voor parlementaire torreros, zijn zij verzonken in een beurtelings machteloze apathie en inertie en een even machteloze oppositie-tactiek, die zuiver negatief en onvruchtbaar blijft omdat zij nooit in staat is een alternatief aan te geven voor wat haar niet aanstaat en nog minder om voor dit alternatief een parlementaire meerderheid te vormen. Feit is, dat de Franse politieke partijen, onderling meer verdeeld dan ooit en inwendig ook verdeeld over de voornaamste politieke vraagstukken, tot nu toe onmachtig zijn gebleken zich los te maken van hun vroegere gewoonten. Zij hebben blijkbaar niets geleerd van de gebeurtenissen, die tot de ondergang van de vierde republiek hebben geleid en waarin zij nog altijd meer de oorzaak zien van hun eigen trieste positie dan het gevolg van hun falen om Frankrijks meest brandende probleem, dat van Algerije op te lossen. Het is waar dat generaal de Gaulle het na ruim twee en een half jaar ook nog niet uit de wereld geholpen heeft en zijn falen op dit punt zou voor hem en de vijfde republiek onherroepelijk even noodlottig worden als het falen van Guy Mollet is geweest voor de vierde republiek, doch hij heeft althans het principe van een practische oplossing aangegeven en dat is meer dan de machthebbers van de vierde republiek ooit hebben klaargespeeld. Hoe dan ook, het grote gevaar dat alle Franse politieke partijen zonder uitzondering bedreigt is, dat zij meer en meer het con- | |
| |
tact met de natie zullen verliezen, zich meer en meer zullen terugtrekken in een politiek luchtledig, waarin alles wat zij doen nog slechts het karakter zal dragen van een schimmenspel en dat zij steeds minder gehoor zullen
vinden bij hun kiezers. De uitslag van het referendum heeft bewezen, dat de meeste kiezers niet meer reageren op de consignes van de partijen waarop zij plegen te stemmen. Zij lopen gevaar zichzelf uit te schakelen en zich te laten uitschakelen in die vorm van directe democratie, waarnaar de voorkeur van generaal de Gaulle uitgaat omdat zij hem in staat stelt zich rechtstreeks, over de hoofden van partijen en parlement heen, tot de kiezers te richten. Het is een bedenkelijke onwikkeling, omdat het in een moderne grote staat natuurlijk toch niet mogelijk is de wetgevende taak, die in elke normale democratie aan het parlement is voorbehouden, over te dragen op de kiezersmassa, die geen recht heeft om zelf voorstellen te doen, geen recht heeft op het indienen van amendementen of het aangeven van alternatieven, doch slechts ja of neen mag zeggen op wat haar wordt voorgelegd. Een van de paradoxen van het bewind van generaal de Gaulle, die zich nogal eens schamper heeft uitgelaten over de technocratieën van de supranationale Europese instellingen, is, dat zijn regering zelf een technocratisch karakter aanneemt, waarin hij meer en meer de enige wordt, die de politieke richtlijnen trekt. De regering is er hoofdzakelijk nog slechts om die richtlijnen te volgen. De tweede paradox is, dat terwijl de regering verantwoordelijk blijft tegenover het parlement, degene die de regeringspolitiek werkelijk bepaalt op alle voorname gebieden, niet door het parlement ter verantwoording kan worden geroepen. Dat heeft de grondwet van 1958 niet voorzien. Het zijn de omstandigheden geweest en voornamelijk de samenzweringen en muiterijen in Algerije die generaal de Gaulle genoodzaakt hebben zijn rol als arbiter van de natie op te geven en zelf als wetgever en uitvoerder van zijn eigen wetten op te treden. En zo wordt dus door de kracht der omstandigheden de lijn doorgetrokken, die haar beginpunt vindt in de redevoering, die de Gaulle op
| |
| |
19 juni 1940 via de microfoon van de B.B.C. tot het Franse volk heeft gericht en waarin hij verklaarde: ‘Moi, général de Gaulle, soldat et chef français, j'ai conscience de parler au nom de la France.’ Op dat punt is er in de overtuiging van generaal de Gaulle nooit een wezenlijke verandering gekomen. Bij alles wat hij zegt en doet heeft hij het besef te spreken en te handelen uit naam van Frankrijk en sinds 1 juni 1958 heeft de meerderheid van de Franse kiezers hem wat dat betreft in het gelijk gesteld.
Het avontuur van de Gaulle's leven is uniek in zoverre het eigenlijk alleen maar berust op de wils- en overtuigingskracht van een enkel mens. De enige parallel die er in de recente historie voor te vinden is - en dan toch maar tot op zekere hoogte - is de verkiezingsoverwinning die Truman kort na de oorlog als het ware single-handed en practisch tegen de oppositie van de gehele Amerikaanse pers in heeft behaald. Maar Truman had althans zijn partij achter zich. De Gaulle heeft zijn succes nooit aan een partij te danken gehad. De Unie voor de nieuwe republiek, die overigens een heterogeen gezelschap vormt, is pas gesticht nadat de Gaulle aan de macht was gekomen. Zij, en de andere partijen wier candidaten zich om het hardst tooiden met Lotharingse kruisen en gul waren met betuigingen van trouw aan de generaal die zij meestal al heel spoedig weer vergaten, hebben hun succes aan de Gaulle te danken gehad, niet omgekeerd. De enige keer, dat de Gaulle als politicus schipbreuk heeft geleden was, toen hij wèl over een eigen partij beschikte, die hij trouwens zelf had opgericht: de Franse volksbeweging, die heel spoedig verlopen is, waarvan de Gaulle zichzelf heeft afgewend toen zij duidelijke partijpolitieke trekken begon aan te nemen en waarvan de schamele restanten in de Franse nationale vergadering ijverig hebben meegeholpen de parlementaire democratie nog meer te ontwrichten en in discrediet te brengen.
Generaal de Gaulle is essentieel een eenling. Hij is nooit iets anders geweest. Hij heeft ook nooit iets anders willen zijn, al heeft hij altijd de wensdroom gekoesterd, dat het Franse volk zich eensgezind zou
| |
| |
scharen rond zijn figuur, die geen dictator is en wil zijn maar de vaderlijke leider van een natie, die in hem de verpersoonlijking zou herkennen niet zozeer van zichzelf maar van iets groters, waarvan het een essentieel maar altijd wisselend bestanddeel vormt: la France. Dat zinnebeeldige Frankrijk, dat de Gaulle in zijn gedenkschriften heeft vergeleken met een sprookjesprinses of een Madonna van een muurschildering ‘gewijd aan een eminent en uitzonderlijk lotgeval, geschapen voor voldongen successen of voorbeeldige rampen’ is voor hem altijd een obsessie, een inspirerend droombeeld geweest, dat niet aangetast of verminkt kon worden door een minder verheven realiteit. Want, schreef hij: ‘als Frankrijks feiten en handelen niettemin het stempel dragen van de middelmatigheid, dan voel ik dat als een absurditeit, een anomalie, te wijten aan de fouten van de Fransen, niet aan het genie van het vaderland.’ Wel beseffend dat deze hartstochtelijke, dichterlijke visie slechts gedeeltelijk en vaag wordt gedeeld door zijn landgenoten, die zoals alle andere mensen behept zijn met fouten, zoekt de Gaulle het geneesmiddel daarvoor in het opschroeven van zijn ideaal, zonder zich af te vragen, of de feitelijke omstandigheden en machtsverhoudingen in de wereld de verwezenlijking daarvan mogelijk of zelfs maar waarschijnlijk maken. ‘Het is mijn diepe overtuiging,’ schrijft hij op een andere plaats in zijn mémoires die een geïdealiseerd zelfportret en tegelijkertijd een geidealiseerd beeld ophangen van ‘la France’ ‘dat Frankrijk slechts zichzelf kan zijn wanneer het de eerste plaats inneemt, dat alleen zeer grote ondernemingen in staat zijn de zaden van verdeeldheid, die het Franse volk in zich draagt te compenseren en dat Frankrijk, wil het niet ten ondergaan zijn doel hoog moet kiezen en dit zonder omwegen moet nastreven. Kortom, Frankrijk kan Frankrijk niet zijn zonder grootheid.’
Het is deze rotsvaste overtuiging van Frankrijks grootheid, die overigens nergens concreet gedefinieerd wordt en die zichzelf schijnt te zoeken - want het is duidelijk dat deze grootheid in de tweede helft van de
| |
| |
twintigste eeuw een ander karakter bezit en op een ander gebied ligt dan tijdens het ancien regime, het Napoleontische tijdvak en de glansperiode van de derde republiek vóór 1914 - die de Gaulle in staat heeft gesteld als eenling en aanvankelijk in en na 1940 tegen het verlangen van het gros van zijn landgenoten zijn stempel te drukken op Frankrijk's politieke evolutie. Want wat was hij in 1940 anders dan een mogelijke troef in de handen van de Engelsen, van wiens succes zij niet bij voorbaat overtuigd waren en die - ook dat moet tenslotte worden vastgesteld - Frankrijk's eer in de oorlog inderdaad gered heeft maar zonder wie de geallieerden de oorlog evengoed zouden hebben gewonnen! Misschien is dit voor hem pijnlijke besef voor de Gaulle de prikkel geweest om met jaloerse zorg voortdurend te hameren op Frankrijks souvereine rechten. Zozeer zelfs, dat men bij lezing van zijn mémoires de guerre de indruk krijgt dat hij meer tijd heeft besteed aan het uitvechten van geschillen met zijn bondgenoten dan aan de oorlog zelf. Het heeft hem en vooral ook zijn volgelingen ertoe verleid over het hoofd te zien, wat in de toekomst Frankrijk's werkelijke en eervolle maar niet meer dominerende plaats zou zijn in de wereld en in Europa. Met het gevolg, dat toen de Gaulle's minister van buitenlandse zaken Bidault naar San Francisco ging om deel te nemen aan de stichting van de verenigde naties hij totaal vergat over de belangen van andere Europese landen te spreken doch uitsluitend aandrong op de erkenning van Frankrijk's rechten en prerogatieven. ‘De stem van Europa is niet gehoord,’ merkte Smuts toen met wrange humor op.
Het is nog altijd zaak te bedenken, dat het Franse nationalisme geneigd blijft de stem van Europa te indentificeren met de stem van Frankrijk, die de stem van generaal de Gaulle is. Het is een indrukwekkende stem, maar het is op zich niet de stem van Europa. Met dat al blijft het een feit, dat de man, die achteraf in het eerste deel van zijn gedenkschriften constateerde, dat hij naast zich ontwaarde ‘pas l'ombre d'une force ni d'une organisation; en France, aucun répondant et
| |
| |
aucune notoriété; à l'étranger, ni crédit ni justification’ in zijn voorlopige afscheidspersconferentie van 7 april 1954 met heimwee en bewondering in de onvoltooide tijd kon zeggen: ‘Moi, jétais la France, l'Etat, le gouvernement. Moi, je parlais au nom de la France. Moi, j'étais l'indépendace et la souveraineté de la France.’
Hij kan het nu weer zeggen, en steeds meer, niet alleen omdat hij de president van de vijfde republiek is, maar omdat hij feitelijk als zodanig een groot deel van de wetgevende en uitvoerende macht in zich verenigt. Voor Frankrijk is dit geen ramp geweest, want het heeft, zonder daarvoor het offer te moeten brengen van zijn fundamentele vrijheden, die altijd de eerste slachtoffers zijn van elke werkelijke dictatuur, aan gezag en prestige gewonnen in de wereld. Wat belangrijker is: het heeft zich door de koloniale ontvoogding van zijn vroegere Afrikaanse gebiedsdelen bevrijd van althans een deel van de slepende kwaal, die de republiek na de oorlog ondermijnd heeft en die in Algerije haar laatste fixatiepunt heeft gevonden. De Gaulle zelf heeft dit aanvankelijk niet allemaal zo voorzien en gewild. De koloniale ontvoogding in voormalig Frans Afrika is veel verder gegaan en heeft zich in een veel sneller tempo voltrokken, dan hij in de zomer van 1958 had verwacht. En wanneer men vergelijkt wat hij begin juni op het Forum van Algiers heeft verklaard over de tien miljoen Français à part entière, die Algerije zouden bevolken (kort daarop sprak hij te Mostaganem voor de eerste en enige maal in zijn leven over ‘l'Algérie française!’) met wat op het ogenblik de onontkoombare vooruitzichten zijn voor een onafhankelijke Algerijnse republiek, dan realiseert men zich opnieuw, dat de realiteit zich niet heeft aangepast bij de Gaulle's visie, maar de Gaulle's visie het heeft gedaan aan de realiteit, die er zich niet naar wilde, er zich niet naar kon schikken. Dat geeft mensen als Soustelle en Bidault thans aanleiding de Gaulle van ontrouw aan zijn eigen woord te beschuldigen. Maar worden in de politiek alle grote en een menigte van kleine rampen niet juist veroorzaakt doordat staatslieden in een altijd veranderende wereld zich niet
| |
| |
kunnen losmaken van een denkbeeld, dat misschien ooit levensvatbaar heeft geleken doch verstard is tot een idee-fixe, die niet meer correspondeert met de werkelijkheid! Chamberlain, Pétain, Hitler, Mussolini maar ook Stalin zijn allemaal het slachtoffer geweest van deze zinsbegoocheling zoals na hen, onder andere omstandigheden en op andere gebieden, Foster Dulles en zijn geestverwanten het min of meer geworden zijn.
Als politiek dogmaticus loopt generaal de Gaulle dit risico eveneens met zijn geloof, dat er in Europa geen andere levende en scheppende politieke krachten kunnen bestaan dan de nationale en souvereine staten en - in de Algerijnse kwestie - met zijn voorkeur voor het royale schenkende gebaar boven de noodzakelijkheid om te onderhandelen met een tegenpartij, die geen gunst vraagt maar het recht opeist om in haar eigen waarde erkend te worden. Doch er bestaat in de Gaulle een zekere verdubbeling van de persoonlijkheid. In twee opzichten zelfs. Charles de Gaulle, de schrijver van de gedenkschriften is de toeschouwer van zichzelf. Hij is de enige, die over zichzelf in de derde persoon kan schrijven zonder een komische indruk te maken. Hij is niet de enige die het doet - er zijn mensen genoeg, die het in hun particuliere correspondentie ook doen en dan altijd ietwat lachwekkend worden - hij is de enige die het zich veroorloven kan. Doch de Gaulle is behalve iemand van het visionaire type ook een realist en een pragmaticus en dat is in de Franse politiek, met haar voorkeur voor abstracte en juridische formuleringen die in de practijk dikwijls weinig betekenis blijken te hebben, een zeldzaamheid.
Men denke aan alle kunst en vliegwerk, waarmee men destijds de Marokkaanse onafhankelijkheid heeft geperst in het volslagen denkbeeldige keurslijf van een indépendance dans l'interdépendance’. De vijfde republiek heeft dezelfde hebbelijkheid. De grondwet van 1958 bepaalde tot in details hoe de structuur van de Frans Afrikaanse gemeenschap zou zijn. De werkelijkheid heeft er geen zes maanden aan beantwoord. Zij bepaalde ook, hoe de verhouding tussen parlement, regering en president zou zijn. Het stelsel functioneert,
| |
| |
maar niet op de wijze die de grondwet aangeeft, herhaaldelijk zelfs lijnrecht daarmee in strijd. En dat is het enigszins angstwekkende van heel het Gaullistische avontuur. Het slaagt tot op vrij grote hoogte omdat het van een man als de Gaulle afhangt en dus een grote mate van plooibaarheid en aanpassingsvermogen bezit, ondanks een doctrine die deze eigenschappen in theorie uitsluit. Maar het kan niet en het zal niet op dezelfde wijze functioneren als er een ander dan de Gaulle in het Elysée zal zetelen. Het zal dan ofwel, want de Franse politieke en parlementaire tradities zijn taai, terugvallen op de gewoonten van de vierde republiek, ofwel plaats maken voor een werkelijk autoritair bewind, misschien beide in successie. Want het Franse volk heeft geen heimwee naar de vierde republiek, ook al loopt het niet gloeiend van geestdrift voor de vijfde.
De enige redelijke oplossing voor het probleem schijnt te zijn de vestiging van een constitutioneel presidentieel bewind, min of meer naar Amerikaans model, waarin de president, die evenals het parlement rechtstreeks door de kiezers gekozen wordt tevens het hoofd van de regering is doch dan ook verantwoordelijkheid voor zijn beleid schuldig blijft aan de volksvertegenwoordiging. Met dien verstande natuurlijk dat het parlement geen kegelspel zal kunnen bedrijven met het hoofd van de staat en van de regering doch in geval van een ernstig conflict met deze ontbonden zal worden. Alleen dan en wanneer de politieke partijen zich zouden vernieuwen door de politieke krachten te assimileren, die zich op het ogenblik bij voorkeur en in toenemende mate buiten de partijen, in de vakverenigingen, de ‘carrefours’, de ‘colloques’ manifesten, zou het politieke leven in Frankrijk kans hebben op werkelijke en duurzame stabilisatie en zou het weer iets te betekenen krijgen, waarin de natie belang stelt. Het zou ook niet ideaal zijn, want ideale politieke stelsels bestaan er nu eenmaal niet, maar het zou leven en het zou althans kunnen beantwoorden aan de eisen van deze tijd.
Het Gaullistische avontuur (en men moet aan deze
| |
| |
term in dit verband geen pejoratieve betekenis hechten) zal pas geslaagd zijn wanneer het zichzelf weet te beëindigen zonder een leegte na te laten, waarin alle geesten van tegenspraak, verwarring en vernieling zich zullen storten.
Alweer: de derde persoon.
Het proces in Parijs - tegen de zes Franse advocaten van Algerijnse afkomst, die beschuldigd worden van verstandhouding met de F.L.N. - is in februari 1961 verdaagd. Eén der beklaagden, Mr. Vergès zei: ‘Ik ben blij dat ik na zes jaar oorlog in Algerije eindelijk eens in het openbaar mijn hart kan uitstorten.’ ‘Ik verzoek U om matiging,’ onderbrak hem de president van de rechtbank. Mr. Vergès: ‘Ik ben hier geen advocaat. Ik ben de beklaagde en ik ben blij dat ik eens tegen de heer Debré kan zeggen waarop het staat. Wij beschuldigen de heer Debré van medeplichtigheid aan moord in de Algerijnse oorlog.’
Buiten de Perken - 25 febr. 1961.
|
|