De Nieuwe Stem. Jaargang 16
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
L.O. Schuman
| |
[pagina 209]
| |
langs gestemd vóór de toelating van Mauretanië als lid van de volkeren-organisatie, en dus de aanspraken van Marokko on het grondgebied van dit land niet gesteund. Weliswaar had een der staatshoofden uit West-Afrika zijn bemiddeling aangeboden voor het geval hij toch ter conferentie wilde komen, maar Bourguiba sloeg dit aanbod af met de mededeling, dat hij weinig nut verwachtte van deze vergadering die, naar hij meende, geen goed voorbereide agenda had. In vroegere toespraken had hij met nadruk gewezen op het grote belang der emancipatie van de Afrikaanse volken en de verbondenheid van Tunesië met dit streven. Sinds enkele maanden verscheen in Tunis een nieuw weekblad, Afrique Action, opvolger van het Tunesische Action dat van 1956 tot 1959 de opinies van de nieuwe regerende élite verkondigd had. Enkele dagen tevoren was het nieuwe persbureau Tunis Afrique Presse zijn werk begonnen: de wereld, niet in het minst de Arabische wereld uit Tunis te voorzien van nieuws vooral ook over Afrika bezuiden de Sahara. Een van de journalisten die bij de genoemde toespraak aanwezig waren was, als verslaggever van Radio Tunis, juist - gewond - uit Kongo teruggekomen. Kortom, het was met al deze belangstelling voor Afrika niet verwonderlijk dat Bourguiba in die inleiding nogal uitvoerig zijn houding van isolement verklaarde. Hij wees dan ook met duidelijke woorden op de mislukking van de conferentie, gaf de goede verstaander nog eens te kennen hoe hij over de activiteiten van zijn tegenstander in Egypte dacht, en schroomde zelfs niet om op het futiele van de Arabische strijd tegen het Zionisme en Israël, nu ook gericht tegen de invloed van Israël in Afrikaanse landen, te wijzen. De Joden in Tunesië genieten volle vrijheid van handel en wandel, er zijn restaurants die in grote letters de aanduiding ‘kosjer’ in het Hebreeuws, Arabisch en Frans vertonen, en in de etalages van boekwinkels kan men fraaie plaatwerken over Israël vinden. Bourguiba's wekelijkse toespraken tot zijn volk hebben vaak het karakter van ‘praatjes bij de haard’, zo- | |
[pagina 210]
| |
als ook President Roosevelt ze hield. Soms worden zij gehouden voor een groot publiek in een van de provincie-steden; zo bijvoorbeeld onlangs ter gelegenheid van de aanbieding van de sleutels aan de gelukkige toekomstige bewoners van nieuwe, moderne huizen gebouwd ter vervanging van gourbis, plaggenhutten. De President is persoonlijk zeer gesteld op de ‘dégourbification’, de opruiming en vervanging van de miserabele gevallen van klei en stro in de voorsteden van Tunis en elders door hygiënisch verantwoorde woningen. Op zijn inspectietochten geeft hijzelf vaak opdracht tot sanering van wat hem als ergerlijk opvalt; het resultaat is dan, dat spoedig een nogal rechtlijnige nederzetting verrijst - bouwkundigen uit Europa betwijfelen of er niet te haastig, of voldoende stevig, wordt gebouwd en touristen betreuren het dat zo veel verdwijnt dat een aartsvaderlijk pittoreske charme bezit. Misschien zal ook de nu nog zo goed bewaarde Medîna, de oude Arabische stad in Tunis tussen Bâb al-Bhar (Poort van de Zee, ook wel ‘Porte de France’) en het plein van de Kasba, het moeten ontgelden. Jongelui, vooral bijvoorbeeld meisjesstudenten die uit een gezin komen dat niet over een waterleiding beschikt, en waar de moeder misschien nog de sluier voordoet als zij de straat opgaat, zijn het van harte eens met alle plannen die in de richting van sanering en radicale modernisering gaan. Meestal houdt de President echter zijn radio-toespraken in de fraaie koepelzaal van het Palais du Gouvernement, het gebouw in Turks-Moorse stijl dat niet ver van de verschillende departementsgebouwen staat, aan een klein, smaakvol ingericht plein tegenover het nu in afbraak verkerend kazerne-complex van de Kasba. Het gaat er eenvoudig toe: rustige, niet meer zo jonge militaire adjudanten wijzen een twintigtal journalisten en andere genodigden hun plaatsen, enkele staatssecretarissen en griffiers zitten gereed aan weerszijden van het grote bureau, daar zet zich de President, na bij zijn binnenkomst de aanwezigen vriendelijk te hebben toegeknikt. Hij spreekt een uur lang, in de Arabische volkstaal, kijkt nauwelijks naar een enkele aantekening | |
[pagina 211]
| |
die hij op een klein stukje papier bij de hand heeft, spreekt langzaam, verslag uitbrengend en overtuigend en be-lerend, maakt rustige redenaarsgebaren die krachtiger worden als hij bij een climax sneller gaat spreken, naar zijn woorden moet zoeken soms. Men bemerkt onmiddellijk dat hij met een geheel eigen gezag spreekt en met de ervaring van een journalist en redenaar - tot driemaal toe heeft hij immers, in perioden van politieke crisis, het land afgereisd om in iedere stadswijk en in ieder dorp de mensen er toe te brengen, deel te nemen in het bevrijdende werk van de Vrije Constitutionele Tunesische Partij (Neo-Destour). Zijn toespraak wordt door de radio uitgezonden en later nog eens herhaald, de tekst verschijnt in extenso in de Arabische en Franse dagbladen; en over het werk van regering, partij, en vakverenigingen heen heeft zijn woord een directe, krachtig bindende invloed op het volk in vrijwel al zijn geledingen. De toespraak, waar ik vandaag naar luister, gaat als zo dkwijls, over enkele aspecten van de economische opbouw van de jonge Republiek. De instelling van een nationale investeringsbank en de noodzaak van allerlei besparingen vormen het voornaamste thema, dat eenvoudig en nadrukkelijk wordt verklaard. Uitbreiding van het woningbouwprogramma wordt beloofd: 15.000 huizen in 1961 (het bevolkingsaantal bedraagt ongeveer 3 ¾ millioen), later 20.000, 30.000 per jaar. Dan komt hij op het hoofdthema terug, in verband met de oprichting van een Staatssecretariaat voor het Economisch Plan, en hij bepleit ‘austerity’-politiek - Tunesië zal het immers mettertijd zonder economische hulp moeten doen. In een positie als de zijne, zegt Bourguiba, zou het gemaakelijk zijn, een vergaande regeringsdwang toe te passen, om door middel van een strak geleide economie dit doel te bereiken. Tunesië echter, in politiek opzicht zo'n merkwaardige expérience pilote, moet niet lichtvaardig en slechts in uiterste noodzaak aan economisch-sociale dwang gewaagd worden, en het volk kan er van opaan dat Bourguiba zijn macht ten aanzien van de nationale productie voorzichtig zal gebruiken. | |
[pagina 212]
| |
‘Ik heb niet de pretentie, de welvaart van het volk te bevorderen ten koste van een te hoge prijs aan individueel geluk. Om iedereen aan het werk te kunnen zetten zal ik er niet toe over gaan, gezinnen uiteen te doen gaan. Arbeid is niet een doel in zichzelf. Ik voor mij geloof dat de gemeenschap er is terwille van het individu, en niet omgekeerd. Dat is mijn levensopvatting. En als het dan nodig is, dwang uit te oefenen op het individu ten bate van de gemeenschap, dan moet toch tenslotte weer het individu daarvan profiteren. Welnu, het is dus van belang dat het individu goed van deze verhouding doordrongen is. Ik hoop dat men zich dit bewust is voordat de overheid misschien dwingende economische beperkingen moet opleggen; en ik hoop ook dat iedereen weet dat de opbrengst die van hem gevraagd wordt niet verspild zal worden, zoals in de tijd van de grote koninkrijken, maar dat het hier om een goed belegde besparing gaat.’ Men ziet, hier wordt ronduit gesproken, rustig zakelijk, vrij van het rancuneuze complex en het valse, pseudo-romantische pathos dat in de openbare uitingen van andere Arabische staatshoofden vaak doorklinkt. Het is een gunstig teken dat Bourguiba zich zulke woorden kan veroorloven, nu hij al vijf jaren lang belast is geweest met de leiding van de nieuwe onafhankelijke staat, en meer dan twintig jaar nadat hij begon met de worsteling om de vrijheid en de omvorming van Tunesië tot moderne staat volgens zijn inzichten. Hij werd geboren in 1903 in het kleine kustplaatsje Monastir, jongste van acht kinderen in het gezin van een luitenant bij het onder het Franse Protectoraat onbetekenende leger van de Bey. In de jaren van zijn jeugd kwam in de steden van de Sahel, de oostelijke kustvlakte, zowel als in Tunis het proces van maatschappelijke veranderingen op gang. Als gevolg van moderne economische penetratie en moderne onderwijsvormen, moest de élite der ‘grote families’ - grote landeigenaars, sjeiks van stammen en religieuze broederschappen, wetgeleerden verbonden met de Zaitóena-‘universiteit’, Mamelukkenfamilies en andere | |
[pagina 213]
| |
aanzienlijken en rijken aan het hof en in de grote stad - haar plaats afstaan aan een nieuwe, Europees georiënteerde bourgeoisie, terwijl tegelijkertijd een nieuwe klasse van arbeiders ontstond. De eerste fase van het Tunesisch nationalisme speelde zich af in de jaren na de eerste wereldoorlog: de sfeer was die van het verraad der gealiëerden aan de Arabische zaak, de Veertien Punten van Wilson, de terugkeer van duizenden die in de Franse legers hadden gestreden, de toenemende uitholling van de Tunesische ‘inwendige soevereiniteit’ door de Franse administratie die zich bediende van een zeer uitgebreid en veel te duur ambtenarencorps - het salaris van een Franse ambtenaar bedroeg het drievoudige van dat van een Tunesiër. De Franse socialisten zien slechts naar de Europese problemen en bekommeren zich niet om het koloniale probleem dat acuut wordt; de Tunesische vakverenigingen laten zich aan een inheemse, nationale aanhang weinig gelegen liggen. Sedert 1920 eist de (Oude) Destour Partij: verantwoordelijkheid der regering aan een door algemeen kiesrecht te vormen nationale vergadering met Franse zowel als Tunesische leden; absolute scheiding van uitvoerende, wetgevende en rechterlijke machten; benoembaarheid van Tunesiërs tot alle ambten; gelijkheid van ambtenaren-salarissen; verkiezing van gemeente-raden; mogelijkheid voor Tunesiërs tot aankoop van landbouwgronden; eerbiediging van de burgerlijke vrijheden. Reeds als middelbaar scholier in Tunis, op de leeftijd van 19 jaar, is Bourguiba lid van de partij; hij stuurt een protest-telegram aan de Franse Resident als deze de persvrijheid schendt, en krijgt daarom straf van de directeur van het Lycée Carnot. Nadat hij door hard werken een verzuim van twee jaren als gevolg van een tuberculose-rustkuur heeft ingehaald, behaalt hij in 1924 het Franse baccalauréat en een diploma van hogere Arabische letterkundige studieën. Zijn oudere broer Mohammed heeft hem tot dusver door financiële en andere moeilijkheden heen geholpen; bij zijn verdere studie te Parijs, in de rechten en in de politieke wetenschappen, voorziet hij zich van de hoogst nodige inkomsten door aan verschillende Franse en | |
[pagina 214]
| |
Arabische bladen mee te werken. De harde theorie van het Marxisme die aan individuele betrekkingen op grond van menselijke gevoelens weinig speelruimte laat trekt hem niet aan; wel is hij onder de indruk van schrijvers als Ernest Renan en Auguste Comte. In de geschiedenis van de bevrijding der Zuidamerikaanse landen van het Iberisch kolonialisme ziet hij een voorbeeld dat in Tunesië geen navolging verdient: hij mist aldaar een maatschappelijke emancipatie en individuele vrijheid. Van niet te onderschatten betekenis is in deze Parijse tijd zijn vriendschap met democratische Fransen, en met Dr. Mateur die hem straks zijn leven lang bij de opbouw van de Neo-Destour Partij zal blijven bijstaan. Hij huwt in 1926 een Française, die hem een opofferende echtgenote is gedurende vele jaren van onveligheid, gevangenis en ballingschap. Hun zoon, Habib Bourguiba jr., werd later de eerste Tunesische ambassadeur in Parijs, en zal nu zijn land in de VS en VN vertegenwoordigen. In 1927, na aldus een Franse opleiding te hebben gevolgd die hem een onwankelbare loyaliteit jegens zijn tweede vaderland en het democratische Westen verschafte, keerde Bourguiba naar Tunesië terug om daar drie jaar lang zijn stage als jong jurist te volbrengen. De loopbaan van advocaat verlaat hij, na een veelbelovend begin, om zich geheel te wijden aan de politieke strijd voor de emancipatie van Tunesië. Van de economische infra-structuur die het land geleidelijk krijgt profiteren voornamelijk de Franse en andere Europese kolonisten, die zich het merendeel van de goede landbouwgrond hebben toegeëigend, vooral door de gedwongen beschikbaarstelling van habous (wakf, goederen in de dode hand’) die, nu de tijd voor een verandering van het Islamitische recht in dit opzicht wel rijp was, integendeel onder beheer van de staat tot algemeen nut hadden moeten worden gesteld, of minstens voor een groot deel ter beschikking van de Tunesische bevolking hadden moeten komen. Het Eucharistisch Congres van Carthago werd gehouden, onder patronage van een comité waarin behalve de Resident ook de Bey en de Shaykh al-Islâm zit- | |
[pagina 215]
| |
ting hadden, terwijl op kosten van de schatkist grote feestelijkheden werden georganiseerd die o.m. een optocht van Kruisridders met aan het hoofd Lodewijk de Heilige omvatten; voor het vijftig-jarig jubileum van het Protectoraat werden dergelijke manifestaties op veel groter schaal eveneens ten koste van de schatkist geprojecteerd. In een atmosfeer van algemene ontevredenheid die zijn uitdrukking krijgt in diverse stakingen, besluit Bourguiba einde 1930, gezien de onmachtige, starre houding van de (Oude) Destour leiders, tesamen met zijn broer Mohammed, Dr. Mateur, enkele jonge leden van het Uitvoerend Comité van de Partij, tot meer directe actie over te gaan. Het resultaat is de verschijning van een nieuw dagblad in de Franse taal, La Voix du Tunisien, de regering zowel als de inactiviteit van de Partij worden aangevallen. De emancipatie van de vrouw bijv., tot dusverre een onderwerp dat in Tunesië taboe was, krijgt na de verschijning van Tahar Haddâd's op religieuze gronden verboden boek, De Vrouw in Religie en Maatschappij, nu volle aandacht in de pers. En in vele hoofdartikelen komt Bourguiba langzamerhand tot een adequate formulering van het Tunesische onafhankelijkheidsstreven - artikelen die leiden tot een eerste breuk met de leiding van de (Oude) Destour Partij in 1932 en de oprichting van een nieuw strijdblad, L'Action Tunisienne. Voortaan is het nationalistisch streven een kracht waarbij het gehele volk betrokken wordt, gebaseerd op het bewustzijn van continuïteit in de eigen Tunesische soevereiniteit. De strijd voor emancipatie moet een strijd zijn met vreedzame, democratische middelen; maar hij moet een totale worsteling zijn, die een nieuwe discipline van het volk vereist en een geleidelijke maar in weze radicale omwenteling der maatschappelijke verhoudingen. Een der merkwaardigste aspecten van de ontwikkeling van het Tunesisch nationaal bewustzijn is wel, dat het onder Bourguiba's leiding een critisch, rationeel karakter kreeg op grond van een wijd historisch perspectief waarin de verhouding tot Frankrijk en het democratische Westen positief werd gewaardeerd. | |
[pagina 216]
| |
1933-4: De Resident verkrijgt, tegen het nationaal gevoelen in, een fatwa (uitspraak) van de hoogste Islamitische rechter in die zin, dat tot Fransen genaturalieerde Tunesiërs niet als afvalligen mogen worden beschouwd, en dat hun ter aarde bestelling in de begraafplaatsen der Moslims dus niet mag worden geweigerd. De zaak loopt hoog, Senegalese troepen moeten de orde handhaven, de Bey wordt geïmpliceerd als hij de enige minister die voor de nationalisten aanvaarbaar was laat vallen. Een nieuwe dynamiek doet zich gelden in de jongere gelederen van de partij, wier aangewezen leider Bourguiba is. 1 maart 1934 wordt hij tot secretaris-generaal verkozen; met zijn naaste medestanders vormt hij het Bureau Politique, en daarmee de Nieuwe Destour Partij. L'Action Tunisienne wordt verboden; Bourguiba maakt een tournee door het gehele land om de bevolking aan te sporen tot het vormen van cellen. In september wordt hij met zijn meest actieve medewerkers gearresteerd en gevangen gezet in het kamp Bordj-le-Boeuf, diep in het zuiden temidden van de woestijn. In dit artikel kunnen wij de lotgevallen van de ‘grote strijder’ niet verder in details nagaan. Tot het eerste bevrijdende woord van Robert Schuman in 1950 is hij afwisselend in gevangenschap en op vrije voeten, steeds organiserend en onderhandelend. Weer gevangen sinds 1938, werd hij door de Italianen naar Rome gebracht en losgelaten in de hoop op zijn steun tegen de gealiëerden - een hoop die ijdel was, zoals uit zijn reeds tevoren gezonden instructies aan Dr. Mateur en andere voormannen blijkt. Zijnerzijds wordt de hoop op gealliërde steun contra de voortgezette Franse politiek van repressie na de oorlog gefrusteerd. Heimelijk naar Cairo vertrokken en vervolgens naar andere landen, weet hij met veel moeite de publieke opinie in diverse landen eindelijk voor de Tunesische nationalistische streven te interesseren. De verklaring van R. Schuman van 1950 bleef enige jaren zonder gevolg; daarom vertrok Bourguiba opnieuw, nu naar Engeland en de VS, om zijn buitenlandse actie voort te zetten. In 1951 belegt hij clandestien een partij-congres; in- | |
[pagina 217]
| |
middels is het tot nieuwe samenwerking gekomen tussen partij en vakverenigingen. Na in 1952 opnieuw te zijn geïnterneerd en nadat gelijktijdig met de Marokkaanse opstand in Tunesië een periode van gewapende onderdrukking en verzet is gevolgd, komt tijdens zijn huis-arrest te Parijs eindelijk in mei 1954 door het beslissend optreden van Pierre Mendès-France het principieel acoord over de verlening van interne autonomie. Op 1 juni 1955 wordt Bourguiba, inderdaad door een jubelende menigte, als bevrijdingsheld ontvangen in de hoofdstad Tunis. Niet lang daarna volgde de instelling van de Republiek, en zijn benoeming tot President.
Als wij de ontwikkeling van Tunesië als onafhankelijke staat onder Bourguiba's leiding overzien, worden wij getroffen door de gematigdheid en de vastberadenheid waarmee, in onderscheid met overeenkomstige perioden in andere Arabische landen, een radicale maatschappelijke omvorming haar beslag krijgt terwijl anderzijds wordt vastgehouden aan de banden met de gewezen protegerende en koloniserende staat en de internationale gemeenschap waaruit deze kolonisatie voortkwam. Terwijl in dit opzicht de innige samenwerking tussen Regering, Partij en Unie van Vakverenigingen niet verloopt volgens een star dogmatisch schema, kan na 5 jaren van empirische behandeling der problemen niet van verslapping noch van politiek opportunisme worden gesproken. De voornaamste reden hiervoor is wel, dat de inzichten en het streven van President Habîb Bourguiba voortreffelijk zijn geïntegreerd met de aspiraties van het Tunesische volk - een volk dat, afgezien van Europese minderheden die volledig zijn geaccepteerd nadat de tegenstand van de colons was gebroken, reeds lang geleden een belangrijke mate van homogeniteit verkreeg. Zeker, het bewind van de President is wel als eenhoofdig te karakteriseren. Maar terwijl hij zich alom gesteund weet | |
[pagina 218]
| |
door zijn medewerkers van jaren her en jongeren die zich in de latere critieke fase van de bevrijdingsstrijd bij de partij aansloten, is hij zich diep bewust van de morele verplichtingen van zijn leiderschap en de beperkingen die daardoor aan zijn macht zijn gesteld. Slechts in één geval moest het tot een breuk komen met een vroegere medestander: Salah ben Youssef, die in 1952 zich in het extremistische streven van het pan-Arabische nationalisme van Cairo voegde, zich verzette tegen de gematigde koers van Bourguiba ten aanzien van Frankrijk, in gewapende opstand kwam met behulp van de fellâgha-strijdgroepen, en na zijn uitstoting door de Partij vluchtte naar Cairo. Ten aanzien van de eerste zeer belangrijke sociaal-religieuze hervorming, het verbod van polygamie door de invoering van een ‘seculair’ Statut Personnel in 1956, werd slechts weinig critiek van conservatieve, traditioneel-godsdienstige zijde vernomen. Ook de afschaffing der sharî'a (godsdienstige) rechtspraak, de nationalisering en ‘secularisatie’ van het onderwijs, en de veelheid van veranderingen in de administratieve en persoonlijke sfeer die daarmee gepaard gaan, hebben geen critiek uitgelokt behalve van rechtstreeks in hun bestaan getroffen. Bij de RamadânGa naar eind1-kwestie 1960 - ‘Tunesië is gewikkeld in een strijd om zijn economische opbouw, en kan zich het verlies van productie door het vrijwel niet-werken overdag en het feest vieren 's nachts gedurende de vastenmaand niet veroorloven; mits men gewoon doorwerkt mag men natuurlijk de godsdienstige vasten-plicht nakomen; maar men mag zich ervan ontheven beschouwen op grond van het nationaal productie-belang dat als dispenserend mag worden geïnterpreteerd’ - werd meer critiek vernomen, maar het laat zich aanzien dat ook in dit opzicht Bourguiba wel wist hoever hij gaan kon. Rationalist en laïc als hij is, volgt hij niet het voorbeeld van Kemal Atatürk in het Turkije van de jaren twintig en dertig, maar besluit hij tot een redressement van instellingen, ook de traditioneel-religieuze, als zulks naar zijn overtuiging in het nationaal belang geboden is, op grond van een vrijmoedige interpretatie. | |
[pagina 219]
| |
Het is nog te vroeg om te zeggen in hoeverre wellicht Tunesië na vijf jaren van een gunstige expérience pilote - orde en rust, modernisering, toenemende welvaart - het gevaar loopt, ten opzichte van het pan-Arabische nationalisme en de gehele Afro-Aziatische constellatie in een op den duur ongunstig isolement te geraken. Hier en daar klinken stemmen, ook in het onlangs onder leiding van de marxist Dr. Slimane ben Slimane verschenen tijdschrift La Tribune du Progrès, die verklaren dat de nu gevaren koers te westers is.
De man die langs de hier geschetste carrière aan het hoofd van de Staat kwam en als de erkende leider van zijn volk in enkele jaren goede resultaten boekte weet, in het gezicht van nieuwe politieke moeilijkheden, wel wat hij waard is. Om dit te illustreren volgt nog een aanhaling uit de inleiding van zijn reeds genoemde toespraak op 12 januari 1961: ‘Het is juist doordat wij niet de weg van de minste weerstand volgen (nl. door een denkbeeldige vijand als zondebok te gebruiken) dat de Staat Tunesië alom respect geniet. Hij is in aanzien bij de grote blokken zowel als bij de neutralen. Wij zitten niet bij de pakken neer, maar zien onze moeilijkheden moedig en flink onder ogen. En de verantwoordelijke leiders in dit land nemen niet hun toevlucht tot leugens. Zij bedriegen het volk niet; trouwens, het volk zou hun daartoe niet de kans geven. Bovendien, de Tunesische leiders hebben niet de behoefte om zulke methoden te beproeven; hun gezag is van dien aard dat zij dat niet nodig hebben. De man die aan het hoofd is van de Staat Tunesië is niet de een of ander die de macht heeft genomen door een militaire Putsch of een staatsgreep. Zijn gezag behoeft niet te worden opgeschroefd door kunstmatige overwinningen of door een houding van strijdvaardigheid tegen de hele wereld. Wij behoeven ook niet het volk met schone beloften in slaap te wiegen. Wij danken immers ons gezag en ons prestige aan de sterke eenheid van ons volk en aan het werkelijke succes van onze methodes. Daarom kunnen wij in vol ver- | |
[pagina 220]
| |
trouwen onze positie in internationale betrekkingen in overeenstemming doen zijn met ons binnenlands streven dat gericht is op de opbouw van de Staat.’ Nu die nog. |
|