De Nieuwe Stem. Jaargang 16
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
Frits Kief
| |
[pagina 184]
| |
het contemporaine Joegoslavisch-Russische conflict diepere oorzaken heeft dan de controverse in de persoonlijke ambities van Stalin en Tito beide. Immers, aanvaardt men de stelling dat in de historie handelend en leidend optredende personen juist door hun persoonlijke kwaliteiten exponenten zijn van zeer bepaalde maatschappelijke krachten, stromingen en richtingen, dan mag men stellen dat in Stalin en Tito het Russische militair-bureaucratische systeem met de Joegoslavische vrijheidsdrang in botsing gekomen is. Moest komen, wilde de partisanenleider Tito - hoezeer ook door de bevolking verafgood - niet de weg van Karageorgevitsj en Obrenovitsj opgaan.
President Tito werd op 25 mei 1892 in het Kroatisch dorpje Kumrovec als zoon van de dorpssmid Franjo Broz geboren. In de nabijheid van de oude Oostenrijks-Hongaarse ‘grensvesting’ Zagreb (Agram). Zijn voorouders waren lijfeigen boeren. Zij leefden in patriarchale gemeenschappen, zogenaamde ‘zadruga's’, min of meer vergelijkbaar met de oud-Russische ‘mir’ (hetgeen behalve ‘gemeente’ ook ‘vrede’ betekent) of met de moderne Israelische Kibboets. Dat wil zeggen, gemeenschappen met sterk oer-communistische, collectivistische trekken. Bovendien met een soort arbeidsdeling, waardoor er altijd één het smidsambacht uitoefende. Kroatië behoorde, evenals Slovenië (Tito's moeder was Sloveense) tot 1918 tot de Habsburgse dubbelmonarchie en wel gedurende meerdere eeuwen. Dit betekende, dat Wenen het geestelijke, culturele en politieke centrum was, dat een sterke invloed op Kroatië en Slovenië uitstraalde. - Eén wandeling door Ljubljana of Zagreb is voldoende om deze Weense invloed alom en tot op deze dag te proeven. - Als cultureel, maatschappelijk of politiek geïnteresseerde Kroaten en Slovenen naar ‘hun’ hoofdstad trokken, dan was dat: Wenen. Dat evenwel wil zeggen: één van de belangrijkste culturele en politieke centra van het Europa van voor de eerste wereldoorlog. ‘Het Westen’ dus, als | |
[pagina 185]
| |
men zo vriendelijk wil wezen daaronder niet het tegenwoordige politiek-militaire begrip te verstaan. Deze ‘drang naar het Westen’ werd bovendien nog versterkt door de industriële vestigingen van Oostenrijks-Hongaars origine, waardoor in Zagreb en Ljubljana een modern industrie-proletariaat begon op te komen en de exacte en technische wetenschappen voornamelijk door in sterke mate Westers geöriënteerde hoogleraren werden gedoceerd. (Zo behoorde reeds vóór 1920 Prof. Dr. Milan Vidmar van de universiteit te Ljubljana tot de internationaal en in het bijzonder in Duitsland en Oostenrijk hoog in aanzien staande deskundigen op het gebied van de transformatorenbouw). Het is dus alleszins begrijpelijk dat de jonge Josip Broz, na in de smederij van zijn vader de grondslagen van het smidsambacht te hebben geleerd, in zijn streven de armoede en de beperktheid van het dorp te ontvluchten, zijn schreden richtte naar de in en rondom Zagreb gevestigde industrie en daar als bankwerker ging werken. Het is daar dat hij kennis maakt met de opvattingen van de - austromarxistische - sociaal-demokratie, socialist werd en zich bij een vakvereniging aansloot.
Een wonderlijke speling van het lot heeft het gewild dat ongeveer tezelfder tijd twee jonge onderdanen van de dubbelmonarchie in Wenen vertoefden, wier namen onverbrekelijk met de geschiedenis van de tweede wereldoorlog verbonden zullen zijn. Komend uit verschillende delen van de monarchie, uit onderscheiden sociale milieus, met een zeer verschillend karakter en een tegengesteld levensdoel. Aan de ene kant de gesjeesde gymnasiast en ‘miskende kunstenaar’ Adolf Hitler uit Linz, aan de andere kant de metaalbewerker Josip Broz uit Kumrovec. De drie jaren oudere Hitler, zoon van een sergeant der douane, voelt zich ‘iets beters’ dan de arbeiders - typerend voor vele semi-‘intellectuelen’ - en wordt, nadat hij met bouwvakarbeiders om zijn arbeidersvijandige kletspraat in conflict gekomen is, een aan de | |
[pagina 186]
| |
maatschappelijke zelfkant scharrelende landloper, habitué van het nachtasiel. Zich bezattend aan ‘groot-Duitse’, reactionaire, anti-semietische en anti-socialistische tractaatjes. Een ‘gedeklasseerde’, een lompenproletariër die de arbeidersklasse haat, onder wier niveau hij afgedwaald is en reeds toen door zijn hele habitus als het ware voorbeschikt om de leider te worden van al dat soort ‘gedeklasseerde’ oude en ‘nieuwe’ middenstanders, hele en halve intellectuelen die hun maatschappelijke val niet kunnen verdragen en zich daarom willen wreken op diegenen - wier gelijke ze geworden zijn. Eén dus van dat lompenproletariaat, dat door de historie heen de kant van de contra-revolutie gekozen heeft. Daartegenover de bankwerker Josip Broz. Hij begint zijn ‘Lehr- und Wanderjahre’ in Sisak, een veertigtal kilometers van Zagreb, waar de oudste hoogoven- en metaalbedrijven gevestigd zijn. Hij wordt een bijna klassieke ‘Wanderbursch’ uit de Duitse volksliedjes. Van Sisak gaat hij naar Zagreb, van Zagreb naar Triëst, naar Ljubljana, naar Pilsen, naar het Ruhrgebied. Hij werkt in velerlei bedrijven, om te kunnen leven, maar ook om een allround vakman te worden. Hij leert Duits, de taal die onmisbaar is voor een vooruitstrevend onderdaan van de dubbelmonarchie - want het is de taal van de heersende klasse en de intelligentia en alle voor hem belangrijke boeken zijn er in geschreven - en hij volgt, waar hij maar kan, vakonderwijs. Hij is inmiddels lid geworden van de - austro-marxistische - sociaal-demokratie (Later zal hij, als president van de republiek, tegenover een hem bezoekende delegatie van het PB van de SPD ironisch opmerken, dat hij tot de oude garde van deze partij behoort, vermits hij ten tijde van zijn verblijf in het Ruhrgebied er bij was aangesloten). Zijn houding is typisch voor de jonge, klassenbewuste arbeiders van voor de eerste wereldoorlog: streven naar een goed vakmanschap en nooit de band met partij (d.i. de Internationale) en de vakbeweging verliezen. Zo komt hij naar Wiener Neustadt en vindt werk bij de Daimler-fabrieken. | |
[pagina 187]
| |
Tito is onderdaan van een nationaliteitenstaat. Bij zijn omzwervingen leert hij zowel de negatieve als de positieve kanten er van kennen. De voor hem belangrijkste les is, dat de oplossing van de tegenstellingen uit de arbeidersklasse en uit het socialisme moet voortkomen. Vrijwel tegelijk verlaten Hitler en Tito Wenen. Hitler om in Munchen zijn ‘geluk’ te beproeven en bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog zich als ‘vrijwilliger’ aan te melden. Josip Broz, omdat hij opgeroepen is voor de militaire dienst in het ‘k.u.k’ leger, (kaiserlich und königlich, nog altijd gebezigd, als men bepaalde feiten en toestanden wil typeren). Serven, Kroaten, Slovenen zijn geen militaristen, maar ook geen pacifisten. Ze zijn krijgshaftig. Ze zijn eeuwenlang onderdrukt en de speelbal geweest van het machtsstreven van de grote mogendheden. Hun geschiedenis is geschreven met bloed - het bloed van de opstandelingen tegen vreemde onderdrukkers. Tito wordt soldaat met de mentaliteit van de rebel en revolutionair, die van de vijand leren wil om hem te kunnen bestrijden. Hoewel zijn drilsergeant - het is een legende, dat drilsergeanten alleen in het Pruisische leger voorkwamen - hem om zijn socialistische gezindheid judast, wordt hij ‘een goed soldaat’. Als de oorlog uitbreekt komt hij aan het front en klimt op tot sergeant. Bij een van de veldslagen wordt hij gewond en raakt in Russische krijgsgevangenschap.
In geval van oorlog of oorlogvoorbereiding blijken zelfs despoten, die hun volk genadeloos onderdrukken, gegrepen te zijn door het vrijheidsideaal en door de rechten van de mens. Als die mens dan maar zo welwillend wil zijn, zijn botten voor hen te riskeren. Zo ook de Tsaar. De gevangenkampen in Rusland werden overstroomd door gehuurde propagandisten, die voor de vorming van ‘vrijcorpsen’ voor de ‘bevrijding’ van de Tsjechen, Kroaten, Slovenen en andere door de Habsburgers onderdrukte naties optraden. Een sinds tientallen jaren in Amsterdam wonende Tsjech, die | |
[pagina 188]
| |
met Josip Broz in hetzelfde kamp en in dezelfde barak was opgesloten, heeft ons reeds jaren terug verteld hoe deze, het listige spel met de nationale gevoelens doorziend, zijn mede-gevangenen ervan terug trachtte te houden, aan de lokstem gehoor te geven en hoe hij - vanzelfsprekend - werd uitgescholden en belasterd. Maar, deze oorlog was voor hem voorbij. Hij had andere verwachtigen. Toen de revolutie kwam sloot Tito zich, evenals onze Tsjechische vriend, bij het rode leger aan en vochten zij in menige veldslag tegen de contra-revolutie mee. De opleiding in het ‘k.u.k.’ leger kwam hem daarbij zeer te pas. Men zal, wil men bepaalde aspecten van Tito's opvattingen kunnen begrijpen, moeilijk aan deze periode van zijn leven voorbij kunnen gaan. Hoezeer Lenin ook voorstander was van de straf georganiseerde partij, hij heeft nooit vergeten dat de partij niets meer kan zijn dan het middel. ‘Alle macht aan de raden!’ - niet: Alle macht aan de partij! was zijn leuze in de oktoberrevolutie. Uit zijn, aan de vooravond van de revolutie geschreven boekje Staat en revolutie blijkt trouwens zijn degelijke kennis van de marxistische opvatting omtrent de functie van de staat in en na de revolutie en niet minder, dat hij daarbij dichter bij Pannekoek dan bij Kautsky staat. Als in 1920 de strijd om positie en taak van de vakbeweging ontbrandt, keert Lenin zich niet alleen tegen de ‘linksen’ rondom Sjlapnikow, maar óók tegen Trotsky, die ze een verlengstuk van de staat, een instrument onder commando van de staat wil maken. Voor Tito is dit alles op een andere manier ‘historie’ dan voor de jongeren van thans: hij had deel aan deze discussies, zoals hij ervaring had van de kracht, die in een handelend optredende massa schuilt. Als hij naar Joegoslavië terugkeert - illegaal - is hij een voortreffelijk, zowel theoretisch als praktisch geschoold communist van de oude stempel. Het bestek van deze beschouwing laat niet toe, zijn leven verder in details te volgen. Daarom enige punten. Hij werkt als illegaal-revolutionair in het reactionaire, door terroristen geregeerde Joegoslavië. Hij | |
[pagina 189]
| |
wordt gearresteerd en komt in het tuchthuis. Met wijlen Mosje Pijade en Rodoljub Tsjolakowitsj, die zich beide bezighouden met de vertaling van Das Kapital in het servo-kroatisch. Wat hem mogelijk nog aan marxistische scholing ontbreekt, leert hij van de kleine, scherpe Pijade. We tekenen deze drie wellicht het beste in hun menselijkheid als we de woorden citeren, die Tsjolakowitsj eens tegen ons zei: ‘Eerst de illegale strijd tegen het fascistoïde regime, dan lange jaren tuchthuis, daarna weer illegale strijd en partisanen-oorlog. Toen de overwinning en de opbouw. En nu de smerige bejegening door Stalin. Een beetje veel voor één generatie, vind je ook niet?’ Na het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog vinden we Tito in Parijs als organisator van het ‘spoorwegsysteem’, dat wil zeggen als de man die de van heinde en ver komende arbeiders, technici en intellectuelen, die tegen Franco wensen te vechten omdat zij tegen Hitler en Musolini de strijd aan willen binden, organiseert, van valse papieren voorziet, het transport uit hun land en naar Spanje organiseert, in het algemeen: optreedt als een soort Chef afdeling Organisatie van de republikeinse Generale Staf, in het bijzonder belast met deze functie ten behoeve van de Internationale Brigaden. Het staat buiten kijf dat Tito deze taak met opmerkelijke bekwaamheid vervulde. De door hem - en zijn Joegoslavische medewerkers - daarbij opgedane ervaringen zouden reeds twee jaar na het einde van de Spaanse burgeroorlog, een soort generale repetitie voor de partisanenstrijd tegen Hitlers nazis en Musolinis fascisten blijken te zijn. Men tast nauwelijks mis als men stelt, dat bovendien de ervaring dat zovelen en uit zo verschillende kampen kwamen om het fascisme te weerstaan, bij hem de ‘Volksfront’-gedachte heeft versterkt. Een gedachte, die in de partisanenstrijd een zeer voorname rol zou spelen. En op den duur de stalinistische opvatting van ‘de rol van de partij’ grondig zou ondermijnen. De partisanenstrijd heeft een tweeledig karakter ge- | |
[pagina 190]
| |
had: oorlog tegen de binnengedrongen agressor - revolutie tegen de aftandse, corrupte heersende klasse. Men kan ook zeggen: nationale bevrijdingsbeweging en sociale revolutie. De onverzettelijkheid en vastberadenheid waarmee Tito's partij de strijd tegen de nazis, fascisten, tsjestniks en andere collaborateurs voerde; de bekwaamheid waarmee Tito en zijn medewerkers de strijd leidden, heeft een enorme zuigkracht uitgeoefend op velen uit het andere dan het communistische kamp. Istvan Ribar, één van de belangrijkste leiders van de liberalen, sloot zich bij de partisanenbeweging aan, evenals vooruitstrevende r.k. priesters, grieks-orthodoxe geestelijken, islamietische voormannen. Anders dan de door bekrompen sektariërs aangevoerde communistische partijen in andere landen werd daardoor de Joegoslavische partij de nationale verzetsbeweging. Zij verwierf zich daarmee een groot kapitaal aan vertrouwen bij de bevolking. De oude ervaring uit revolutionaire perioden werd opnieuw bevestigd: slechts hij slaagt er in, te verenigen en aan te trekken die doelbewust voor zijn doeleinden weet te vechten.
Hoewel de Joegoslavische partij na de overwinning in 1945 bij de opbouw ‘het Russische voorbeeld’ volgde, was zij niet bereid de hegemonie van de CPdSU en in het bijzonder van Stalin te erkennen. Vooral niet, omdat Stalin in de oorlog een allesbehalve betrouwbare bondgenoot gebleken was. Tito besefte dat, wilde hij niet de weg van Karageorgevitsj en Obrenovitsj opgaan, de handhaving van de zelfstandigheid onmisbare voorwaarde was. Zo werd het conflict van 1948 geboren. Het is dus juist dat het aanvankelijk in Joegoslavië ingevoerde systeem stalinistisch was. Maar niet minder juist is het, dat in het conflict van 1948 het oude van 1920 - dat tussen Gorter, Pannekoek, Schröder enerzijds, Trotsky anderzijds - herleefde: de hele strijdvraag om het zg. ‘proletarische internationolisme’. Dat wil zeggen, de opvatting waarmee alle communistische partijen ter wereld de gehoorzame dienaar van | |
[pagina 191]
| |
de Moskouse centrale werden gemaakt, kwam weer in het geding. Met dit verschil, dat ‘Moskou’ de opponent niet vernietigen kon zonder een derde wereldoorlog uit te lokken. Een risiko, waartoe Stalin nimmer bereid was. Men kan ter typering een woord van Herman Gorter uit 1920 citeren, gesproken op een zitting van het Executief Comité van de Komintern: ‘Als de Chinezen jullie Russen de methoden en vormen van de strijd zouden willen voorschrijven, dan zouden jullie hun waarschijnlijk zeggen dat hun voorstellen jullie te Chinees klinken en voor jullie niet gelden.’ Of ander gezegd: de eigen situatie is de enig aanvaardbare basis van handelen. Tito, Kardelj, Rankovitsj, Djilas, Tsjolakowitsj en Mosje Pijade waren (en zijn) te veel realisten, om niet de onbruikbaarheid van het stalinistische systeem voor de Joegoslavische verhoudingen te onderkennen. Maar, door dit te erkennen en er naar te handelen legden ze de bijl aan het Russische hegemonisme. De ontwikkeling in Joegoslavië sindsdien is enorm en fascinerend. De landbouwpolitiek werd radikaal veranderd en in overeenstemming gebracht met de realiteit. De marxistische theorie omtrent de staat en de functie van de partij werd herontdekt en van de stalinistische vervalsingen en verdraaiingen gezuiverd. Maar daarmee werd ook een antwoord gegeven aan de formeel-demokratische ‘critici’ van het Westen - óók de sociaal-demokratische - die miskennen dat niet het formele recht, maar de realiseerbaarheid van de formeel bestaande rechten beslissend is. De politieke demokratie is een lege dop als de sociale inhoud er aan ontbreekt. Daarom is de sociale demokratie onmisbare voorwaarde voor de realisering van een echte politieke demokratie. Uitgaande van deze stelling werden de arbeidersraden georganiseerd en werden steeds meer functies, die voordien door staat en partij werden vervuld, aan deze organen overgedragen. Niet zonder feilen en tekortkomingen uiteraard. Maar wie niet gelooft in de ‘onbevlekte ontvangenis’ van het socialisme of in het ontstaan van het socialistische bewustzijn als een soor- | |
[pagina 192]
| |
tement ‘uitstorting van de heilige geest’, zal zich daarover niet verwonderen. Feit is in ieder geval dat ernstig gepoogd wordt nieuwe vormen van massa-demokratie te ontwikkelen en dat de bereidheid tot correctie bestaat. Op het zevende congres van de ‘Bond van Joegoslavische Communisten’ in april 1958 werd het nieuwe partijprogram aanvaard, dat er naar streeft de partij van ‘commandant’ en ‘machthebber’ tot samenbundeling van bewuste communisten en raadgevers te maken. Werd bovendien in alle duidelijkheid gesteld dat de partij zich steeds meer uit tal van functies heeft terug te trekken. En omdat men teruggekeerd is tot de opvattingen van Marx en Engels omtrent het verdwijnen van de klassen en daarmee de klassentegenstellingen in de ontwikkeling van het socialisme; omdat men erkende dat daarbij het leiden van productieprocessen en het beheer van zaken steeds meer naar gemeenschapsorganen zal moeten overgaan in een proces, dat Engels ‘het afsterven van de staat’ noemde, heeft men duidelijk gemaakt dat de ontwikkeling dient te gaan niet naar een ‘meer-partijen-staat’ maar naar een gemeenschap zonder partijen in de zin, die het woord ‘partij’ heeft gekregen. Daarnaast heeft men erkend dat het socialisme de vrede nodig heeft om te kunnen gedijen. Dat iedere internationale politiek in het tijdperk van de atoombewapening, die gaat ‘tot aan de rand van de oorlog’, die de oorlog als ‘onvermijdelijk’ stelt of die meent dat de oorlog de vroedmeester van het socialisme zal zijn, een reactionaire, aan het leven zelf vijandige, potiek is. Reactionair - omdat er na een atoomoorlog geen sprake zal zijn van een socialistisch ‘morgen’. Reactionair - omdat zij van verhoudingen uitgaat, die misschien een halve eeuw geleden realiteit waren. Reactionair - omdat zij de ontzaggelijke veranderingen in de wereldverhoudingen door de vrijwording van de koloniale volkeren van Azië, Afrika en Zuid- en Midden-Amerika miskent. Er is - zo wordt gesteld - voor de mensheid slechts één mogelijkheid het socialisme te verwerven: vermijding van oorlog en aanvaarding van het beginsel der oprechte en actieve co- | |
[pagina 193]
| |
existentie. Ongeacht of deze zienswijze zich keert tegen de dogmatici en letterknechten in het Oosten of de anti-communistische, zich ‘moreel herbewapenende’ kruisridders van het Westen. Als de r.k. Volkskrant bij het verschijnen van president Tito in de assemblée van de Verenigde Naties in het vorige jaar hem aanduidt als ‘de coming man van de neutralisten’, dan is dat een - vermoedelijk onbedoeld - eresaluut aan de marxistisch-socialistische beginselen, waarop de internationale politiek van Joegoslavië gebaseerd is. Post scriptum |
|