De Nieuwe Stem. Jaargang 16
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
I.Op 23 juli 1952 bracht een groep van jonge Egyptische officieren - merendeels lt.-kolonels en onder de 40 - het reeds in vergaande staat van ontbinding verkerende régime van koning Faroek ten val. Na een kortstondige poging om met behulp van integer geachte politici het land te besturen, werd Egypte onder militaire voogdij geplaatst. Een nieuwe periode in de lange geschiedenis van dit land ving aan. Nieuw in alle opzichten behalve in één, dat juist het meest tot de verbeelding van zijn inwoners sprak. Sinds Cambyses, de Pers, de lange ononderbroken rij van vreemde overheersers opende, bleken wederom Egyptenaren over Egypte te regeren. Het woord ‘wederom’ is de trait d'union die het régime der Bikbashis, wat dit kardinale kenmerk betreft, over ruim 24 eeuwen heen verbindt met de dynastieën der Pharao's. Zoals elk nieuw bewind zal ook dat der Egyptische kolonels een antwoord moeten vinden op de telkens weerkerende vraag: in hoeverre ‘cum’ - in hoeverre ‘contra’ het traditioneel-bepaalde en -gewaardeerde? Herodotus verbaasde zich al over 's lands vele merkwaardigheden en de overvloed van ‘elke beschrijving tartende’ bouwwerken - dezelfde die later als ‘veertig eeuwen’ op de soldaten van een Corsicaanse generaal zouden neerzien. Ze staan er nog: een rendez-vous voor touristen en een niet te versmaden deviezenbron voor het land. Met een hen alle in alles overtreffend - want 20e eeuws - bouwwerk werd in januari 1960 | |
[pagina 173]
| |
een begin gemaakt. Dit monsterprodukt van huidig technisch kunnen zal echter enige der schoonste monumenten uit het verleden aan de vernietiging prijs geven. De grote dam bij Assoean - want daar gaat het om - is het voorlopige antwoord op het probleem van Egypte's mensenovervloed. Had de bouw van de pyramieden der Pharao's, ondanks het verschil in aanpakwijze en doelstelling, niet trouwens ook hiermee te maken? Ibn Khaldun, de geniale 14e eeuwse Arabische historicus, schreef in zijn magnum opus de Muqaddimah: ‘Er is heden ten dage geen stad te vinden met een rijkere cultuur dan Kairo. Zij is de moeder van de wereld, het grote centrum van de Islam en de stuwkracht van wetenschappen en ambachten.’ De oude al-Azhar universiteit (uit de 9e eeuw) te Kairo is nog steeds het theologische bolwerk van Mohammeds religieuze boodschap. In Kairo moet men ook nu nog het dynamische centrum zoeken voor een zich telkens vernieuwende Arabische cultuur, maar tevens de zetel van de Arabische Liga en de metropool van het explosieve Pan-arabisme. De laatste twee behoren tot deze eeuw. Egypte is voorts nog altijd het scharnier van de Afrikaans-Aziatische diptiek waar eens de blik van Europese fidalgo's en ‘merchant-adventurers’ op viel, die er winst, avontuur en de verlokkingen van het onbekende in lazen. Nu, na afloop van het ‘Vasco da Gama-tijdperk’, bezorgt het verbijsterende resultaat ervan de Europese mens aan deze of gene zijde van het IJzeren Gordijn een slecht geweten. Wat bovendien op een kleinere 19e eeuwse Europese schaal aanving is, in deze in het teken van het super-gigantische en super-snelle staande eeuw, uitgegroeid tot een beangstigend schouwspel. Meer dan de helft van de mensheid - het niet-blanke en ‘onderontwikkelde’ deel - tracht zich in ijltempo èn nationaal èn sociaal te emanciperen. Zeker, dat kan men heden in Kairo ook vinden: een trefpunt der 20e eeuwse sans-culotten. De op Pirandello's stuk geïnspireerde, boven dit artikel prijkende, aangehaalde zinsnede is van de pen | |
[pagina 174]
| |
van het huidige Egyptische staatshoofd. Het politiek-strategische belang van Egypte zal wel geen enkele in ‘geo-politieke’ termen denkende staatsman, of zij nu Thotmes, Alexander, Marcus Antonius, Saladin, Napoleon, Mohammed Ali, Disraeli, Kroeshchev of Kennedy mogen heten, ontgaan zijn. Zou Gamal Abdel Nasser met zijn door ons geciteerde ontboezeming willen te kennen geven, dat ook hij, ditzelfde wereldstrategische inzicht delend, aan het boven opgesomde rijtje van namen dient te worden toegevoegd? Is het deze rol die in hem een aangewezen held heeft gevonden? Of betreft het hier toch een andere rol, zonder precedent in het verleden, nl. die van Gamal de bevrijder van Egypte's millioenen boeren uit het eeuwenlange concentratiekamp van slijk en water dat de Ouden reeds het gezegde in de mond legde: Aut Nilus aut nihil? Zal hij de eerste zijn die de door armoede, endemische ziekten en een te talrijk kroost opgelegde fatalistische levenshouding van de Egyptische ‘fellahin’ weet te doorbreken? Zal het aloude Egyptische equivalent van het Spaanse ‘maniana’: het ‘Boukra fel miche miche’ (Morgen bloeien de abrikozen) in de toekomst dan niet meer een treffend gekozen titel kunnen zijn voor te boek gestelde Egyptische reisherinneringen? Wie aan de situatie van de Egyptische ‘fellahin’ denkt stelt zich inderdaad een ‘hydraulische maatschappij’ par excellence voor, een agrarische ‘pressure cooker’ tevens zonder weerga. Nog een ander detail: tot voor kort bevond zich 36% van de bebouwde grond in handen van minder dan de helft van 1% van Egypte's ruim 22,5 millioen tellende bevolking. Welke rol Gamal Abdel Nasser ambieert weten we nog niet en bovendien bestaat er nog zoiets als een historisch gegroeide situatie, die gemaakt heeft dat het lot der ‘fellahin’ niet losgezien kan worden van wat zich buiten Egypte afspeelt - en ergens dus toch die wereld-strategie raakt. | |
II.Wie is Gamal Abdel Nasser? De man, die beurte- | |
[pagina 175]
| |
lings en door een verschillend publiek vergeleken is met een Hitler, Kerensky, Bismarck, Ataturk, Saladin om maar met een kleine ‘sample’ te volstaan. Hij werd op 18 januari 1918 te Alexandrië geboren. De grootvader was een ‘fella’ ergens in de buurt van Assioet in opper-Egypte, de vader werd postbeambte. Zijn moeder stamde uit een familie van handelaren in Alexandrië. Het was in Alexandrië, de stad die uitkijkt op de zee, een smeltkroes van rassen, religies en culturen, dat Gamal zijn prille jeugd doorbracht. Hij moet de fascinerende invloed van deze omgeving hebben ondergaan, zoals het ook een Lawrence Durrell verging wiens hymne aan deze stad door zijn gehele Alexandria Quartet heen te beluisteren valt. Ligt hier wellicht de oorzaak voor het verschil tussen Nasser's persoonlijkheid en het beeld van de ‘typische Egyptenaar’ dat het echtpaar Lacouture in hun L'Egypte en mouvement ons schildert: een ‘bonhomme paisible, paysan jusqu' à la moelle... chevaucheur d'ânes... amasseur de pécule, et éperdument casanier?’ Ook beantwoordt hij geenszins aan het stereotype dat Edward Atiyah in zijn autobiografie vermeldt: ‘How many times had I heard people say that the Egyptians lacked spirit, and would go on accepting subjection till the end of time.’ De jonge Gamal ontwikkelde zich, aldus zijn biograaf Georges Vaucher in zijn Gamel Abdel Nasser et son équipe, tot een ernstige, wat triest-kijkende adolescent (invloed van de vroegtijdige dood van zijn moeder?), die het normale luchthartige gepraat van zijn schoolkameraden placht te onderbreken om het gesprek op serieuzere onderwerpen te brengen. Egypte's nationale regeneratie en het verwezenlijken van een nieuwe rechtvaardige sociale orde vormden er de essentie van. Als leerling aan een particuliere middelbare school te Kairo (al-Nahda geheten) werd hij door zijn schoolgenoten als hun leider en organisator van talrijke door hen op touw gezette anti-Britse betogingen - een geliefde bezigheid van Egyptische scholieren en studenten in die dagen - beschouwd. Tijdens demonstraties op 13 november 1935 (n.a.v. de Britse | |
[pagina 176]
| |
tegenstand tegen de wederinvoering van de Constitutie van 1923) werd hij door een kogel uit de revolver van een Engels politie-officier aan het hoofd gewond. Het schoolbestuur besloot hem de toegang tot de school te ontzeggen. De leerlingen gingen een proteststaking aan en het bestuur, het schoolgeld indachtig, capituleerde. Kort daarop deed Gamal met succes eindexamen. In die tijd experimenteerde hij ook met allerlei politieke stromingen: Ahmed Hoesseins fascistische Groenhemden, Hasan al-Bannah's uit Islam-fanatici samengestelde Mohammedaanse Broederschap en enkele min of meer socialistische splintergroepen. Tevens was hij een verwoed lezer: werken over de Islam, poëzie en proza van klassieke en moderne Arabische schrijvers, de geschriften van Gandhi en Nehru. Een zeer diepe indruk heeft het oeuvre van de moderne ook in het Westen bekend geworden Egyptische auteur Tewfik al-Hakim op hem gemaakt, naar hijzelf meermalen getuigde. Ook aan Westerse cultuurproducten haalde hij zijn hart op: Rousseau en Voltaire, voorts o.a. biografieën van Napoleon, Alexander en Caesar; Hugo's Les Misérables en Dickens A tale of two cities. Op de vrij lange boekenlijst van vaak gelezen werken, die zijn biograaf Vaucher heeft samengesteld, prijken dan verder nog werken van militair-historische aard: Liddell Hart, Churchill, Clausewitz, maar ook Dale Carnegie's How to win friends... Die leeshonger schijnt overigens ook nu nog niet gestild te zijn en John Gunther vermeldt zelfs dat Nasser als president voor zover hem bekend de enige staatsman is die niet alleen een luchtpost-abonnement op Foreign Affairs heeft, maar het tijdschrift ook nauwgezet leest. Bekend is voorts zijn voorliefde voor enkele Europese componisten, met name Beethoven en Rimsky-Korsakov. Minder bekend is het feit dat hij eens op een schooltoneeluitvoering de titelrol speelde in Shakespeare's Julius Caesar. Na afloop van de middelbare schooljaren gaf hij zich op voor de militaire academie. Hij werd echter geweigerd. Zijn sociale afkomst en het feit dat er een | |
[pagina 177]
| |
politie-dossier over zijn politieke activiteiten bestond spraken in zijn nadeel. Na het Brits-Egyptische verdrag van 1936 werd de officiersopleiding voor alle bevolkingslagen opengesteld. Nasser gaf zich wederom op en werd ditmaal aangenomen (maart 1937). Met sommige collega's sloot hij een hechte vriendschap en enkele van hen behoorden tijdens de coup van 1952 tot zijn naaste medewerkers. Toen hij een stoomcursus van zestien maanden achter de rug had werd hij als tweede luitenant geplaatst in het garnizoensstadje Mankabad in de buurt van Assioet. Het was hier dat de basis voor de revolutie, veertien jaar later, werd gelegd. | |
III.Er bestaat in de Arabische wereld een zeer populaire legende die, naast de onuitputtelijke bron van de ‘Duizend-en-één-nacht’-vertellingen, op het repertoire van de in deze wereld zo geliefde figuur van de verhalenverteller niet licht zal ontbreken. De legende vangt aldus aan: ‘.. Er waren eens drie scholieren, Nizam al-Mulk, Omar Khayyam en Hassan ibn-SabahGa naar eind1 geheten, die een plechtige eed zwoeren elkaar in alles bij te staan om de wereld te beheersen...’ Naar het voorbeeld hiervan zou wel eens een nieuw verhaal aan de reeks van bestaande vertellingen kunnen worden toegevoegd, waarvan de openingszin zou kunnen luiden: ...Er waren eens drie jonge officieren die een plechtige gelofte aflegden elkaar bij te staan om hun land van alle kwalen te genezen...’ Alleen zou het hier dan geen legende betreffen. Het was op Nasser's verjaardag (15 januari 1938 om precies te zijn) tijdens een feestje ter ere van dit feit, dat de jarige zijn beide feestvierende collega's ontnuchterde met een serieus bedoeld voorstel van bovenstaande strekking. Deze zo melodramatisch klinkende gelofte werd ook inderdaad door de betrokkenen afgelegd. Het beoogde doel was zeker bescheidener van aard dan dat van hun 11e eeuwse voorgangers maar toch geenszins een bagatel. | |
[pagina 178]
| |
Van Mankabad tot de staatsgreep van 1952 lag een moeilijke en bovenal gevaarlijke weg, niet in de laatste plaats vanwege Faroeks almachtige en meedogenloze geheime politie. Nasser ontpopte zich als de talentvolle en onbetwistbare leider der in aantal gestaag groeiende revolutionaire officieren, die tevens de enige was in wiens handen zich het gehele netwerk van clandestiene activiteiten concentreerde. Zijn medestanders werden door hem in cellen van vijf georganiseerd om de kans op ontdekking zo klein mogelijk te houden. Het bekende incident van 4 februari 1942 waarbij koning Faroek onder bedreiging van Britse tanks gedwongen werd een niet pro-As gezinde premier (Nahas Pasha) te aanvaarden deed het getal der samenzweerders, die zich hierdoor in hun nationale eer gekwetst voelden, nog toenemen. Naast dit clandestiene aspect van zijn leven vervolgde Nasser met succes zijn militaire loopbaan. Na de Palestijnse oorlog - hij werd er gewond en zocht tijdens de eerste wapenstilstandsperiode Israëlische officieren op om inlichtingen te verkrijgen over de Joodse illegale activiteiten tegen het Britse mandaatbestuur - werd hij lt.-kolonel (1951) en docent aan de Hogere Krijgsschool. Hij was inmiddels gehuwd met Tahia Khazem, de dochter van een Perzisch zakenman in Kairo. In de gewijzigde situatie van Egypte na de tweede wereldoorlog - de terugtrekking der Britse bezetting langs het Suezkanaal, de nederlaag tegen Israël, het Palestijnse wapenschandaal, de toenemende sociale spanning in het land zelf - richtten de activiteiten van de zich nu de ‘Vrije Officieren’ noemende organisatie zich steeds meer op de omverwerping van de bestaande sociale orde. De fantastische orgie van corruptie, uitspattingen, politieke moorden en samenzweringen tijdens de laatste maanden van Faroek's koningschap tekende de verziekte atmospheer waarin zich het laatste bedrijf van de ‘Crépuscule des Pachas’ (aldus de titel van Edouard Sabliers meesterlijke artikelen-serie in Le Monde, aug. 1952) voltrok. De bijtend-humoristische kant ervan treft men in P.H. Newby's roman The picnic at Sakkaraaan. | |
[pagina 179]
| |
De zekerheid dat de veiligheidsdienst hen op het spoor was gekomen dreef de revolutionaire officieren tot snel handelen. Het spannende relaas van de ‘khaki-revolutie’ van 23 juli - een zeer onbloedige overigens, slechts twee soldaten werden bij ongeluk gedood - is reeds ettelijke malen opgetekend, niet in de laatste plaats door enkelen die er een actieve rol in vervulden. (zie bv. Anwar al-Sadats Revolt on the Nile). Eenmaal aan de macht gekomen bleken de Bikbashis, behalve enige algemene doelstellingen als de beëindiging van de Britse bezetting van het Suezkanaal en het doorvoeren van agrarische hervormingen, niet over een concreet uitgestippeld politiek program te beschikken. Twijfel aan eigen kunnen had hen vrij kort voor de staatsgreep ertoe gebracht de integere, hen in jaren overtreffende, generaal Naguib te verzoeken hun - nominale naar later bleek - leider te worden. Diezelfde twijfel leidde ertoe dat zij aanvankelijk besloten om met behulp van fatsoenlijk geachte politici van het ancien régime de politieke en sociaal-economische sanering van het land aan te vatten, hetgeen al spoedig op een teleurstelling uitliep. ‘And so (aldus Keith Wheelock in zijn Nasser's new Egypt) the job of governing fell to the Free Officers by default.’ Het allesovertreffende belang van de Egyptische revolutie ook voor de overige Arabische wereld lag echter primair in het feit dat een nieuwe ‘klasse’ van jonge verwesterde ‘effendi's’ met succes de strijd had aangebonden tegen de ‘onheilige alliantie’ van vreemde overheersers en feodale pasha's. Dat hierbij de ‘effendi's in uniform’ als gangmakers optraden was slechts het natuurlijke gevolg van het feit dat in het Midden Oosten juist de militaire academies - via het aanleren van nieuwe krijgstechnieken en organisatorische vaardigheden - reeds geruime tijd fungeerden als centra van contact met een zich verbreidende Westerse cultuur. | |
IV.Buiten het kader van het emancipatie-proces der ‘ef- | |
[pagina 180]
| |
fendi's’ behoort Nasser als ‘charismatische’ leidersfiguur tot het in de geschiedenis van oudsher zo interessante probleem der ‘Grote Mannen’. Aanvankelijk slechts in de kring der Vrije Officieren bekend als de eigenlijke organisator van de staatsgreep trad hij na de succesvolle strijd om de macht - tegen de Mohammedaanse Broederschap, tegen de Communisten en tenslotte tegen generaal Naguib zelf - in oktober 1954 als Egypte's ‘sterke man’ naar voren. Zijn populariteit in het land was echter nog verre van groot ondanks het accoord met Engeland inzake de ontruiming van het Suezkanaal en de op stapel gezette landhervormingen. Het niet invoeren van een democratische constitutie bezorgde hem onder de intellectuelen vooral vele tegenstanders. Als de turbulente onrustzaaier in het Midden Oosten verkreeg zijn naam in het Westen een algemene bekendheid. Toch was het zijn beweerde pro-Westerse gezindheid die op 26 oktober 1954 een lid van de Mohammedaanse Broederschap tot een aanslag op zijn leven aanzette. In die tijd ook uitte hij openlijk gevoelens van sympathie jegens Israëls toenmalige premier Moshe Sharett en scheen het probleem der inter-Arabische verhoudingen hem nauwelijks te interesseren. Het jaar 1955 bracht de grote ommekeer. Het was het jaar van de Israëlische represaille-actie tegen Gaza (een eerste uiting van Ben Goerions ‘tough line’-politiek t.a.v. Israëls Arabische vijanden); het Bagdadpact (een nieuwe illustratie van Dulles' pactomanie); de Bandoeng-conferentie (het Aziatisch-Afrikaanse ‘derde weg’-antwoord), Egypte's wapenaccoord met het Sovjetblok (het debuut van de ‘koude oorlog’ in het Midden Oosten) en het begin der machinaties rondom de Assoeandam-credieten (een typisch voorbeeld van de botsing tussen ‘koude oorlog’ politiek en neutralisme). 1956 was het jaar van de Suez-crisis. Terwijl men in het Westen hem tot een persoonlijke vijand verklaarde (aldus Premier Eden in zijn radiorede van 8 augustus: ‘Our quarrel is not with Egypt, still less with the Arab world. It is with Colonel Nasser.’) werd hij met één | |
[pagina 181]
| |
klap in de gehele Arabische wereld het idool van de massa - de verpersoonlijking van het Arabisch réveil. De populaire chansonnier Mohamed Abdel Wahab schiep op hem een lofzang - op de melodie van het Wolgalied. (Een wel gekozen symbolisering van een politieke heroriëntatie?). Nog wijdsere perspectieven scheen 1958 te bieden, het jaar van de Egyptisch-Syrische unie en de Irakse ‘Bastille-bestorming’. Het olierijke Irak weigerde echter vooralsnog de derde zuil van het fragiele - en oliearme - gebouw der Verenigde Arabische Republiek te worden. Nasser hield philippica's tegen het communisme, maar overigens werd het in het Midden Oosten wat stiller. 1960 werd het jaar van Afrika. Doch strekt Afrika zich niet uit van Kaapstad tot Port Said en buigen niet dagelijks 35 millioen zwarte Islamieten zich in de richting van Mekka? Ligt - zo zal men vragen - in de hierboven geschetste reeks van ontwikkelingen nu het antwoord besloten op de vraag welke historische rol in Nasser een vertolker heeft gevonden? Heeft ‘Nasser de leider - en misschien toch ook de gevangene? - van het agressieve Pan-arabisme’ het definitief van ‘Nasser de sociale emancipator’ gewonnen? De resultaten van de landhervormingen in Egypte zijn zeker niet impressief te noemen. Van de door Nasser beloofde nieuwe maatschappij-orde - een ‘socialistisch-democratisch-coöperatieve’ - is nog maar weinig te bespeuren. Niettemin werd in juli 1952 een nieuw tijdperk in de geschiedenis van het land ingeluid. In het ‘démenti au fatalisme’, aldus de Lacoutures, moet de blijvende betekenis van het régime der Bikbashis gezocht worden. Tijdens zijn rede voor de Verenigde Naties in oktober 1960 sprak Nasser over ‘de nieuwe naties, die het tijdperk van stoom en electriciteit gemist hebbende vast besloten waren dat van de atoomenergie niet aan zich te laten voorbijgaan.’ Ligt hierin een aanwijzing dat de reeds zo overvloedige schat van volksverhalen in de Arabische wereld wellicht in de toekomst verrijkt zal worden met nog | |
[pagina 182]
| |
een nieuwe - naar waarheid op te tekenen - vertelling? Een vertelling waarvan de titel zou kunnen luiden: ‘De Bikbashi contra de Egyptische abrikozen’? Biologie |