| |
| |
| |
Henriëtte Boas
Abdel Karim Kassem van Iraq
Iraq.
Iraq, - werd in 1920 Brits mandaatgebied, doch met een eigen koning, Feisal I, die overigens niet zelf uit Iraq stamde. In verschillende opzichten is zijn bevolking geen eenheid, en de tegenstellingen tussen de verschillende delen hebben ook vaak hun invloed op de bestuursvorm doen gelden. Van de ca. 5½ millioen inwoners zijn er ca. 5 millioen Moslems, doch 3 millioen hiervan zijn Soennieten, en 2 millioen Sji'ieten. Van de 3 millioen Soennieten zijn ca. 1,2 millioen Koerden (in het Noorden, in de bergen van Mosoel en Kirkoek), geen Arabieren, en die zich vaak sterker verwant voelen met hun stamgenoten in Turkije, Perzië en Armenië. Iraq is dus geen zuiver Arabisch land, te meer wegens de aanwezigheid van Chistenen, behorend meest tot de Oosterse riten. Niet minder belangrijk is de sociaal-economische tegenstelling, enerzijds tussen de bevolking van de steden: Baghdad, Basra, Mosoel, Kirkoek en de dorpen en nomadenstammen, en anderzijds tussen de zeer rijken - hetzij de grote grondbezitters in de steden, hetzij de sjeikhs - en het grotestadsproletariaat en de stamleden. Pas in de laatste decennia is er ook een middenstand opgekomen.
Het bestuursapparaat en de rechterlijke macht werden in de jaren 1920 en volgende door de Engelsen geheel naar Westers voorbeeld opgebouwd. Echter, zoals de Iraqse historicus Majid Khaddouri, in zijn Independent Iraq, A Study in Iraqi Politics opmerkt, was het land daarvoor nog in het geheel niet rijp. Wat b.v. de Parlementsverkiezingen betreft, deze zijn in feite steds ‘onvrij’ geweest, daar vooral op het platteland en bij de stammen de Regering in feite grote invloed op de wijze van stemmen uitoefende. Hoewel er van meet af aan grote belangstelling was voor het oprichten van politieke partijen naar Westers model, leidde dit toch niet, naar Khaddouri opmerkt, tot een gezond politiek
| |
| |
leven. In de aanvang van de twintiger jaren waren in Iraq een vijftal partijen, die alle voornamelijk streefden naar beëindiging van het Britse Mandaat, en zich niet bezighielden met sociale of economische problemen. Nadat Iraq in 1932 onafhankelijk was geworden, hadden zij hun raison, d'etre verloren. Nieuwe politieke partijen werden pas weer gevormd in 1946, toen vijf officiële partijen erkend waren, die naast een nationalistisch ook een min of meer gematigd sociaal-economisch program hadden. Van deze vijf is thans nog slechts één, de Nationale Democratische Partij (al-Hizb al-Watani al-Democrati), onder leiding van Kamil al-Chadirchi, belangrijk, en zelfs sinds januari 1960 toegelaten.
Eén van de opvallende trekken van dit politieke leven is de grote instabiliteit der Regeringen; in 49 jaar zijn niet minder dan 59 verschillende Kabinetten opgetreden. Bovendien, naar Khaddouri opmerkt, kwam aan een Kabinet vrijwel nimmer op constitutionele wijze een einde. Over de verschillende staatsgrepen meldt hij (pag. 365) dat de voornaamste hiervan in 1934, 1936, 1938, 1940-1, 1948, 1952 en 1958, a.h.w. ‘cyclisch’ optraden, en voor de oorlog twee, en na de oorlog vier jaar nodig hadden om te rijpen. Na iedere staatsgreep hergroepeerden de elementen uit het zo juist ten val gebrachte Kabinet zich, en wachtten hun tijd af om opnieuw naar de macht te grijpen, volgens de gewone onconstitutionele methoden, en daarbij gebruik makend van de talrijke ontevreden elementen in het leger en op straat.
Het voornaamste gebruik dat men in Iraq, evenals in andere Arabische staten, van de parlementaire democratie maakte, was: tegenstand tot de Britse Mandaatregering tot uitdrukking brengen; na de opheffing van het Mandaat in 1932 had het Parlement dan ook weinig betekenis meer; de oudere nationalisten toonden er weinig respect voor, niet zozeer de jongeren, die een actieve rol wilden spelen. Zo leidde de zelfstandigheid tot het verdwijnen der democratische vormen en tot de vestiging van wat Khaddouri noemt ‘bona fide dictatorships’.
| |
| |
Hij meent dat Iraq nooit zulk een economisch vooruitgang zag, zulke een vermeerderde welvaart en zulk een omvangrijke ontwikkelingsplannen als tijdens de korte regering van Feisal II, nadat Noeri es-Said in 1953 de nieuwe petroleum-overeenkomsten had getekend, met invoering van de 50-50 basis.
Vooralsnog ziet het er echter naar uit, dat Kassem zozeer in beslag wordt genomen door de noodzaak zichzelf te handhaven, dat hij veel minder voortgang maakt met de nodige sociale en economische hervormingen dan hij bij de aanvang van zijn bewind van plan was.
| |
De revolutie van 1958.
De omstandigheden waaronder Kassem aan de macht kwam zijn bekend. In de vroege ochtend van 14 juli 1958 had te Baghdad een staatsgreep plaats, die zowel voor het Westen als ook voor Moskou als een volkomen verrassing kwam. Een groep officieren maakte zich allereerst meester van het radio-station en het postkantoor, omsingelde daarna het paleis, vermoordde jonge koning Feisal II, andere leden van de koninklijke familie, en gedurende de volgende dagen ook de Premier Noeri es-Said. Daarop proclameerden de voornaamste leiders, onder wie Kassem, een Republiek, met een regering, die bestond uit een Souvereine Raad van drie mannen, vertegenwoordigers van respectievelijk de Soennieten, de Sji'ieten en de Koerden, en een Regering van 13 leden, waarin hijzelf Premier en Minister van Defensie was, en zijn rechterhand, Abd el-Salam Aref, plaatvervangend Premier en Minister van Binnenlandse Zaken. Van deze Regering is, na verscheidene wijzigingen, thans niemand meer in functie behalve Kassem zelf.
Tevens kondigde Kassem aan dat de politieke partijen, die reeds door Noeri es-Said begin mei 1958 waren afgeschaft tot nader order afgeschaft zouden blijven. De ‘overgangsperiode’ tot herstel van de parlementaire democratie zou echter zo kort mogelijk zijn. Toch zou het tot januari 1960 duren voor althans drie partijen - de Nationaal-Democraten, de Koerdische
| |
| |
Democraten, en de Communistische splinter-groep van Daoud es-Sayegh - weer vergunning kregen tot officiële politieke activiteit, terwijl ook sindsdien het Parlement nog niet werd hersteld. Er is nog steeds geen grondwet.
De revolutie van 19 juli 1958 was dus in de eerste plaats een militaire staatgreep. De collega's van Kassem, die meenden, dat zij allen nu aan het bewind zouden komen, zagen zich echter spoedig in hun verwachtingen bedrogen. Kassem bleek al zeer spoedig de sterke man. Hij, hoofd van de strijdkrachten, koos de leden van zijn Kabinet vrijwel geheel zelf. In dit Kabinet zijn de wetgevende en de uitvoerende macht verenigd. De ‘eenheid van de Republiek’, waarop in talrijke Regeringsverklaringen steeds weer de nadruk werd gelegd, was voor Kassem duidelijk van groter belang dan een parlementaire democratie.
Als beroepsofficier stond hij wellicht zelfs wantrouwend tegenover elke politieke activiteit. Het is moeilijk zich van het karakter van Kassem, de ‘Za'im’, de grote leider, een duidelijke voorstelling te vormen. Ook in Iraq zelf geldt hij als een raadselachtige figuur, die door weinigen werkelijk goed gekend wordt. Wat sociale herkomst en opleiding betreft is hij te vergelijken met Nasser. Hij werd in 1914 te Baghdad geboren, komt uit de middenstand, en werd officier. Evenals Nasser kwam hij door een militaire staatsgreep aan het bewind, en wist hij zich al zeer spoedig van zijn voornaamste colega ‘Aref’ te ontdoen. Foto's doen hem kennen als een voor een Iraqi lange figuur, met een ‘horse-face’, dat zeer streng en gesloten kan staan, maar ook charmant kan lachen. Zeer behoedzaam, en bijzonder intelligent, heeft hij zich tot dusver als een ware politieke koorddanser weten te handhaven, maar mede dank zij een rigoureuze beheersing van het staatsapparaat, de steun van een groot deel van het leger, de controle van de rechterlijke macht, een zeer scherpe censuur van de pers. Of hij zijn precaire positie lang zal weten te handhaven, moet echter nog blijken, want hij moet rekening houden met talrijke vijanden, zowel in het binnenland als onder zijn Arabische broeders
| |
| |
elders. Bovendien zijn deze vijanden niet steeds dezelfde, en kunnen de vrienden van vandaag de vijanden van morgen zijn. Dat vijanden in Iraq het niet bij woorden laten, moet hij zich maar al te zeer bewust zijn, gezien enerzijds de wijze waarop hij zelf en zijn vrienden van juli 1958 zich van het voorgaande regime ontdeden, en anderzijds de aanslag van 7 oktober 1959 op zijn eigen leven. Geen wonder dat voor hem voorlopig de enige mogelijkheid een dictator of semi-dictator is.
| |
Het Westen en de V.A.R.
Wat zijn vrienden betreft, heeft hij het het best getroffen met de Grote Mogendheden, van welke zowel het Westen als de Sovjet-Unie zijn vriendschap op prijs stellen. Anderzijds moet de leider van een land, dat niet ver van de Sovjet-Unie is gelegen, en waar sterke Communistische groepen zijn, doch dat voor 90% van zijn inkomsten afhankelijk is van petroleum-royalties uit het Westen die ca. $230 millioen per jaar opleveren, ook beide te vriend houden. Al werd in de staatsgreep de steeds zo krachtig door Engeland gesteunde Hasjemietische dynastie in Iraq uitgemoord, en al trad Kassem officieel uit het door zijn voorganger ondertekende Pact van Baghdad, toch erkende het Westen al zeer spoedig het nieuwe regime, waarvan het grote stabiliteit verwachtte en gingen de V.S. en ook Engeland voort Iraq militair materiaal te leveren. Kassem op zijn beurt zei de overeenkomsten met de Westelijke petroleum-maatschappijen niet op, al drong hij aan op herziening van overeenkomsten. Ook nam hij, evenmin trouwens als de Iraq Petroleum Company, aanvankelijk deel aan periodieke petroleumbijeenkomsten van de Arabische Liga, ook omdat de belangen van Iraq, een der ‘have's’, hier geenszins parallel lopen aan die van de Arabische have-not's. Wel nam Iraq het initiatief, buiten de Arabische Liga om, tot een conferentie in Baghdad, in augustus 1960, van vertegenwoordigers van petroleum-producerende landen in het Nabije Oosten, al werd ook aan de in oktober 1960 te Beiroet gehouden petroleum-conferentie van
| |
| |
de Arabische Liga deelgenomen.
De Arabische Federale Unie tussen Iraq en Jordanië, die enige maanden voor de staatsgreep op 15 februari 1958 was gevormd om als tegenwicht te dienen tegen de 14 dagen eerder gevormde V.A.R., werd kort na de staatsgreep opgezegd. Zelfs wierp Kassem begerige blikken op Jordanië, en zijn steun aan de Palestijnse Arabieren, waarvan er een aantal aan de militaire academie te Baghdad werden opgeleid, was niet in de laatste plaats tegen Hoessein gericht. Pas de allerlaatste tijd is er verbetering ingetreden: Jordanië zei zelfs toe alle mogelijke faciliteiten te zullen geven voor de imen export van goederen voor Iraq door Akaba. Dit herstel van goede betrekkingen is ongetwijfeld mede te danken aan de vrees van Iraq te zullen worden afgesneden van de havens van Syrië.
Wat betreft de Arabische Liga: Iraq, dat sinds lang een weinig actief lid van de Liga was geweest, beloofde na de staatsgreep zijn reeds vele jaren achterstallige contributie te voldoen, en voortaan een trouw lid te zullen zijn. Evenwel, lange tijd nam het noch deel aan de bijeenkomsten van de Politieke Raad van de Liga, noch hield het zich t.a.v. de buitenlandse petroleum-maatschappijen aan de Liga-politiek. Pas aan de begin februari gehouden Liga-bijeenkomst, die zelfs te Baghdad plaats vond, nam Iraq weer deel.
| |
Verhouding met Nasser.
De staat Iraq, die reeds onder het vorige regime het leiderschap in de Arabische wereld aan Egypte had betwist, wilde ook onder Kassem niet de tweede viool spelen tegenover Nasser. Anderzijds begonnen reeds kort na de staatsgreep Nasser zelf en de Egyptische pers en radio heftige aanvallen op Kassem te doen, die zij een ‘verrader’ noemden en een ‘agent van het internationale communisme’. In Iraq zelf wordt Nasser geacht samen te werken met de illegale Ba'ath partij. Wel was in 1958 een handelsverdrag met de V.A.R. gesloten, maar vooral in 1959 spitsten de tegenstellingen tussen Iraq en de V.A.R. zich toe.
| |
| |
| |
De Ba'ath.
De Iraqse pan-Arabische, anti-Communistische Ba'ath-partij, die sterke sympathie voor Nasser heeft en vele geestverwanten o.a. in Syrië, zag zich, evenals de Istiqlal, sinds november 1958 elke openbare activiteit ontzegd. Allereerst werden hun voormannen gelimineerd, in de eerste plaats de voormalige Onderbevelhebber van het leger, Vice-Premier en Minister van Binnenlandse Zaken Abdel Salam Aref, die in juli 1958 Kassem's rechterhand was geweest, maar als vurig aanhanger van Nasser en voorstander van een unie van Irak en ook om zijn persoonlijke eerzucht door Kassem zeer spoedig op de achtergrond was gedrongen. Nadat hij op een propaganda-tournee door Zuid-Iraq door het volk was toegejuicht als ‘de Nasser van Iraq’ dwong Kassem hem begin september 1958 de eervolle maar onschadelijke positie van Ambassadeur in Bonn te aanvaarden, en werd hij van zijn toenmalige functies ontheven. Toe hij binnen twee maanden zonder toestemming van Kassem naar Iraq was teruggekeerd, werd hij beschuldigd van hoogverraad. Eenzelfde lot trof de uit de Tweede Wereldoorlog bekende pro-As opstandeling Rasjid Ali al-Ghailani, die kort na de staatsgreep van Kassem verlof had gekregen uit Egypte, waar hij na zijn veroordeling in 1941 een toevlucht had gezocht, terug te keren. Na een geheim proces werden beide mannen in december 1958 ter dood veroordeeld, welke straffen later in langdurige gevangenisstraf werden omgezet.
De opstand in het petroleum-district Mosoel begin maart 1959, met behulp van legereenheden onder kolonel Abdoel Wahab Sjawaf, die bij de staatsgreep van juli 1958 eveneens tot Kassem's naaste medewerkers had behoord werd eveneens geleid door leden van de Ba'ath; velen van hen vluchtten, nadat Kassem de opstand met hulp der Communisten had onderdrukt. In de opstand werd de hand van Nasser gezien. Kolonel Sjawaf had bij het begin van de opstand via radio-Mosoel op 8 maart Kassem beschuldigd een tyrannieke dictatuur in Irak uit te oefenen, alle middelen van het land ten eigen bate te wenden, de beginselen en doel- | |
| |
einden van de revolutie van juli 1958 te hebben verraden, vele officieren te vervolgen en terzijde te hebben gesteld en te hebben vervangen door opportunisten; de Communisten te steunen; de Ministers van de Revolutie te hebben verwijderd en de Souvereiniteitsraad haar bevoegdheden te hebben ontnomen; onvoldoende solidariteit met de Arabieren elders te tonen, en duizenden nationale elementen gevangen te hebben genomen. - Sjawaf zelf werd door zijn eigen militairen gedood na het bombardement van zijn hoofdkwartier door de Iraqse luchtmacht.
Ook de aanslag op Kassem van 7 oktober 1959, op klaarlichte dag in een der hoofdstraten van Baghdad, werd toegeschreven aan de Ba'ath, die hierbij agente van Nasser zou geweest zijn. In het volgende proces, duidelijk een monsterproces tegen Ba'ath, werden 30 Iraqi's, meest leden van de Ba'ath, ter dood veroordeeld, en vijftig anderen tot min of meer langdurige gevangenisstraffen. Onder de bij verstek ter dood veroordeelden was Foead al-Rikaby, oud-Secretaris van de Ba'ath, die in het eerste Kabinet na de staatsgreep Minister van Wederopbouw was geweest.
Met een groot deel van haar leiders òf in de gevangenis, òf in het buitenland, heeft de Ba'ath op het ogenblik geen werkelijke leider; men wacht op de vrijlating van Aref, hetgeen niet onmogelijk zou zijn wanneer Kassem deze nodig zou hebben als tegenwicht tegen de Communisten. In de laatste maanden heeft de Ba'ath, naar verluidt, haar invloed onder jonge onderwijzers en juristen en onder de studenten versterkt; ook zijn vele officieren nog loyaal aan Aref.
| |
Iraqse Communisten en Sovjet Unie.
Aanvankelijk vreesde het Westen, dat Kassem sterk pro-Communistisch was, en dat zijn bewind een einde zou maken aan de Westerse invloed in Iraq. Hoewel in het begin voor deze opvatting wel aanleiding was, heeft Kassem vooral het laatste jaar zich duidelijk tegen de Communisten te weer gesteld, zo sterk zelfs dat recentelijk (begin februari 1961) Moskou zich tegen
| |
| |
hem heeft gekeerd, althans in radio-uitzendingen en publicaties.
Wat zijn aanvankelijk pro-Communistische houding betreft, nadat Iraq uit het Baghdad Pact getreden was, hadden enkele weken daarna, in april, de laatste R.A.F.-troepen het vliegveld Habbaniyah moeten verlaten. In het najaar van 1958 keerde de in de Sovjet Unie vertoevende Koerden-leider Moella Moestafa al-Barzani op uitnodiging van Kassem naar Iraq terug gevolgd door vele andere Koerden-vluchtelingen. De betrekkingen met de Sovjet Unie, die in januari 1955 door Noeri es-Said waren verbroken, werden door Kassem hersteld. Een bezoek van Sovjet Vice-Premier Mikojan in april 1960 versterkte de banden nog meer; in 1959 werden overeenkomsten voor technische en economische hulp gesloten, waarbij de Sovjet Unie Iraq 550 miljoen roebel zou lenen tegen een rente van 2½%, en zij Iraq tachtig financiële en economische experts zou zenden en hulp voor de staal-, zwavel-, nitraat- en textielindustrie, en bij de bouw van radiozenders, een stuwdam in de Tigris en een kernreactor voor vreedzame doeleinden. Vooral echter levert de Sovjet Unie belangrijk wapen-materiaal.
Op binnenlands terrein werd, terwijl tot anderhalf jaar na de staatsgreep alle politieke partijen verboden bleven, geen belemmering in de weg gelegd aan de oprichting van vakverenigingen, die vaak centra van Communistische activiteit werden, en van allerlei andere organisaties, als de Partizanen van de Vrede, de Vrouwen Bond, verscheidene Boerenbonden, en de Verenigingen tegen het analfabetisme, die vaak feitelijk Communistische mantelorganisaties zijn.
De drie partijen, die in januari 1960 geoorloofd werden verklaard, zijn alle zeer links. Echter werd bij herhaling de veel grotere Communistische partij van Zaki Khairi erkenning geweigerd.
Desondanks hadden de Communisten sedert de arrestatie van Aref, die als Minister van Binnenlandse Zaken hun oontplooing had tegengehouden inderdaad opmerkelijke resultaten behaald. Aanhangers telden zij in het regeringsapparaat, de veiligheidsdiensten, in ra- | |
| |
dio - voorlichting. De opstand te Mosoel werd met hun hulp onderdrukt. Nadat echter de Communisten daarna het recht in eigen handen hadden genomen, en velen van hun tegenstanders na een proces voor ‘volksrechtbanken’ hadden terechtgesteld, volgde in een reeks van processen tegen hén talrijke doodstraffen,
Ook na de opstand op de petroleumvelden van Kirkoek in juli 1959 nam Kassem krachtige maatregelen; tegen de onder Communistische leiding staande ‘volksverzetsgroepen’. Begin november 1960, na de verkiezingen voor de vakverenigingsbesturen werd streng opgetreden tegen de Communistische leden, die beweerden dat uitslag vervalst was, en werd het Communistische blad Sawt al-Sja'ab verboden.
Bij de langzaam gewijzigde houding van Kassem tegenover de Sovjet Unie mag verder niet worden vergeten, dat deze Iraq weliswaar zeer belangrijke technische en economische steun verleent, doch anderzijds het economische bestaan van Iraq helpt ondermijnen door haar toenemende levering van goedkope Russische olie aan de vrije wereld, en met name aan West-Europa, beneden de geldende wereld-prijzen.
| |
Economische hervormingen.
Een der voornaamste programma-punten van Kassem in 1958 was de verdeling van het land der grootgrondbezitters onder de arme boeren, en een vijfjarenplan om het uiterst ingewikkelde systeem van grondeigendom in Iraq te herzien. Betrekkelijk weinig hiervan is echter tot dusver verwezenlijkt. Zo waren in maart 1960, hoewel ruim 2½ millioen HA grond geconfisceerd waren, ruim 100.000 HA hiervan onder in totaal ruim 2.000 boeren verdeeld. Wel had de aankondiging van deze hervormingen vaak een desintegrerende werking: zo weigerden boeren, die verwachtten zelf spoedig grondeigenaar te zullen worden, deze langer voor de eigenaren te bewerken.
In het algemeen kan worden gezegd dat Kassem en zijn medewerkers bij de overname van de macht wel geleid werden door algemene denkbeelden van anti-feodalisme en sociale hervormingen, gebaseerd op gro- | |
| |
tere produktie en een billijker verdeling van de welvaart, doch weinig kennis hadden van economische problematiek, en hiervoor ook niet voldoende deskundigen wisten aan te trekken.
Anderzijds heeft juist het laatste jaar de opbouw van de gewapende macht en het steeds uitgebreider interne veiligheidsapparaat enorme eisen aan Iraq's budget gesteld. Ook heeft de overal heersende angst en onderlinge achterdocht een verlammende werking op het sociale en economische leven. De algemene toestand werd eind december j.l. beschreven als een toestand van terreur, waarbij het leger onder Kassem's vriend al-Abdi feitelijk een soort schrikbewind uitoefent, er een strikte pers-censuur bestaat, en de gevangenissen vol zijn met tegenstanders van het huidige bewind, uit vele verschillende kringen. Niettemin zou er volgens deze berichten een sterke ondergrondse beweging zijn, of liever, verscheidene ondergrondse bewegingen, die alle ook weer een zekere aanhang in bepaalde kringen van het leger hebben en daardoor, langs ondergrondse wegen, ook over wapenen kunnen beschikken. Dat ook op het leger niet voor 100% te rekenen is door Kassem, heeft de opstand van Mosoel geleerd, evenals trouwens zijn eigen staatsgreep door legerofficieren werd uitgevoerd.
Om de figuur van Kassem recht te doen wedervaren moet men bedenken dat hij voor een vrijwel onmogelijke taak is geplaatst. Anderzijds mag men zich afvragen, of onder zijn bewind Iraq thans gelukkiger is dan onder de monarchie en Noeri es-Said.
Moriae Encomium
‘Die hier te Lande wys wil zyn die moet zich houden als of hy mal ware ende en segghen niet al dat hy weet.’
Willem Meerman ± 1600
|
|