| |
| |
| |
J.C. van Schagen
Een gewetensonderzoek
De beschouwingen van Adri Laan in De Nieuwe Stem van november j.l. raakten me in het hart. Ik heb het zeker niet allemaal begrepen, maar wat ik volgen kon gaf me de voldoening, dat ik dit soort dingen dan toch niet zó gek had aangevoeld tot nog toe. Intussen was ik na afloop toch wat ongerust. Was ik zelf nu wel zindelijk? Waarom had mijn werk niet méér last van de algemene ruzie met ‘God’, die toch heus ook aan mij niet voorbijgaat? En moet ik nu eindelijk ook niet eens wat minder slordig omspringen met mijn medemens? Ik heb daarom deze ongerustheden, in een paar vragen geformuleerd, voorgelegd aan mijn alter ego, het wezen dat me begeleidt - ik ben wat schizofreen, ongevaarlijk gelukkig. Zijn antwoorden zijn misschien wel eens aardig om te vernemen. Omdat het hier ervaringen, direct uit het atelier, betreft van een practizerend, modern ‘imagier’, weliswaar van klein kaliber, maar één, die nu eenmaal een soort tweede zelf naast zich heeft, dat zijn doen en laten constant en soms vervelend nauwlettend observeert en dat even consciëntieus boek houdt van de daarbij opgedane ondervindingen. Het is wel een beperkt stel, deze twee, maar ze doen hun best, gegrepen als ze zijn door het grote spel, dat hun hart heeft. En niet ieder beeldend kunstenaar kan er zo'n precies boekhoudertje op na houden.
Die vragen waren dan de volgende. Waarom doe ik deze dingen, wat is de zin ervan? Waarom knarst mijn werk niet erger? De situatie is toch zwart genoeg. Ik kan me toch kwaad genoeg maken om de massale stupiditeit om ons heen en ook ik sta toch soms wanhopig voor het zwarte gat. Waarom is mijn werk dan niet méér uit zijn humeur? Waarom ben ik niet getourmenteerd, maudit, chaotisch, angry, enfin, zoals het hóórt? Is dat nu wel in orde? En hoè doe ik mijn werk nu eigenlijk? Gaat het daarbij wel zindelijk en eerlijk toe? Ten slotte: honeste vivere alleen is niet voldoende, zegt men. Er is ook nog: neminem laedere en suum cui- | |
| |
que tribuere! Hoe zit het daarmee?
Mijn alter ego zuchtte: ik moet jou ook alles twéé keer zeggen. Waarom je deze dingen doet? Waarom je als bezeten staat te werken terwijl je eigenlijk niet eens zo best meer staan kan en terwijl niemand er naar vraagt of naar kijkt? Wel, omdat je moèt, vriend. Is dat geen reden genoeg? Zou je niet doodongelukkig zijn, als je het zou moeten opgeven? Heel gewoon omdat je moèt. Het is trouwens net enige wat je kàn.
En als het dan beslist óók nog een zin moet hebben, jij luxe-hond, jij verwende intellectueel, mag ik je er dan aan herinneren, dat, ook als alles faalt en alle grond onder je schijnt weg te zakken, ook als geen stoplap meer helpt, zelfs de grote stoplap ‘God’ niet, ook als je het deficit nergens meer op kan afboeken, er toch één ding staan blijft: je bent. Je leeft en, hoe zinloos het soms allemaal schijnen mag, ergens moet er een Wet in zitten. Hoe dan ook: het is een Spel. Je weet dat in je bloed. Een spel en een wet en die wet dwingt je. Je moet het spel spelen en je wil het ook; je zou niet anders kùnnen willen. Van die wet weten we ongeveer niets, toegegeven. Wat we ervan meenden te weten, het blijkt stof tussen je vingers, wishful thinking, loze praatjes, op zijn best een soort spiegelbeeld. Maar één ding is blijven staan: je bent en je moet en je wil dóórgaan met bennen. En dat kan alleen door veranderen. Het enige dat stand houdt is het nièt standhouden. Het enig reële is het irreële. Was het leven niet absurd, het bestond niet. Verandering is het enig reële. Wees nieuw! dat is blijkbaar het grote gebod. En dat betekent: sterf en sta op! Ieder moment opnieuw en totaal. Partikeltjes zijn we, alleen maar partikeltjes, in een blijkbaar cyclisch proces, een soort eeuwig circus. Rust spuwt beweging, wit spuwt kleuren, holten spuwen massa en alle beweging keert weer terug tot rust, alle kleur tot wit, alle massa tot leegte, zo is het blijkbaar de wet en dat houdt nooit op en elk partikeltje vervult zijn functie op zijn eigen wijs. Jouw wijsje nu is beelden maken en beelden breken non stop. Dat is jouw ‘zin’, want die beelden ben je zelf; in hen vernieuw je je van phase tot phase. Dat is het
| |
| |
weggetje van jouw metamorfose. Wat zal je nu nog naar een verdere ‘zin’ vragen, is dit niet genoeg? Heb je het daarmee al niet zó druk, dat je om dingen als geluk en vrede en dergelijke mooi's al lang niet meer vraagt? Bovendien, waar is je trots, vriend? Wou je nu heus aan de grote deur, die immers toch altijd gesloten blijft, staan schooien om nòg een schepje ‘zin’? Bedel jij om een toetje? Hoe oud ben je, heb je dan niets geleerd, heb je niets beters te doen? Wie schreef er eens: ‘God haalt zijn schouders op. Wij ook. Dat is dan quitte’? En wie schreef:
aan den rand van het zwarte ijs
Allez dan!
Waarom je werk niet méér uit zijn humeur is en het nogal zo'n vaart niet loopt met dat aanstellerige neurieën? Waarom het alleen maar per toeval wel eens knarst? Omdat de dagelijkse suïcide-juncto-wederopstanding van je beeldend bedrijfje, omdat jouw versie van het ‘stirb und werde’ je al dermate in beslag neemt, dat je niet meer hoèft. Dat je geen tijd hebt om kwaad te wezen. Dank zij deze participatie bèn je en dat is genoeg want het is alles. Daarom heb je geen wrok en blijf je vrij van de proccupatie, je buurman eens lekker te pesten. Maak je daarover geen zorg. Want knarsen en doorbreken van grenzen en ruiten ingooien en vlammende protesten en manifesten, dat is allemaal het punt niet. Het doet er niets toe. Knarsen òm te knarsen is alleen maar een stomme opzettelijkheid en alle opzettelijkheid is tot onvruchtbaarheid gedoemd - ook dit is een fragmentje Wet dat nog steeds overend staat. Wat gaat je die kinderachtigheid aan? Doen wat je moèt, dat is het enige, dat je aangaat en de rest is merde. Mag ik je even de slotzin vóórhouden van wat ik onlangs in het Museumjournaal van Sandberg schrijven mocht? ‘Laten we liever maling hebben aan protest-of conformisme en het levende werk zoeken. Dat is vanzelf al protest genoeg en sterker dan enig ander. Wie het levende werk zoekt, dien wordt het protest toegeworpen’. Je hebt gelijk,
| |
| |
antwoordde ik, ik was het even vergeten. Gebroken ruiten, dat is een toetje, niet méér. De scherven vallen je vanzelf wel in je schoot.
Ja, vervolgde mijn boekhoudertje, als de tegenwoordige jongens dit eens bedachten, zou er heel wat minder holle heroïek zijn en ze zouden niet zo krampachtig achter dat gebroken glas hoeven aan te zitten. Grenzen doorbreken is heel nuttig, maar het moet gevolg zijn. Als doel is het waardeloos. Om een nieuw alfabet gaat het spel en wat heeft ook dat nog voor zin, als daar geen nieuwe woorden uit groeien, en wat hebben die woorden voor zin, als er geen nieuwe zinnen uitgroeien, en wat hebben die zinnen voor zin, als er geen nieuwe boeken uit groeien, en wat hebben die boeken voor zin, als ze niet dienen in die constante metamorfose, welke zich mensheid noemt? Het lijkt me dat Laan dìt vooral heeft willen zeggen. Wie het zo verschrikkelijk gewichtig vindt een oud alfabet te vernielen met een nieuw als doel, die begrijpt er niets van en hij komt niet verder dan een dom spelen met zijn losse letters. Vermoedelijk is het zelfs zo, dat het nieuwe boek eerst komt en de nieuwe letters als laatste phase. Laan heeft het eigenlijk allemaal al gezegd, maar het kan niet genoeg herhaald en nog eens anders herzegd worden in deze tijd die puilt van de opzettelijkheid: al dit krampachtige drijven, het is het groot bederf onzer maatschappij, die hoogmoedig onpractisch op doelen mikt in stee van deemoedig efficiënt naar oorzaken te luisteren. Het groot bederf, dat onophoudelijk vernietigt wat tot leven tracht op te staan, en je ontmoet het overal. Ook in de kunst, waar het rondwaart als een pest. Wat jong en sterk begint, schaft zich haastig een theorie aan, dat Nessuskleed, een opzet, waaraan het zich zienderogen verteert. Tot een moedwillige vernietigingszucht uit impotentie alleen overblijft. Een dode as. Laten we toch wéten, dat wie zich om de Hemel bekommert, hem daarmee alleen al heeft verspeeld. De enige weg is: doe wat je moet en zeur niet.
Zeuren we nu zelf niet een beetje? vroeg ik.
Dit is anti-zeuren, sprak mijn vriend. Het irriteert
| |
| |
me soms ook zo, het is allemaal zo oneconomisch. En als boekhouder ben je dan verplicht te waarschuwen.
Maar je wilde weten, hoe het bij jou toegaat? Je bent mijn ideaal niet. Je zindelijkheid. Je eerlijkheid. Neen, man, géén tien. Maar je uitgangspunt is zuiver: doe wat je moèt. En je methode is zuiver: luisteren - gehoorzamen - schiften. Het begint met een blanco en je laat je hand gaan. Er begint iets te bewegen, iets dat er niet was zolang je hand nog niet bewoog, maar nu begint het te bewegen. Lijnen, vlakken, kleuren komen op, een ordening zoekt haar weg. Deze zuiver te dienen is je werk en hoe vollediger je daarbij jezelf vergeet, hoe reëler het jouzelf zal zijn en niets anders. Een soort kristallisatieproces, dat je eerste bewegen oproept uit het onbewuste, het immateriële, het onbestaande - wat Klee het onzichtbare noemde - en dat zich gaat uitspelen in de materie, dat gaat bestaan aan je materiaal en in de regionen van je bewustzijn. Het begint willoos in zoverre dat je bewuste wil ter zijde staat, maar naarmate het proces vordert, naarmate de materialisatie, de realisatie voortschrijdt, gaat het wilselement meer en meer meedoen. Uit een behoefte aan zuiverheid geboren, wordt het werk in een strijd om zuiverheid volbracht. Ook Laan raakt er ergens aan: een onlesbare dorst naar zuiverheid en niets anders is de grote drijfkracht van onze modernen, een positief religieuze drift, in weerwil van alle déraillementen, van alle negativistische randverschijnselen. Maar wacht je daarbij voor de Wil. Hij is verderop in het proces en vooral bij het schiften tegen het eind onmisbaar, maar houd hem eronder! Houd je techniek eronder! Houd ze eronder, die twee! Hun moedwil, hun hartverkillende hoogmoed - die vóórloper van den val en niet voor niets gebrandmerkt als de zwaarste zonde -, ze kunnen je de boel grondig bederven en dan wordt het eind alleen maar een jammerlijke valsheid. Houd ze kort, die twee. Zolang je dat doet vind ik je eerlijk, vind ik je zindelijk. Schieten ze je uit de hand, dan gaat het mis. Want
erger dan de dilettant, die nog geen vakman is, is de vakman, die geen dilettant wist te blijven. Och vriend, het is immers het oude lied:
| |
| |
zo ge alle belangrijkheden ter wereld beheerst, maar ge hebt de liefde niet... dat geldt ook hier. Dienen is je werk, niet pauwen en niet dwingen. Houd je techniek kort, houd je werktuig primitief, je materiaal eenvoudig, want ook jouw vlees is maar zwak. Bestel die mooie, nieuwe spullen niet, die je zo nodig hebt omdat ze het zoveel beter zouden doen, want zoveel beter is zoveel slechter. Een geraffineerd instrument verleidt je maar tot forcering van je materiaal. Terwijl het volgen van-, het luisteren naar je materiaal het halve werk is. Een kunstenaar is een ontdekker, geen fabrikant. Kunst is geen plastic-artikel. Leg je wil niet op, vergeet alle bedoelingen, doe niets tegen het stromen van je werk, om den Hemel zelf niet. En nog minder omdat jij zelf het immers beter kan, mooier, nauwkeuriger, genialer, duidelijker, geestiger, demonischer, diepzinniger, vollediger, informeler, geheimzinniger, smaakvoller, socialer, lelijker, épatanter, zanderiger, moderner irriterender, verantwoorder, logischer, orthodoxer, verrassender, nonfiguratiever of wàt ook, want het is allemaal ijdelheid en het eind is vals. Dienen is het werk, niet je eigen wil en bedoelingen, maar die wonderlijke impuls, die zich zoekt een vorm te banen in wat je hand aan het materiaal begon, al de rest is bagage en hindernis. Je hebt nu iets ter hand dat belangrijker is dan alle bezit, dan alle bedoeling. Je bezit, je bedoeling, dat ken je, dat is niet nieuw meer, het doet er niet meer toe, het verrot met den dag. Maar dit blinde onbestaande, dat nu wezen wil en jou om ogen vraagt - is dit geen pure genade? Zo-even was het nog niet, maar het is nu wordend onder je handen, dìt is het wezenlijk nieuwe - het enige op dit moment - en dàt is het wat van je gevraagd wordt. Herhaal nooit en niets. Zelfs als het begin goed was en je eerst aan het eind dérailleerde, herhaal niet! Is het je nooit gelukt? Alle herhaling is teruggang en hindernis. Eigenlijk is
alles wat je geleerd hebt hindernis, zeker zolang het nog bewust is en niet in je blinde hand overgegaan. Alle theorie is fataal onbruikbaar, dodelijk, omdat ze perse bewust is. Ze is als de generaals in elke nieuwe oorlog, als de domme Hans uit
| |
| |
het sprookje, ze doet altijd wat ze de vorige keer had moeten doen, maar wat nú niet meer dient. Terwijl improvisatie het enige is, in zee springen en zwemmen of verzuipen. Techniek doet niet liever dan herhalen, ze is erop gebouwd. Houd haar kort, houd je wil kort, het zijn knechten, die twee, die het werk moeten vrij houden van de rommel en het stof en de vuiligheid, die zich er zo nodig óók mee moeten bemoeien, knechten, maar jìj maakt de dienst uit, nièt zij! Wees arm, zuiver, gehoorzaam en bekommer je verder om niets, dat geldt ook voor de kunstenaar.
Ja, zei ik, dat is nu erg mooi, maar je weet ook wel... Zeker, viel mijn alwetende boekhoudertje in, ik weet ook wel dat je niet altijd blanco begint. Wel, en hoe vaak versukkel je dan ook? Je gerechte straf. En als je dan per ongeluk toch nog op je pootjes terecht komt, waarom dan? Omdat je aanloop ook maar een losse aanleiding was, die allang overboord lag toen het werkelijk menens werd. De geest woekert ondergronds, als een heidebrand, jongen; jouw zgn. eigen initiatieven, dat is maar oppervlakte-gefrutsel. Verbeeld je toch niet, dat jij het bent, die het werk maakt. Het maakt zich door jouw tussenkomst, je mag het bakeren. Als je dat zuiver doet en er trouw aan ottert, dan mag je het vinden. Maar als je begerig gaat grijpen vergaat het je als Tantalus, onverbiddelijk.
Is het dan toeval als ik wat vind? vroeg hij.
Het is geen toeval, het is toe-val, verklaarde mijn alter ego. Omdat je zus en zo bent, trek je zus en zo aan en dan valt dat op je toe. Het enige wat je te doen hebt - en het is moeilijk genoeg - is: het niet met betweten van je af te duwen. Een glasje in een kaleidoscoop ben je; je verwrikt het kokertje even en een nieuwe figuratie valt op je toe. Strikter nog: jij met heel je situatie, je medeglasjes, jullie vallen samen in een nieuw patroon, een nieuwe phase van je metamorfose. Alleen: in zo'n kokertje uit de bazar zijn het willoze glasjes, maar jij bent een autonoom, met een eigen vrije wil behept, een riskante zaak, vriend, maar daar zit nu juist de muziek.
Intussen, zo vervolgde hij, ligt het meest interessante
| |
| |
van Laans beschouwingen voor jou misschien nog wel hierin, dat hij je op je sociale plichten wijst. Je leeft in een gemeenschap, man, dat vergeet je meestal maar .. Stop! interrumpeerde ik, dit aspect hebben we al afgehandeld. Zo-even, toen je me vóórhield, dat ik nimmer, om wat dan ook, tegen de vleug van mijn werk mag ingaan. Onder de ijdelheden, die je toen opsomde, stonden ook mijn eventuele sociale bestrevingen geboekt.
Hij stokte even, verrast blijkbaar - ook boekhouders vergissen zich wel eens. Toen ging hij voort: voor 90 procent toegegeven. Maar er resteert één ding en daar wou ik het nu juist over hebben: je moet je dingen een fatsoenlijk paspoort meegeven. Als het werk klaar is, heb je ermee afgedaan, zeg je. Maar zìjn leven begint dan pas. Ook voor je buuurman begint het dan pas. Voor hem is dit hoofdstuk het belangrijkste en het kon wel eens langer duren dan het jouwe. Kijk die twee nu eens, ze staan elkaar maar onwennig aan te staren. Daar moet je wat aan doen. Stel ze aan elkaar vóór. Niet eenvoudig? Ik weet het. Het is eenmaal zo, dat je, als het goed is, vooraf niet weet wat je maakt. Achteraf weet je het vaak ook nog niet zo best, al begint je onder het werk toch wel een en ander te dagen. En dan wandelt het ding van je weg, zonder omzien. Misschien, als het al omkijkt, dat het alleen maar is om een lange neus naar je te trekken, als een soort Pinocchio. Wel, dat is dan het vak. Sans rancune. Dat moet je nemen. Wees daarom niet onhoffelijk jegens je Pinocchio en geef hem een goede naam mee, een passende entree, een adaequaat etiket, in die rare, vreemde wereld, waarin hij nu verder alleen rondscharrelen moet. Ook om die buurman van je, die daar staat. Wie je het zijne behoort te geven en die je niet nodeloos beschadigen mag. De man vertrouwt je, hij vraagt contact, hij vraagt naar je werk. Wees daar blij mee en maak je niet van hem af. Telkens als je hem met een ‘Compositie’ afscheept, erger ik me groen aan je. Dat is nog erger dan ‘stilleven met uien’. Jegens je werk, jegens jezelf een bêtise, jegens je onschuldige buurman niet vriendelijker dan een ‘stik!’
| |
| |
Neem dat dopen serieus. Een naam is enorm belangrijk. Het is een fatum en dopen is een kunst apart, een zeer verwaarloosde kunst helaas. Haast je niet. Je zal zien, dat elk werk tal van namen heeft. Men zegt dat Paul Klee soms na maanden pas wist, welke naam de eigenste was. Ik weet niet zo zeker, of er wel zo'n naam bestaan kan, het is wel erg definitief voor deze vloeiende wereld. Het kan toch eigenlijk nimmer anders dan een quaestie van schampschoten zijn, raaklijnen, die de cirkel benaderen, die jij - als passer - van het midden uit trok; ook het treffendst namen-complex is nooit meer dan een veelhoek. Toch, buurman kan er veel aan hebben. Geef hem een lichtje. Misschien zou het nog zo gek niet zijn, elk werk het hele rijtje namen maar mee te geven, dat je, bij enige aandacht al, vindt. Soms zullen het dan zelfs vier rijtjes moeten zijn, als het zo'n wonder is, dat je het op alle manieren kan ophangen. Dat hindert allemaal niet. Want hoe talrijk ze ook zijn - en dat hangt nu helemaal niet aan het nonfiguratieve; ik neem aan om 25 namen te geven aan een stilleven met uien, een illuminatie gelijk - en hoe gevarieerd, die namen, toeschouwers zijn er altijd nog meer en hun variaties zijn nog onnoemelijk veel talrijker en eigenlijk heeft ieder zijn eigen nomenclatuur. Jouw lijstje hoeft alleen maar een gangmaker te zijn. Natuurlijk, de ideaal-buurman hoeft dat alles niet, de creatieve kijker, maar hoe zelden vind je hem anders dan rudimentair ontwikkeld? Terwijl die van goeden wille met zeer velen zijn. Beschaam hun vertrouwen niet. Daarom mogen je namen geen dooddoeners zijn. Zeker, niet ieder kan er een boekhoudertje op na houden - het is zelfs beter van niet. Niet voor ieder zal het doopwerk een pleziertje zijn. Maar laat zo iemand dan een ander geïnspireerde vragen het te doen. Wat was het niet een gelukkige greep, toen onlangs Paul Rodenko de titels schreef bij een tentoonstelling van Livinus van de Bundt! Dit moest veel méér gebeuren.
Geen expositie die zich respecteert moest het zonder literaire assistentie willen doen. Hier ligt een terrein braak voor jonge auteurs.
Honderden namen heeft elk werk en ik geef je toe,
| |
| |
daar is geen beginnen aan, maar een kleine selectie kon je geven, een kleine ordening is uitvoerbaar en het eerste waar je dan op stuit misschien, is wel, dat er somatische namen zijn en pneumatische. Of, wil je het huiselijker, buitenkantnamen die niet verder gaan dan de huid, en binnenkanters die naar de ziel tasten (of dat wat tastbaars ìs).
Met die somatische - het aangewezen genre voor je eenvoudige buurman - zit je natuurlijk pardoes in de vraag der herkenbaarheid. Persoonlijk ken ik geen werkelijke onherkenbaarheid en ik geloof er ook niet in. Zo zal Picasso het ook wel bedoelen, wanneer hij zegt, dat het abstracte schilderij niet bestaat. Ik heb het ook nog nooit ontmoet. Of het zou een volledig blanco moeten zijn - en dan nòg; herinner je je het ex libris van Palma Künkel? hoe vredig, hoe diep, hoe variabel, naargelang van licht en papier! Neen, het kan zijn dat een toeschouwer echt niets ziet, maar dat bewijst dan alleen dat hij beeldblind is. Vaak echter zegt hij het maar, omdat hij kwaad is of lui of ongeoefend (un-gebildet is een pun, die hier wel verleidelijk om de hoek kijkt) Toch: wees een beetje vriendelijker voor hem, hij heeft het moeilijk. Vroeger, toen had je ‘boerenkermis’, of ‘storm op zee’, of ‘stilleven met bloemkool’ en als het heel subtiel werd ‘avondstemming’, dat gaf vasthouden en dat heeft hem verwend. Het bracht hem ook direct en definitief en radikaal op vals spoor. We zijn tegenwoordig ook zo verschrikkelijk ingewikkeld en we willen tegenwoordig ook zo verwoed op zuiver spoor rijden. Toch: er is altijd een relatie met de externe, ‘natuurlijke’ wereld, er zijn alleen maar graden van leesbaarheid. Geef je vriendje grote letters, geef hem een stevig handvat en plaag hem niet, geef hem zijn buitenkanter, waar hij naar snakt. Vergeet niet, dat elk ding ter wereld zijn physionomie heeft, zelfs het groezeligst urinoirfragment - noemt Laan dat ook niet ergens? Elk ding dat bestaat heeft zijn eìgen bestaan, zijn geheim, zijn geest, niet? Neen, het primitieve animisme is nog zo gek niet en de Papoea van het steentijdperk staat ons eigenlijk veel nader dan we weten willen - zeker den nu eenmaal
| |
| |
zintuigelijk levenden kunstenaar - wel, maar iedere geest heeft zijn smoelwerkje, hoe zou het anders kunnen? Om nu maar even bij dat urinoir te blijven, ik ken een prachtig specimen, een orgie van zwarten en ombers en okers, in wilde scala modulerende tot in de Napels-gelen toe, het zou bijna een informeel meesterstuk kunnen zijn, met een kleine zweepslag wàs je er; je buurman zou er zonder commentaar niets van maken, hij zou woedend zijn. Maar zeg: zonsopgang na de waterstofbom, of zeg: aankondiging van het laatste oordeel en hij zal zeer waarschijnlijk bevredigd en bevredigend resonneren. En dat is het voornaamste: als hij maar eenmaal aan het trillen is, bromt hij wel verder, ook kijken is een onafgebroken metamorfose. Later kan je dan ook dieper gaan en b.v. zeggen: kanker, of impromptu in gelen, of: apokalyps. En dan begint hij algauw zelf namen te geven en mag jij ophoepelen en zo hoort het.
Een veel subtieler spel allicht wordt het met de ziel van je werk, met de anima zelve, welker levenswil je hebt gediend, soms zonder zelf goed te weten wat je deed. Je komt hier in mystieke regionen, waar alleen je intuïtie je geleiden kan. Daar zijn geen regels voor te geven, goddank niet. Dat de Hemel je beware, dat is het enige wat ik zeggen kan. Alleen: je zal merken, dat de namen bij bosjes op je toe komen, als je je aldus in het ding verdiept. Want de ambivalentie der mystieke realiteiten is enorm en ze neemt handoverhand toe naarmate je verder afdaalt. Algauw is het zelfs geen multivalentie meer, het nadert de omnivalentie - je verdiende loon wanneer je het onaantastbare tastbaar naderen wil (die omnivalentie is een soort olie-en-watereffect). Eigenlijk ben je op verboden terrein, je wil het werk, dat je de anima als beeld totaal voor ogen stelt, nu nog eens zijn geheim ontfutselen in een totale formule voor je denkhoofd - een zonde tegen de H. Geest, een contradictio in terminis; formule's kunnen per se nimmer totaal zijn, het zijn schampen. Je merkt dan ook: hoe dieper je gaat, hoe interessanter het wordt èn hoe kwetsbaarder, d.w.z. hoe minder lieden je visie op het geval nog zullen aanvaarden -
| |
| |
wat ook niet hindert, want de jongens, die zóver met je meegaan kunnen, die kunnen het zelf beslist en zonder ironie nog beter. Ik bedoel maar: ik geloof niet aan die éne naam, die raak slaat. Ik geloof veeleer in duizend spiegelingen van duizend facetten. Ga je zover, dan wordt het algauw efficiënter het woorden en begrippen rafelen weg te werpen en over te gaan op een paar maten muziek, een versregel, een kreet, een vloek, een snauw jazz, een gorgelwurg, iets ander totaals dus, dat iets evoceren kan uit de buurt van hetgeen je hand bewoog. Ik ken b.v. een schilderij van Tapiès, dat ik alleen maar benoemen kan, accentueren kan, met behulp van een Senegalese handtrommel. Nòg eens, hier is geen regel meer te stellen, maar het is een goed spel en ik begrijp niet, dat jullie dat zomaar braak laten liggen.
Ik zal er eens op letten, zei ik, het kan inderdaad een goed spel zijn, een soort afscheidsfuifje, een kleine coda. Al zal dan de catalogus van mijn eerstvolgende tentoonstelling wel een soort telefoongids moeten worden - wat niet hinderen mag -, maar, vriend, dan doe ik dat puur van plezier en dus niet om enige, vermeende sociale plicht. Die weiger ik. Sociale functie - daar is over te praten. Maar deze kan dan ook alleen maar gevolg zijn; als doel is ze waardeloos.. je eigen woorden! Ten slotte moet ik je nog op één punt corrigeren: het zou onzindelijk zijn en pure retoriek, te doen alsof ik niet trots ben op de wonderlijke eendjes, die ik als eerbare landkip uitbroed, af en toe, alsof ik niet als beste maatjes afscheid neem van mijn Pinocchio's - voor zover ik hun niet de nek omdraai, natuurlijk - en alsof ik niet graag nog zo wel eens bij hen op visite kom. Niets inspireert - òf irriteert - me zo als mijn eigen werk.
Ik heb al eens meer opgemerkt, vulde mijn accountant aan, dat een mens het meeste fier nog is op de dingen, waar hij niets aan doen kan.
Op wat hem toe-valt, bevestigde ik.
Op wat hij IS, kwam het laatste woord, en zou hier dan ook niet zijn waarde en zijn werking liggen? Ook sociaal?
Domburg, november 1960.
|
|