De Nieuwe Stem. Jaargang 16
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
(I)Toen je onlangs tot me kwam
droeg je je haar in bebop;
je eenvoudige kleedje droeg er toe bij
mij open te maken voor vreugde.
De nachtegalen zwegen, er waren er geen;
- overigens het was volop dag
toen je tot mij kwam met je lach -
in je ogen stond de aarde op één been.
Al wat we droomden was ingebeeld.
Geluiden verzwegen wij als onkruid;
omdat we schuchter waren zoenden wij
elkaar met een lichte handdruk.
| |
(II)Je vroeg mij of ik kon schaken,
het schaken van een koningin
is gewoonlijk een opwindend begin.
Maar ik zei dat ik niet schaken kon.
Ik kan een kind voorgoochelen in mij
en het vertrouwd met zijn beminden
en het opgeruimd maken en blij
in de aardse eenvoud van het vinden.
Ik kan wandelen met je in het gras,
ik kan inwendig wenen: nooit genas
de schoonheid in mij die gegroeid is
tussen mijn huid en mijn hart.
|
|