| |
Kort bestek
De eerbied voor het leven
Ver beneden nul
Langzamerhand kan men menen te weten, uit ondervinding en uit documentatie, wat de misdaad en de misère geweest zijn waar het nazi-regime aan schuldig is. Wie de film Mein Kampf gaat zien, verwacht bevestiging maar nauwelijks nog nieuws te vernemen of ervan te leren. Maar wat er gebeurd is, is altijd nog weer te erg om te geloven en nooit erg genoeg om van te leren. Wat er ons van bijblijft, boven de afschuw van de totaalindruk uit, is natuurlijk de hartverscheurende aanblik van het ghetto van Warschau en hoe daar mensenlevens minder waard waren dan weggesmeten vodden; men moest er in kunnen slagen aan niets anders meer te denken inzoverre alle verdere activiteit in het leven gericht moest zijn op het wakker-houden of wakker roepen van het besef van de onmenselijkheid van mensen en op de consequenties tot bestrijding van de gruwelijke besmettelijke ziekte der onverschilligheid voor het menselijk leven. Men brengt
| |
| |
deze consequenties slechts op voor armzalig geringe percentages van zich indienststellen der preventie van deze niet eens voorstelbare misdaden (maar door een SS-instructiefilm tot lering van het handwerk der misdaad bedoeld, bewaard gebleven!) Maar buiten dit alles om blijkt er toch nog van deze film ook het een en ander te leren dat men nog niet voorzien had: door de nuchtere rangschikking van hoe het alles in zijn werk ging, krijgt men duidelijker dan ooit voor ogen, dat Hitler niet alleen een misdadige fanaticus was maar dat hij gek was en aan het hoofd stond van een keurtroep van gekken, die wat hij schreeuwde naschreeuwden en hun muilen daartoe even wijd en verscheurend opensperden als hun Führer, en dat het Duitse volk gek genoeg was om zich hierdoor te laten leiden en heil te brullen tegen die heilloos schreeuwende onderkaken. De angstwekkende eindindruk van deze film is dat de massa van een natie aldus kon verworden en dat het niet anders kan dan dat die massa - dezelfden en hun zonen en dochters die weer net zo'n massa kunnen worden - ook nu nog bestaat. Dat elk volk wel aan massapsychoses kan blootstaan (het gezelschapsspel van het negerlynchen door welopgevoede groepen jongelui in de zuidelijke staten van Amerika is er maar èèn voorbeeld van) maar dat géén volk zo gevaarlijk fanatiek gek kan worden als het Duitse en door die onuitroeibare mentaliteit (want wat er op grote schaal ook uitgeroeid is, zoals bijv. de Joden, zeker is niet op grote schaal het mensentype dat het nazi-regime heeft uitgevoerd en heeft toegejuicht, van de voorgrond van het Duitse leven afdoende verwijderd). En daarom blijft het gevaar acuut en actueel, ook al prevelen millioenen: wir haben es nicht gewusst. En juist die ‘onwetendheid’ heeft de gevaarlijkste vormen aangenomen in de technische verdeelde medeplichtigheid: de perfekte organisatie van de mensenverdelging door Hitler, Himmler, Goebbels en
consorten samen heeft het mogelijk gemaakt, dat niemand de massamoorden beging want ze waren tot in de kleinste bijzonderheden onderverdeeld als in de lopende bandproductie van een tot het uiterst gerationaliseerd bedrijf. Het is de geniale
| |
| |
moordidee geweest van de germaanse nazihelden een systeem te ontwerpen waardoor de massamoorden zo onzichtbaar werden geproduceerd dat van de man die de orders uitschreef tot hem die er de laatste hand aan legde, niemand het geheel overzag, zodat heden dan ook door vrijwel een gehele natie het onboetvaardige koor kan worden aangeheven: wir haben es nicht gewusst!
| |
Beneden nul
Ook de europese, waaronder de nederlandse persfotografen ontwikkelen zich snel en doelmatig tot mensenjagers. Geen groter succesfoto dan de doodvallende, de zich te pletter rijdende, de ineenzakkende mens, geen brutaler triomf dan de actiefoto van de dood. Ook van het leed der nabestaanden. Enzovoort. Een blad als Het Vrije Volk dat hierin al geruime tijd goede vorderingen maakt, overtreft zichzelf met de foto van de moordenaar en zijn slachtoffer, de Japanse minister. De stervende mens in alle huiskamers!
A.D.
| |
De voorsprong van de gelovige?
In de Nieuwe Rotterdamse Courant van 11 october herdenkt de ‘Zandloper’ de 75ste verjaardag van François Mauriac. In dat artikel trof mij de volgende passage:
Er is al zo vaak over de romankunst van Mauriac geschreven, dat wij haar slechts met enkele woorden behoeven aan te duiden. Haar grote onderwerp is de zonde - een overwonnen standpunt in de ogen van velen, die in dit verband liever van neurose zouden willen spreken. Met dat al verleent dit zondebesef, naar wij uit de meer dan twintig romans van Mauriac kunnen opmaken, aan de christelijke romankunst in haar hoogste vorm een dramatiek, die elk leven, hoe triviaal of onbelangrijk ook, uit de dagelijksheid van zijn omstandigheden weet op te heffen. Elke ziel wordt een slagveld tussen
| |
| |
God en Satan; de uitkomst van de worsteling is een gewonnen of verloren eeuwigheid. Zuiver technisch gesproken, is dit de voorsprong die de gelovige op de ongelovige heeft. Komt daar, zoals in het geval van Mauriac, nog een artistieke intensiteit bij, die nauwelijks haar weerga heeft, dan kan men de stemmen begrijpen, die de auteur van Génitrix, Thérèse Desqueyroux, La Pharisienne en Galigaï tot de grootste nog levende romanschrijver proclameren.
Die passage trof me te meer, omdat ik me al eens eerder gestoten had aan soortgelijke beschouwingen van katholieke zijde over de romans van Graham Greene, die om het een of ander ‘zonde’-probleem draaien en daarom voor de niet gelovige lezer ontoegankelijk zouden zijn in hun tragiek.
Bij deze soort christelijke literatuurbeschouwing dringen zich n.l. twee vragen aan ons op:
1e. Zijn er niet duizenden romans en romannetjes geschreven, die, hoe trouwhartig de auteurs zich ook hielden aan de voorstelling van de ziel als een slagveld tussen God en Satan, zich nergens en nooit boven ‘de dagelijksheid der omstandigheden’ wisten te verheffen, ja, daar nog niet eens aan toe kwamen, omdat hun eenvoudig ontbrak wat hier als een ‘bijkomstigheid’ van het geval Mauriac gesteld wordt: een artistieke intensiteit? Geloof in de zonde verschaft evenmin talent als geloof in de sociale revolutie en de christelijke auteur heeft ‘zuiver technisch’ evenmin een ‘voorsprong’ als de aanhanger van het socialistisch realisme als zodanig.
2e. Is Mauriac niet veel eer zo'n groot en voor gelovigen en ongelovigen van deze tijd zo indrukwekkend schrijver - als ik niet vreesde misverstaan te worden, zou ik zeggen zo'n stichtelijk schrijver -, omdat deze uitzonderlijk begaafde man behoort tot die nog kleine, maar eerbiedwekkende groep van gelovigen, voor wie, hoe zij het ook formuleren en verantwoorden, het atavistisch begrip van zonde-of-geen-zonde heeft plaats gemaakt voor dat van menselijk-of-onmenselijk? Daarom is Thérèse Desqueyroux zo'n aangrijpend boek en daarom heeft juist de schrijver van dit boek tegen de gezagsdragers van zijn kerk in partij gekozen voor de republikeinen in de Spaanse burger- | |
| |
oorlog. En nu het koloniaal conflict in Algerië meer en meer tot een Franse burgeroorlog uitgroeit, waarin als in Spanje, als in de Dreyfuszaak, leger en kerk aan de éne en de fatsoenlijke mens aan de andere kant staan, maakt niet God of de Satan, maar het geweten van de mens en de grote schrijver Mauriac uit aan welke kant hij zich schaart.
A.R.-V.
| |
Vader Drees en zijn kreukels
Wij hadden heel wat kritiek op Vader Drees, zolang hij onze premier was. Maar in een opzicht bleef hij onaantastbaar: ook ons gold hij als volstrekt onkreukbaar.
Het deed ons dan ook deugd, dat Dr. Drees, naar aanleiding van berichten in de buitenlandse pers, dat hij, voor zijn lidmaatschap van de door Unilever ingestelde commissie van intern onderzoek inzake de Planta-affaire, van deze maatschappij een salaris van circa f 10,000 per maand zou ontvangen, onmiddellijk een tegenspraak liet publiceren. ‘Toen men van de zijde van Unilever echter financiële regelingen voor het te verrichten werk ter sprake bracht, heb ik dit nadrukkelijk afgewezen’, aldus Dr. Drees, die hieraan toevoegde, dat hij dit onder de gegeven omstandigheden wel zeer ongebruikelijk achtte.
Jammer vonden wij het alleen, deze tegenspraak te moeten vernemen uit de buitenlandse pers, in dit geval de Gazet van Antwerpen (van 3 october, pag. 1).
Daarom zijn wij nog steeds niet zeker, of de weergave van de woorden van Dr. Drees juist is. Want als dit wel het geval is, dan zou Dr. Drees ook nog hebben verklaard: ‘Over eventuele vergoeding kan nadat het werk gedaan is nog wel gesproken worden. Onder de huidige omstandigheden wens ik echter geheel onafhankelijk te staan en mijn oordeel vrij te kunnen geven.’
Dit voorbehoud geeft namelijk te denken. Het doet ons denken aan de zogenaamde Djambi-zaak van omstreeks het eind van de Eerste Wereldoorlog, toen in de
| |
| |
Staten-Generaal de beschuldiging werd uitgesproken, dat Gouverneur-Generaal en Ministers, als beloning voor bewezen diensten, werden beloond met hoge posities bij de Koninklijke.
Minister de Waal Malefijt bestreed de beschuldiging van corruptie in het geval, waar het om ging, maar voegde er de volgende gedenkwaardige woorden aan toe: ‘Laat ik zeggen, dat ik in 't algemeen het aanbieden van hooggesalarieerde posten aan ambtenaren, die in hun vroegere positie aan een maatschappij diensten hebben kunnen bewijzen, en ook het aannemen van dergelijke posten zoo beslist mogelijk afkeur. Ook al is er feitelijk niets gebeurd. Zulk een feit wekt den schijn, alsof men daarmee bedoelt een belooning te geven voor bewezen diensten, en het zou kunnen zijn een aansporing tot slappe dienstbetrachting voor ambtenaren, die nog in dienst zijn.’
Hier wordt dus duidelijk uitgesproken, dat het achteraf ontvangen van een beloning de corrumperende werking ervan in het algemeen niet wegneemt.
Wij kunnen ons niet voorstellen, dat een socialistisch leider anno 1960 in dit opzicht minder strikt zou zijn in zijn opvattingen dan een Minister die een van de kapitalistische partijen vertegenwoordigde, anno 1920.
Wij zouden daarom graag ook deze laatste kreukel in de reputatie van Vader Drees willen zien gladgestreken, doordat hij, en ditmaal in Nederland, in het openbaar laat bekendmaken, of hij deze woorden inderdaad heeft gesproken, en hoe zij zijn op te vatten.
W.F.W.
|
|