| |
| |
| |
Frans de Bruyn
Carlo
Het grootste deel van mijn tijd in Rome heb ik natuurlijk besteed aan (doelloze) zwerftochten, waarmee ik zo grondig mogelijk twee paar nieuwe schoenen versleet en drie kilogram overtollig vet verloor. Nooit wetend dat ik een kwartier later op een terrasje in de zon ging zitten, ergens voor 100 frank een droom van een das in ‘seta pura’ uitzoeken of op een stille binnenplaats wat zitten mediteren over het fraai verleden en de problematische toekomst van de westerse beschaving. Op zichzelf, zo medegedeeld, is dat nog minder dan niets, maar men moet het zelf meemaken, in Rome. Waar iets in de lucht hangt, een stemming, een klimaat dat volstrekt niets met weersomstandigheden te maken heeft. Opwekkend en tot bezinning brengend tegelijkertijd. Iets dat het emotioneel leven voortdurend feller en kleuriger verft dan in het grauwe noorden. Daar heb ik uren (nutteloos) over gekletst om het nader te kunnen bepalen. Met Carlo. Op het terrasje van de bar Petrucci achter de galerijen van de Piazza Colonna. Waar ik iedere middag en voor het avondeten een robijnen Campari Soda van 90 lire ging drinken. Zoals Carlo meestal ook doet. Carlo, die eveneens Vlaming is en in Oostende waarschijnlijk Karel of Charles heet. Maar zich dagenlang inspant om compleet inheems te schijnen. En zich ten slotte verraadt door een malse westvlaamse vloek, wanneer een hele Campari zijn lichte broek met een roze landkaart bevlekt. Maar die zelfs daarna mordicus weigert iets over zijn sociale positie of zijn verleden mede te delen of adreskaartjes te wisselen. Het heeft geen zin, zegt hij, na Rome zien we mekaar toch nooit weer. In dit historisch decorum heb ik beseft dat het verleden dood is. De heiligste stenen zijn toch maar stenen. Ik vind het prettig als ze warm en glad zijn en ik er op kan zitten in de zon. Mijn doel is n.l. zo aangenaam mogelijk in het heden te leven. Na de dood is er niets. Bekijk al de gebouwen en de kunstgewrochten die ter ere van ik
| |
| |
weet niet wie gemaakt werden. Edele materie. Maar toch niets meer dan materie. Om dat te verwezenlijken hebben miljoenen mensen geleden, gezweet en gezwoegd en intussen de onmiddellijke genoegens van hun kort en enig leven gemist. Zijt ge soms experimenteel dichter, action painter, beatnik, vraag ik hem. Nee, zegt Carlo, veel ouderwetser. Gewoonweg hedonist. Als ik hierachter in de Via dell' Umiltà goed gegeten heb ‘Al vero Romeo’, dan voel ik me veel gelukkiger dan indien de paus me b.v. de colonnade van Bernini zou schenken. Maar hij schenkt niets dan zegeningen. Gebaren. Lucht. Waarop Carlo zijn tweede Campari leegdrinkt om te vermijden dat er nog een andere landkaart op zijn broek verschijnt.
| |
Colosseo
De meest imposante ruïne van het keizerrijk, n.l. het Colosseum, dat zijn naam kreeg van een (thans verdwenen) kolossaal Nero-beeld, is vanzelfsprekend een kolossaal geval. Een of andere paus heeft de (met martelarenbloed doordrenkte) arena en de rest van het bouwwerk tot gewijd gebied verklaard. Anders zou men na de marmeren bekleding ook wel de overige stenen weggesleept hebben om ze in nieuwe kerken en palazzi te verwerken. En dat verklaart meteen waarom een troepje zingende jongelui dat met een harmonikaspeler op kop langs een der 80 ingangen komt binnengestapt, streng door een opzichter tot de orde geroepen wordt. Ik heb er mij urenlang vermaakt met naar de busladingen toeristen te kijken, die vanuit de ganse wereld hierheen gevoerd worden om mekaar te kunnen fotograferen en filmen. Onder invloed van deze massapsychose vraag ik aan een Romeinse schooljongen even zijn boekentas neer te leggen om van mij een prentje te maken. Omringd door deze stomme 2000-jarige stenen hellingen, waarop vroeger 50.000 of 100.000 toeschouwers (de meningen zijn verdeeld) naar hartelust van de wrede spelen konden genieten. Dat is wel een ontroerend moment. En ik kom tot de vaststelling
| |
| |
dat de beschaving sindsdien aanzienlijk gevorderd is. Nu het een handvol vechters zijn die zo'n grote massa kijkers de stuipen op het lijf kunnen jagen. En het afwerpen van een atoombommetje zo af en toe, in de ruimte en tijd ten hoogste kan beschouwd worden als een oprisping van diep onderdrukte instincten. Tweede vaststelling. Dat een man met zwart haar, boord en das en zonder stadsplattegrond of fototoestel in de hand, zich best voor een inboorling kan laten passeren. Want de met een officiëel (wolvin)kenteken gemerkte verkopers van dia's en andere prullen van souvenirs, besparen mij opvallend een demonstratie van hun opdringerigheid. Er komen dus ook veel Romeinen in dat Colosseo. O.a. op het middaguur heel de (rijpere) schooljeugd van een mijl in de ronde en van beider kunne. Zonder tassen meestal, maar met een stapeltje ingeriemde boeken in de hand. Niet om te studeren natuurlijk. En evenmin om de vrome herinnering aan de martelaren levendig te houden. En lamme nozems die op vreemde meisjes zitten te wachten. In de zon de illusie koesterend, zoals de vreemde mannelijke bezoekers, dat in andere landen de vrouwen beter en schoner zijn. Maar ik moet er aan toevoegen dat deze jongens na zonsondergang heel wat levendiger en beweeglijker worden. De boog kan immers niet bestendig ontspannen blijven.
| |
Vatikaan
Akkoord, zegt Carlo die 's morgens zijn lichamelijk weerstandsvermogen heeft gesloopt door al de musea van het Vatikaan te bezoeken. Akkoord. We moeten eerbied hebben voor andermans opvattingen. Voor de godsdienst. Maar wat hebben al die fantastische rijkdommen in hemelsnaam nog met de godsdienst te maken? Ik heb gekotst van de schaamteloze weelde, waarmee de gerokte heren zich in de loop van de geschiedenis hebben laten omringen. Niet tot meerdere glorie van god, maar kort en goed gezegd voor hun eigen onverdeeld plezier. En in 1960 tellen massa's lieden nog
| |
| |
aan de lopende band hun 300 lire neer om er een vluchtige blik op te werkpen. Eén uur voor sluitingstijd sleuren opgewonden nonnetjes nog hele stoeten schamele kinderen de trappen op. En wie heeft daar baat bij? De vraag stellen, is ze beantwoorden. In de klassieke beeldengalerij zijn alle naaktsculpturen van een soort schelp of een vijgeblad voorzien. Nummer 24 had echter zijn kuisheidszegel verloren. En wat zie ik daar. In de plaats van de phallus, een holletje. Dat is toch onmenselijk. Waarom hebben dan de potentaten die heidense scheppingen niet op hun plaats gelaten voor wat ze waard waren? Of wil dat zeggen dat na hèn de mensheid maar beter uitsterft? En dan de Sixtijnse kapel, die de vrouwen slechts mogen betreden met hun kledij in overeenstemming met de heiligheid van de plaats. Ik heb een begijn als nicht, en die zegt altijd dat het huis van god niet mooi genoeg kan zijn. Maar dàt is geen huis van god meer met die bestendige kakelende, schuifelende massa daar binnen. Het is geen markt, een beurs, een kermis. Appartamento Borgia. Stanze e loggia di Raffaello. Salle di Espozione della Biblioteca. Geen huis, zeg ik. Maar paleizen van machtige kerels, die met magische trukjes andere mensen voor hun privaat genot aan het werk hebben gezet. Geld geschooid over heel de christelijke wereld in een tijd dat de mensen nog stierven als vliegen van de honger en de pest en zo. Het er goed van nemend terwijl ze de kans kregen, en aan al de schamele gevers de hemel belovend, voor later. En nu anno 1960 lopen de mensen zonder protest door die eindeloze zalen en gangen. Kijken door een raam en zeggen: Tiens, daar groeien sinaasappelen in de tuin. En bij het buitengaan werpen ze nog wat extra-muntjes in de reusachtige marmeren vaas aan de voet van de wenteltrap. Wat zegt ge daarvan? Wel, antwoord ik aan Carlo. Ge herhaalt de argumenten van de protestanten. Mijn vriend pater Van Dam weet het allemaal net zo goed als gij. En hij zegt dat de
kerkvorsten ook maar mensen zijn met kwaliteiten en gebreken. Dat hun vergissingen de beginselen niet aantasten. En dat ondanks alles de katholieke kerk de enige waarheid verkondigt, want dat
| |
| |
ze anders al lang niet meer zou bestaan. En dan is er ten slotte nog de zuivere goddelijke genade. Een bovennatuurlijk geestelijk gebeuren, buiten alle zichtbare materie om. Goed, zegt Carlo strijdlustig. Maar wie geeft aan een ander het recht van mij te dicteren wat ik vrijdags moet eten en zondags moet doen? Maar gij laat toch door niemand aan uw rechten raken, replikeer ik. Vrijdags cannelloni in de Taverna Margutta en zondags ‘Volare’ zingen in het Caffè degli Artisti. En toch wordt ge niet met de vinger gewezen. Het is waar, geeft Carlo toe. Rome is een wonderbare stad. Een rots. Met duizend kerken. Als ik ooit rijk word, bouw ik hier ook een tempel. Doe dat niet, zeg ik. Ge zoudt fanatiek worden en iedereen verplichten voortdurend Campari te drinken.
| |
Negerin
Langs een eng trapje achter een houten tribune kunt ge afdalen naar de crypte van San Pietro. Tot bij de sarcofaag van Paus Pius XII. Een witte marmeren tombe met gulden letters in een bleekgrijze kapel, indirect verlicht, met rozen, een toevallig koppel biddende nonnen en een imponerend sereen klimaat. Dat spoedig door drummende taterende mensen verpest wordt alsof het hier slechts een minder spectaculaire afdeling van een soort museum Spitzner is. Hetgeen u natuurlijk nogal choqueert. En dan ziet ge plotseling een grote schone negerin verschijnen. Van kop tot teen feestelijk uitgedost in alle kleuren van de regenboog. Die energiek een hele vrouwenbond met boodschappentassen wegduwt om neer te knielen bij het graf en er een hele tijd godvruchtig te blijven bidden. Ge volgt dus de negerin die zo'n opvallend lesje in pudeur geeft aan de witte gelovigen. En ge stelt vast dat onder de volgende gewelven de mise-en-scène rondom de overige pauselijke sarcofagen heel wat minder kostelijk is. Zo komt het dan dat iemand zijn tas op de tombe van Innocentius. Papa. IX. neerlegt om zijn schoenveter vast te binden. En zo bereikt ge dan een binnenkoertje,
| |
| |
waar een waterrad draait en waar ge even aan het fel verblindend licht moet wennen. Zodat ge bijna uw negerin verspeelt, die in een souvenirshop verdwijnt. Waar kleine naarstige nonnetjes achter de toonbank staan en allerlei religieuze snuisterijen te koop hebben. B.v. plastieken sleutels van Sint-Pieter of de hemel met een thermometer op, pennemesjes met de basiliek, soldaatjes van de Zwitserse wacht, schouwgarnituren met horloges in de vorm van de kerk. Die de nonnetjes duchtig doen blinken met hun poetsdoek als ze eventjes niets anders te verrichten hebben. En terwijl de negerin stapels kleurfoto's van de paus koopt en een handvol medailles. Een nonnetje intussen achter haar rug grimassen maakt en pret beleeft omwille van het soort overgordijn met kleine kwastjes dat om haar hoofd gewikkeld is, ziet ge daar zo maar op de toonbank de diploma's te koop liggen voor het verkrijgen van de pauselijke zegen. Mits betaling van 2.150 lire. Bovenaan staat er een gekleurd portret van Johannes XXIII en dan volgt de tekst: ‘Très Saint Père et Madame Maurice Roland implorent humblement la bénédiction Apostolique et l' Indulgence Plénière “in articulo mortis” lorsque repentants mais, ne pouvant se confesser ni communier, ils invoqueront de bouche ou au moins de coeur le Saint Nom de Jésus’. In een volgend winkeltje onder een rij engeltjes in gebakken aarde betast ge zijden sjaals van 2.500 lire die ge in om het even welk warenhuis voor 1000 lire kunt kopen. Maar met bloemen of abstrakte vlekken dan en deze hier zijn bedrukt met de hele basiliek van San Pietro. Nochtans worden er in die shops wel flinke zaken gedaan. Als nu even later op het voorplein de negerin met roze handpalmen onder een fonteintje haar dorst gaat lessen, dan laat ge haar definitief aan haar lot over. Een slons van een vrouw komt op u toe en stopt een klein boeketje roze anjers in uw vestzakje. En aan haar
moogt ge geven wat ge wilt. Het is een tuiltje van negen bloemetjes. Een even aantal, dat mag nooit. Want dat brengt ongeluk, begrijpt ge? Nee. Ge begrijpt het niet. Maar ge weet nu wel wat de mystiek u hier van alle kanten duchtig beloert.
|
|